2-1418/1 | 2-1418/1 |
9 JANUARI 2003
Vaststellende dat de werklast van de rechtbanken van koophandel zeer hoog is en dat die, waar mogelijk, uit efficiëntie-overwegingen verlaagd moet worden, beoogt dit wetsvoorstel een nieuwe procedure voor de aangifte van schuldvorderingen in te voeren.
Thans controleren de curatoren, onder supervisie van de rechter-commissaris, alle schuldvorderingen in faillissementen, of ze nu vóór of na het proces-verbaal van verificatie worden ingediend. Alle laattijdige of om al dan niet formele redenen betwiste schuldvorderingen moeten uiteindelijk aanvaard worden via een vonnis van de rechtbank van koophandel. Daarbij gebeurt de eigenlijke verificatie steeds door de curator onder toezicht van de rechter-commissaris. De tussenkomst van de rechtbank is in al deze gevallen puur formeel maar vraagt wel de inzet van het personeel van de griffie alsook van de magistraten zelf, om nog niet te spreken van de vele advocaten die bij ieder begin van de zitting een vooraf niet te bepalen tijd staan te wachten tot alle curatoren zijn gepasseerd en de nieuwe zaken kunnen worden ingeleid.
De wet stipuleert dat de rechtbanken zoveel mogelijk in één vonnis uitspraak dienen te doen over de verschillende schuldvorderingen, maar de praktijk leert dat dit dikwijls anders is.
Dit wetsvoorstel vervangt dit omslachtig systeem door opeenvolgende processen-verbaal van verificatie die om de drie maanden in het faillissementsdossier worden neergelegd en waarbij alle schuldeisers zeer gedetailleerd de vooruitgang van het proces van verificatie kunnen volgen. Alleen de echte betwistingen, waar ten gronde wordt gediscussieerd over de onderlinge rechten en verplichtingen van partijen, worden nog door de rechtbank behandeld, tenminste wanneer geen akkoord met de curator ontstaat.
De kern van het voorstel berust in artikel 5 dat aan artikel 68 van de faillissementswet een nieuw lid toevoegt, luidende :
« Driemaandelijks, te rekenen vanaf de datum van de neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie en gedurende de eerste vijftien maanden van het faillissement, legt de curator een aanvullend proces-verbaal van verificatie neer waarbij hij de eerder in betwisting gehouden vorderingen verder verifieert, alsmede de schuldvorderingen die sederdien ter griffie werden ingediend. De schuldvorderingen die na het laatste aanvullend proces-verbaal nog niet zijn aanvaard, worden beslecht met toepassing van artikel 70. »
De andere artikelen zijn een verdere uitwerking van dit basisbeginsel en brengen correcties aan in de bestaande tekst van de faillissementswet, teneinde het geheel coherent te maken.
Onder het stelsel van de wet van 18 april 1851 en idem dito onder de wet van 8 augustus 1997 werden de schuldvorderingen die in het proces-verbaal van verificatie door de curator werden betwist, verwezen naar de rechtbank, om aldaar, nadat de betwisting in staat was gesteld, te worden behandeld en gevonnist.
Evenzo was de schuldeiser die zijn aangifte van schuldvordering niet binnen de termijn bepaald in het faillietverklarend vonnis had ingediend, verplicht de curator te dagvaarden voor opname in het passief. Ook deze schuldvorderingen moesten derhalve voor de rechtbank behandeld en gevonnist worden.
Het is duidelijk dat deze werkwijze een onnodige overbelasting van de rechtbank vormt. Duizende betwistingen worden aldus opgeroepen en krijgen een (zeer dikwijls pro forma) behandeling en vonnis.
Dit wetsvoorstel strekt ertoe deze onnodige overbelasting ongedaan te maken, en de opvolging van de behandeling van de betwiste vorderingen door de curator overzichtelijk te maken met een daaruit voortvloeiende eenvoudige controle door de rechter-commissaris en de rechtbank. Dit systeem komt ook de transparantie ten goede. De opvolging van de afhandeling van het faillissement wordt duidelijker gestructureerd.
