2-239 | 2-239 |
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Heel lang geleden werd in het federale parlement de idee geopperd de hoofden bij elkaar te steken om op een volwassen manier te overleggen waar we naartoe wilden met de kieshervorming. Directe verkiezingen, vertegenwoordigende verkiezingen, de deontologie... een groot aantal thema's passeerde de revue. We kregen ze allemaal te zien in onze nieuwe Commissie voor politieke vernieuwing. Een korps van professoren werd aangesteld, de besten van het land. Ze moesten betaald worden en elke week kwamen ze vertellen wat zij van de hervorming vonden. Vooral moesten ze ons komen begeleiden. Maar politici begeleiden, dat is geen sinecure. Vooral omdat vanaf de eerste vergadering de leden - veelal Chinese vrijwilligers zoals mevrouw De Schamphelaere, mevrouw Van Riet... - konden vaststellen dat het met deze commissie compleet misliep. We wisten in feite niet wat we wilden. Was het wel nodig om het hele systeem op de helling te zetten? Was dat zo slecht dat we alles moesten veranderen? En vooral, was de hervorming die we wel wilden, echt wel een middel om de kiezer die we allemaal zo graag zien, dichter bij de politiek te brengen. Vergadering na vergadering werd er gezocht naar de beste methodologie om de kieshervorming aan te pakken.
Het resultaat hiervan was dat er na een jaar nog steeds geen methodologie voorhanden was. De meerderheidspartijen lieten het afweten en het leukst van al was dat onze werkzaamheden voortdurend werden doorkruist door de hersenspinsels van onze eerste minister. Moest de aandacht van de een of andere pijnlijke toestand worden afgeleid, dan was de kieshervorming het daartoe welgekomen middel.
Door geen enkele parlementaire commissie ben ik zo in het ootje genomen als door de commissie voor de Politieke Hernieuwing. Elke maandagnamiddag naar Brussel komen om bijna een robbertje te vechten of nog eens te komen luisteren naar de standpunten van de verschillende partijen, die we al allemaal op papier hadden gekregen. De regering wilde de indruk wekken dat zij voorstellen voor de kieshervorming inwachtte die werden gedragen door de meeste partijen, ook door die van de oppositie. De wortel die aan de ezel werd voorgehouden, werd uiteindelijk door de ezeldrijver opgegeten.
Op 19 mei 2000 verklaart de eerste minister dat hij de provinciale kieskringen wil invoeren in West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Over de Waalse provincies wordt niet gesproken. Dat is toch een duidelijk teken van de onenigheid die daarover bestond.
Over een oplossing voor Brussel-Halle-Vilvoorde wordt met geen woord gerept. Een eerste minister die voorstellen lanceert, mag zich natuurlijk verwachten aan vragen in het Parlement. Op die vragen in Kamer en Senaat heeft de eerste minister telkens geantwoord dat er snel een wetsontwerp zou worden ingediend. In die tijd bestreed hij ook dat de kieskringen in de provincies Henegouwen en Luik zouden moeten worden samengevoegd met als argument dat er thans twee provinciale kieskringen zijn in Wallonië en slechts één in Vlaanderen. Over de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde rept hij met geen woord.
Ondertussen werkt de commissie voor de Politieke Vernieuwing langzaam voort en begint het jaar 2001. In zijn beleidsverklaring spreekt de eerste minister zich uit voor provinciale kieskringen en voor nationale kandidaten voor de Kamer. Iedereen moet uiteraard worden bediend. Elk parlementslid heeft een vraag, elke minister heeft een vraag, en allemaal moeten ze worden bediend.
In april 2002 worden in heel het land provinciale kieskringen ingevoerd, behalve voor Brussel-Halle-Vilvoorde. Er is niet langer sprake van nationale kandidaten voor de Kamer, maar de gelijktijdige kandidatuur voor Kamer en Senaat wordt mogelijk in de kieskring van de woonplaats. Dit alles wellicht onder het motto "Hoe minder kandidaten, hoe beter de kansen." De meerderheid wil natuurlijk veilig spelen en interne concurrentie voorkomen.
Wie de kieshervorming een beetje gevolgd heeft, voelt aan dat iedereen `à la tête du client' wordt bediend. De meerderheidspartijen hebben zo veel mogelijk voordeel trachten putten uit de hervorming en hebben elkaar daarbij als vrienden ontzien.
Het beste voorbeeld is de regeling voor de gelijktijdige kandidaatstelling voor Kamer en Senaat. Voor de Kamer moet ieder boegbeeld in zijn eigen wingewest blijven. Hoe ontroerend toch hoe deze meerderheid voor zich zelf zorgt. Dat wetten goed moeten worden overdacht omdat ze moeten gelden voor een lange periode en voor iedereen, is een illusie gebleken.
