2-247 | 2-247 |
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De voorbije weken kon iedereen in ons land vernemen en ook waarnemen dat de Arabisch Europese Liga gestart is met min of meer systematische controles op de politie om inbreuken vast te stellen op de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde daden van racisme, en dit met behulp van opnamemateriaal. Uit foto's die in de pers verschenen zijn, blijkt dat de participanten geheel in zwart tenue gekleed gaan.
Is de wet van 29 juli 1934 op hen van toepassing, met andere woorden laten ze zich in met de acties van politiediensten of vervangen ze deze - zoals omschreven in artikel 1 van deze wet - en/of dragen ze in groepsverband een uniform of uitrustingsstukken zodat ze het voorkomen hebben van militaire troepen - zoals omschreven in artikel 1bis?
Indien de minister meent dat de wet van toepassing is, waarom wordt er dan niet opgetreden?
Indien de wet niet van toepassing is, dient haar werkingsgebied dan niet uitgebreid te worden tot dergelijke gevallen?
Aan welke concrete wetswijzigingen denkt de minister?
Vorige week antwoordde de minister van Binnenlandse Zaken op een vraag van een van de senatoren dat de minister van Justitie van zijn positief injunctierecht gebruik had gemaakt om een brief te richten aan de procureur-generaal te Antwerpen om na te gaan of deze controles strijdig zijn met de militiewet of andere strafbepalingen. Wat heeft de procureur-generaal op deze vraag geantwoord?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Bij wat we als het "schaduwen" van de politie zouden kunnen beschouwen, zijn er, naar mij werd gemeld, nog geen bijzondere incidenten geweest, en alleszins geen incidenten die op dat ogenblik bijkomende gerechtelijke opvolging nodig maakten.
Hoe de acties door de politiemensen op het terrein worden ervaren, moet door de minister van Binnenlandse Zaken worden beantwoord.
Ik heb gebruik gemaakt van het positieve injunctierecht, zoals vermeld in artikel 274 van het Wetboek van Strafvordering, om onlangs aan de procureur-generaal te Antwerpen de opdracht te geven een onderzoek te openen en desgevallend vervolging in te stellen tegen de activiteiten van de Arabisch Europese Liga en haar verantwoordelijken. Uiteraard moeten we nu eerst het resultaat van dit onderzoek afwachten en zou het volkomen voorbarig zijn me als minister van Justitie nu al uit te spreken over de feiten en de eventuele inbreuken op deze of gene wetgeving. In elk geval wil ik onderstrepen dat ik gebruik heb moeten maken van mijn positief injunctierecht en dat zoiets toch zeer uitzonderlijk is. Beter ware het geweest dat ik dit niet had moeten doen en dat deze oefening spontaan zou zijn gemaakt.
Uiteindelijk zal pas bij de eventuele behandeling door een rechtbank blijken of er enige wetgevende lacune bestaat waardoor het niet mogelijk is de feiten strafrechtelijk te beoordelen. In die optiek is een wetgevend initiatief nu niet aan de orde en zelfs voorbarig.
Aan mijn verzoek is gehoor gegeven, dat wil zeggen dat de procureur-generaal het dossier in de instructie heeft overgezonden aan de procureur des Konings te Antwerpen en ik kan u bevestigen dat hij met dit dossier volop bezig is. De man kennende ben ik ervan overtuigd dat hij dit ernstig zal behandelen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Alle burgers en politici met enige zin voor verantwoordelijkheid beseffen vandaag hoe explosief de situatie in Antwerpen op enkele weken tijd is geworden. Daarom vind ik het zo ontgoochelend dat de minister mij antwoordt dat hij nog wat wil afwachten.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Zou u willen dat ik zelf een vervolging instel, mevrouw De Schamphelaere?
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Nu zal pas voor de rechtbank blijken of er ja dan nee een wetgeving van toepassing is op deze feiten. Terwijl de eerste minister vorige week nog met veel tamtam aankondigde dat hij `dit zou stoppen' en de veiligheidsadviseur vandaag nog in de kranten hetzelfde belooft. U geeft de bevolking de indruk, door gebruik te maken van uw positief injunctierecht, dat u over voldoende wetten beschikt om dit te doen stoppen.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ja, natuurlijk.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Maar deze regering doet al jaren niet anders dan een beleid aankondigen. Vandaag worden er daden gevraagd. We weten dat het jeugdsanctierecht op 24 uur door het parlement is gejaagd. Als er een wetgevend initiatief nodig is om deze acties, die de bevolking niet verstaat noch tolereert, te stoppen, waarom wordt dat dan niet gedaan? Wij zullen in ieder geval ons wetsvoorstel morgen indienen.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik wil u twee zaken antwoorden, mevrouw De Schamphelaere. Ten eerste is het nog altijd niet de bevoegdheid van de minister van Justitie om een zelf een openbaar onderzoek op te starten. Hij kan een positief injunctierecht uitoefenen, maar een parket dat goed functioneert heeft dat niet nodig om in actie te komen.
Ten tweede wil ik u meedelen dat ik enige tijd geleden al aan het parket-generaal van Antwerpen gevraagd heb om een nauwkeurig onderzoek in deze zaak op te zetten, onder andere ook nopens het optreden van de persoon in kwestie, dit op basis van nieuwe gegevens die in open bronnen zijn bekendgemaakt. Vandaag verneem ik dat mijn brief aan de procureur-generaal nog niet eens bij de procureur des Konings in Antwerpen is aangekomen. Ik heb de grootst mogelijke vragen bij deze toestand en ik ben vast van plan om na te gaan hoe zoiets mogelijk is. Ik heb daar een verklaring voor, maar die wil ik nog voor mijzelf houden tot het moment dat ik verantwoording heb gekregen over wat er hier allemaal misloopt.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Als het er in dit land zo aan toe gaat, dan moet de regering ermee ophouden harde acties aan te kondigen. Ze moet gewoon handelen.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Nee, mevrouw, niet wij, maar de rechterlijke macht moet handelen. Iedereen in dit land heeft zijn specifieke verantwoordelijkheid. De uwe is wetten te maken, de onze ze uit te voeren, maar als er een vervolging moet worden ingesteld, dan is dat de taak van de rechterlijke macht. Haar hebben wij het monopolie van de vervolging gegeven, zij moet die taak dan ook waarmaken.