De nieuwe werkwijze verloopt als volgt :
a) De schuldvorderingen worden ingediend als voorheen, en de schuldeisers hebben er financieel belang bij dit te doen binnen de termijn bepaald in het failllietverklarend vonnis.
b) Met toepassing van artikel 68 zal de curator het resultaat van de verificatie der schuldvorderingen neerleggen ter griffie op de dag in het faillietverklarend vonnis bepaald voor het sluiten van het proces-verbaal van verificatie. Dit proces-verbaal van verificatie heet voortaan « eerste proces-verbaal van verificatie ». Zoals verder in artikel 68 bepaald is, zal de verificatie aanleiding geven tot de aanvaarding of tot het in betwisting houden van vorderingen. De schuldeisers worden hiervan per brief verwittigd.
c) De in betwisting gehouden schuldvorderingen worden nu door de curator verder in staat gesteld. Dit leidt in de praktijk in een zeer groot aantal gevallen reeds tot de minnelijke oplossing of beslechting louter ingevolge de briefwisseling die de curator daarbij met de schuldeiser of diens advocaat zal voeren :
vorderingen werden betwist wegens een verkeerd of onterecht ingeroepen voorrecht,
de gevorderde bedragen stemden niet overeen met de boekhouding van de gefailleerde,
er was in de vordering geen rekening gehouden met een betaling door de gefailleerde of met een kredietnota,
de interesten op de vordering waren verkeerd berekend of konden niet worden aanvaard,
de overtuigingsstukken waren door de schuldeiser niet bij de aangifte gevoegd,
een probleem diende in rechte te worden onderzocht,
de aangifte was slechts provisioneel en diende door de schuldeiser nog verder begroot,
er was een betwisting nopens de tussen partijen overeengekomen aankoop- of verkoopsvoorwaarden,
en dergelijke meer.
d) De betwiste vorderingen die aldus, na uitwisseling van gegevens en bespreking tussen partijen, konden worden opgelost, of waarover minnelijke regelingen konden worden afgesloten, gaven in het verleden aanleiding tot een akkoordverklaring of een akkoordconclusie die, na neerlegging ter griffie, nog altijd het voorwerp diende uit te maken van een vonnis, al dan niet na voorafgaande oproeping en verschijning van partijen ter zitting.
e) Deze onnodige overbelasting van de rechtbank en haar griffiediensten wordt nu vermeden. De curator zal driemaandelijks, te rekenen vanaf het eerste proces-verbaal van verificatie, een aanvullend proces-verbaal neerleggen waarin hij voorheen in betwisting gehouden schuldvorderingen als verder geverifieerd zal kunnen aanvaarden. Daarbij handelt de curator met niet meer of minder machten dan voorheen : immers in de eerste termijn voorafgaandelijk aan het sluiten van het eerste proces-verbaal van schuldvorderingen was hij het die op zijn verantwoordelijkheid vorderingen aanvaardde, ongeacht de grootte van het gevorderde bedrag. Er was en is geen gegronde reden te stellen dat de vorderingen die oorspronkelijk dienden betwist te worden, vervolgens nog uitsluitend op grond van een vonnis zouden kunnen aanvaard worden in het passief.
f) De aanvullende processen-verbaal zullen dus noodzakelijk de evolutie tonen van de verdere verificatiewerkzaamheden van de curator en opgevolgd worden door de rechter-commissaris die, als voorheen en bij gelegenheid van het eerste proces-verbaal van verificatie het document mede zal ondertekenen en gebeurlijk zijn opmerkingen zal doen gelden. Weigert de rechter-commissaris het proces-verbaal goed te keuren, dan zal de curator ofwel zijn oordeel moeten herzien, ofwel toepassing dienen te maken van artikel 35, vijfde lid, en daartegen beroep aantekenen bij de rechtbank, ofwel de betwisting voor de rechtbank brengen met toepassing van artikel 70. De volledige controle van de rechtbank blijft dus behouden.