Ik wil eerst nagaan of deze hervorming wel degelijk zo dringend was. Ik zou nu ook nog kunnen onderzoeken wie vragende partij was voor deze hervorming. Zijn hiervoor horden mensen door de Wetstraat getrokken? Is hierover met de bevolking gedebatteerd? Ik kan mij niet herinneren dat iemand mij daarover op de markt heeft aangesproken. U wel collega's?
Zelfs in het regeerakkoord en de verkiezingsprogramma's van de Vlaamse meerderheidspartijen vind ik niets terug over de verschrikkelijke onrechtvaardigheid van het huidige apparenteringsysteem. Er wordt nochtans altijd beweerd dat wat niet in het regeerakkoord staat, niet belangrijk is. Niemand was hiervoor vragende partij. De SP.A heeft in het begin van de regeerperiode een wetsvoorstel ingediend om de kieskringen in West-Vlaanderen tot één provinciale kieskring om te vormen. Minister Vande Lanotte had toen wellicht al bepaalde concrete ideeën.
We kunnen natuurlijk eens onderzoeken of de eerste minister vragende partij was voor provinciale kieskringen en de afschaffing van de apparentering. In de toenmalige Burgermanifesten staan ideeën over de neutralisering of afschaffing van de lijststem, de invoering van een bindend referendum, de rechtstreekse verkiezing van de eerste minister, maar niet over provinciale kieskringen. Heeft de eerste minister ooit laten blijken dat hij voorstander was van kleine kieskringen en van een combinatie van een meerderheidsstelsel met een stelsel van evenredige vertegenwoordiging? Aan de toenmalige Spiritisten wil ik zeggen dat de eerste minister zelfs gekant was tegen de invoering van een kiesdrempel. Omdat hij zag dat er nieuw politieke personeel op de loer lag, heeft hij ervoor gezorgd dat die zichzelf zouden opheffen.
We gaan weer eens te ver. We maken in het parlement wetten waar niemand om vraagt, die geen enkele zin hebben, behalve misschien de bediening van het politieke personeel van de meerderheid.
Deze meerderheid moet immers, koste wat het kost, voortgezet worden. Hoe lang zal de regering het na vandaag echter nog volhouden?
Ik vraag mij ook af of de apparentering zo onrechtvaardig en onvoorspelbaar was als sommigen willen doen geloven. Ik geef toe dat ze onvoorspelbaar is, maar niet dat ze onrechtvaardig is. Ons kiesstelsel is immers gebaseerd op politieke partijen en niet op individuele kandidaten. De personencultus past niet in een democratische verkiezingsstrijd. In ons kiesstelsel krijgen de partijen de zetels waar ze recht op hebben. Als de apparentering onrechtvaardig zou zijn, kan ik nog andere onrechtvaardigheden van het kiesstelsel blootleggen. Vlaamse partijen hebben bijvoorbeeld gemiddeld meer stemmen nodig om een zetel te behalen dan Franstalige partijen omdat de zetels over de kieskringen worden verdeeld volgens het aantal inwoners van de kieskringen en niet volgens het aantal kiezers. De geautomatiseerde stemming bewijst dat ons kiesstelsel gebaseerd is op politieke partijen. De kiezers moeten immers eerst op een partij stemmen en nadien pas op kandidaten. Door de apparentering verliezen de partijen geen zetels waar ze recht op hebben en de onvoorspelbaarheid is na het Sint-Michielsakkoord grotendeels verdwenen. Het quorum vormt bovendien geen kiesdrempel, wel een voorwaarde voor de lijstverbinding en de apparentering. Die apparentering werd destijds trouwens ingevoerd op vraag van de liberale partijen. Het effect van het quorum werd in het Sint-Michielsakkoord afgezwakt door het te verlagen van 0,66 naar 0,33% en door het vergroten van de kieskringen.
Ik zal vervolgens even de slinkse wegen tot herverkaveling van het politieke landschap toelichten. De eerste opdracht van de regering bestond in het vormen van een regering zonder christen-democraten, want die moesten de macht na veertig jaar maar eens afstaan. Dat was en is het bindmiddel tussen de partijen van de huidige meerderheid.
De tweede opdracht bestond erin via het Sint-Elooisakkoord en het Lambermontakkoord de Volksunie uit elkaar te doen spatten.
Derde opdracht: destabilisering van de CD&V op alle mogelijke slinkse wijzen.