g) Evenzo zal de curator verder kennis nemen van de aangiften van schuldvordering die laattijdig, dit wil zeggen na de termijn bepaald in het faillietverklarend vonnis, worden neergelegd en waartoe de schuldeisers gerechtigd zijn met toepassing van artikel 72. Maar anders dan voorheen dienen deze schuldeisers niet meer te dagvaarden in opname, dient de zaak niet meer opgeroepen voor de rechtbank, aldaar behandeld en beslecht door een vonnis. Ook deze laattijdige vorderingen zullen immers door de curator worden geverifieerd en het resultaat zal blijken uit het driemaandelijks aanvullend proces-verbaal van verificatie dat opeenvolgend wordt neergelegd.
h) De neerleggingsdata van deze aanvullende processen-verbaal zijn bepaald op drie maanden te rekenen vanaf de neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie.
(Eerste proces-verbaal neer te leggen op 16 januari, tweede op 16 april, derde op 16 juli, vierde op 16 oktober, vijfde op 16 januari, laatste op 16 april. Gebeurlijk op de eerstvolgende werkdag overeenkomstig de normale beschikkingen van het Gerechtelijk Wetboek).
Naast het resultaat van de verificatie dat hem wordt meegedeeld, als bepaald in artikel 68, kent de schuldeiser derhalve van bij aanvang de data vanaf wanneer hij ervan kennis kan nemen ter griffie. De toepassing van artikel 68, eerste lid, blijft dus ongewijzigd gelden. De mogelijkheid voor tegenspraak tegen de verificatie, als bedoeld in artikel 69, blijft eveneens voor deze laattijdige aangiften en hun verdere verificatie van toepassing.
i) Overeenkomstig het gewijzigde artikel 72 verloopt het recht opname te vorderen na verloop van één jaar te rekenen vanaf het faillietverklarend vonnis. Het laatste aanvullend proces-verbaal van verificatie zal derhalve drie maanden later dienen neergelegd te zijn, waarbij de curator de behandeling van de verificatie afsluit, alle vorderingen (zie verder) ingediend zijnde. De alsdan nog niet beslechte betwistingen zullen slechts aanvaard kunnen worden met toepassing van artikel 70. Dit geldt ook voor de « laattijdige » vorderingen bedoeld in artikel 72, voorlaatste lid. (Opname van een vordering vastgesteld tijdens de vereffening door een andere rechtbank dan die welke het faillissement heeft uitgesproken.) Het is niet opportuun voor deze uitzonderlijke gevallen nog extra termijnen voor aanvullende processen-verbaal van verificatie te voorzien.
j) De rechtbank zal dus nog enkel die schuldvorderingen behandelen en daarover vonnis verlenen welke, na oorspronkelijk te zijn betwist, niet geleid hebben tot minnelijke oplossing van het geschil. Deze vorderingen (én die voorkomend uit de toepassing van artikel 72, voorlaatste lid) zullen de voorziening kennen van artikel 70. Dit betekent niet dat de curator vijftien maanden moet wachten tot na de neerlegging van het laatste aanvullend proces-verbaal van verificatie om de betwiste schuldvorderingen voor de rechtbank te doen behandelen. Vaststellend in de loop van de vereffening dat vorderingen niet vatbaar kunnen zijn voor een minnelijke regeling, zal hij ze reeds in staat stellen en een rechtsdag vragen voor de behandeling.
k) Deze nieuwe voorziening in de behandeling van de betwiste en laattijdig ingediende vorderingen is ook een aansporing voor de curator tot afhandeling van dit wezenlijk onderdeel van de vereffening. De rechter-commissaris zal zonder meer in de opeenvolgende processen-verbaal de vooruitgang van deze afhandeling kunnen opvolgen. Daarenboven moet de curator er rekening mee houden dat de rechtbank, die met toepassing van artikel 70 de « resterende » betwistingen dient te beslechten, kennis zal nemen van het resultaat van de verificatiewerkzaamheden over de voorbije periode en van de aard en de hoeveelheid van die resterende vorderingen.
l) De schuldeisers blijven er belang bij hebben hun vordering tijdig in te dienen, dit wil zeggen binnen de termijn bepaald in het faillietverklarend vonnis. Dit heeft ook invloed op de vereffening, waarbij het aangewezen blijft dat de curator zo spoedig mogelijk zicht heeft op de totaliteit van de schuldvorderingen die het passief van het faillissement bezwaren en van de voorrechten die daarbij worden aangehouden. Vooreerst verliezen de schuldeisers die laattijdig vorderen hun deel op de reeds bevolen uitkeringen (het gewijzigde artikel 72, eerste lid). Vervolgens moeten ze een rolrecht vereffenen en zijn ze gehouden tot betaling van de kosten en uitgaven waartoe de verificatie en de opname van de vordering aanleiding geven en zijn ze derhalve niet gerechtigd op de rechtspleging- en uitgavenvergoeding, indien de vordering uiteindelijk door de rechtbank dient te worden beslecht en zij daarbij door een advocaat worden bijgestaan.
Martine TAELMAN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 11 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A. In het eerste lid wordt de derde zin opgeheven.
B. In het tweede lid wordt de eerste zin vervangen als volgt :
« Hetzelfde vonnis bepaalt de datum waarop het eerste proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen ter griffie wordt neergelegd. »
C. In het tweede lid, tweede zin, worden de woorden « sluiting van het proces-verbaal » vervangen door de woorden « neerlegging van het eerste proces-verbaal ».
Art. 3
In artikel 13, tweede lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A. De woorden « en er, in voorkomend geval, te vernemen op welke dag of dagen de rechter-commissaris de debatten over de betwiste schuldvorderingen vaststelt » worden geschrapt.
B. Het lid wordt aangevuld als volgt :
« Het exploot van betekening bevat eveneens de tekst van artikel 53 en de aanmaning om kennis te nemen van de processen-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen. »
Art. 4
In de artikelen 13, tweede lid, 26, eerste lid, 38, tweede lid, 39, 5º, 50, tweede lid, 62, eerste lid, 68, eerste lid, 69, eerste en derde lid, 100, tweede lid, en 101, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « proces-verbaal van verificatie » telkens vervangen door de woorden « eerste proces-verbaal van verificatie ».
Art. 5
Artikel 68 van dezelfde wet wordt aangevuld met een vierde lid, luidende :
« Driemaandelijks, te rekenen vanaf de datum van de neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie en gedurende de eerste vijftien maanden van het faillissement legt de curator een aanvullend proces-verbaal van verificatie neer waarbij hij de eerder in betwisting gehouden vorderingen verder verifieert, alsmede de schuldvorderingen die sedertdien ter griffie werden ingediend. De schuldvorderingen die na het laatste aanvullend proces-verbaal nog niet zijn aanvaard worden beslecht met toepassing van artikel 70. »
Art. 6
Artikel 69 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 69. De gefailleerde en de schuldeisers kunnen tegen de verrichte en te verrichten verificaties bezwaren inbrengen binnen een maand na de neerlegging van het proces-verbaal van verificatie waarin de schuldvordering werd opgenomen.
Het bezwaar wordt aan de curator en aan de schuldeiser wiens vordering wordt tegengesproken betekend bij een gerechtsdeurwaardersexploot waarbij de curator en de schuldeiser, alsmede de gefailleerde voor de rechtbank gedaagd worden teneinde uitspraak te horen doen over de schuldvordering waartegen bezwaar is ingebracht. De gefailleerde wordt verwittigd door de curator met uitnodiging om te verschijnen. »
20 juni 2002.
Martine TAELMAN. Jan STEVERLYNCK. |