Vierde opdracht: het akkoord van de partijbonzen en de chefs in de regering voor de hervorming van de kieswet. De morrende leden van de meerderheidspartijen wordt het zwijgen opgelegd. Heel wat parlementsleden van de meerderheidspartijen geven in de wandelgangen toe dat ze eigenlijk geen kieshervorming willen, maar in het halfrond zullen ze de hervorming gedwee goedkeuren. Eigenlijk is dat spijtig. Men beweert dat de leden van de verschillende fracties in ethische dossiers in alle vrijheid mogen stemmen. Als we niet oppassen, wordt de hervorming van de kieswetgeving een ethisch dossier! Ik ben van oordeel dat alle leden in dit dossier vrij hun stem moeten kunnen uitbrengen.
Vijfde opdracht: de kiezers bedriegen. Iedereen wordt voor de kar gespannen, zelfs de minister-president of de ministers van de Vlaamse regering. Ze worden op de lijst van de Kamer of van de Senaat geplaatst, maar kunnen geen zitting nemen in het parlement. Op die manier wordt de bevolking een rad voor ogen gedraaid. Waar gaan we naartoe?
Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - In het verleden stonden mensen van uw partij - als u dat wenst, kan ik hun namen noemen - tegelijkertijd op de lijst van het Europees parlement, van de Kamer en van het Vlaams parlement. Ook toen was het niet mogelijk op meer dan een plaats zitting te nemen. Toen was er dus ook al sprake van kiezersbedrog. U moet niet doen alsof u katholieker bent dan de paus. U hebt altijd uw beste troeven uitgespeeld. Dat mag u deze regering dus evenmin kwalijk nemen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Toen konden we alleszins ergens worden verkozen. Met deze hervorming zullen sommigen zich kandidaat stellen hoewel ze nergens effectief zitting kunnen nemen omdat ze minister-president of minister in de Vlaamse regering zijn.
Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Wie heeft er destijds voor gezorgd dat ministers in de Kamer, in de Senaat of in een ander parlement konden worden vervangen? Het was uw partij die dat heeft voorgesteld.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Iedereen was het daarmee eens omdat men het dubbelmandaat beu was.
Volgende argument: er wordt niet echt aandacht geschonken aan de problemen die de bevolking bezighouden. Iedereen weet dat de ontevredenheid van de bevolking over de politiek niets te maken heeft met het kiesstelsel en de politieke instellingen. De burger is ontevreden omdat hij zich onveilig voelt en omdat hij maanden op een document of een dienst moet wachten. De CD&V is van oordeel dat een ander en beter beleid meer zal oplossen dan een wijziging van de kieswetgeving. Zowel in de Senaat als in de Kamer is er al uren aan de kieswet gesleuteld. Ik besef dat men ons verwijt het debat te hebben gerekt. Als deze wet zo belangrijk wordt geacht, dan willen we er een degelijk debat over voeren. Vandaag hebben de mensen andere prioriteiten dan de kieswetgeving. Ze zijn bezorgd om de stijgende werkloosheid, de dalende concurrentiekracht van onze ondernemingen, de verkeersonveiligheid en de criminaliteit. Door onze manier van werken brengen we de politiek niet dichter bij de bevolking, integendeel.
De kiezer krijgt niet meer, maar minder invloed. De afzonderlijke lijst van opvolgers, die met veel tamtam werd afgeschaft, wordt thans opnieuw ingevoerd. Ik zal daar bij de verdediging van de amendementen verder op ingaan.
Als we eerlijk zijn, weten we allemaal dat deze hervorming de huidige meerderheid bevoordeelt. Zij wil dit beleid nog eens vier jaar voortzetten. Dat is haar goed recht, als zij de meerderheid behoudt. Het probleem is echter dat zij op alle mogelijke manieren probeert die meerderheid te behouden. Moet voor die reden de hele kieswetgeving worden veranderd? Wij zullen deze hervorming niet goedkeuren.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Mijn fractie is al jaren voorstander van een wijziging van de kieswet, voor een deel in de zin zoals vandaag wordt voorgesteld. Zo is het grillige spel van de apparentering niet rechtvaardig. Het behoud van zeer kleine kiesomschrijvingen is geen goed systeem. Ik ben het ermee eens dat bij grotere kiesomschrijvingen en bij afschaffing van de apparentering de invloed van de politieke partijen op de lijstvorming kan toenemen. Er komt immers een grotere zekerheid over wie verkozen zal worden. Op zich vind ik dat echter geen probleem, omdat ik ervan overtuigd ben dat de meeste partijen intern democratisch zijn georganiseerd. Van partijen kan in een democratie een positieve invloed uitgaan.
Wij wensten ook aan de kieswet te sleutelen omdat grotere lijsten, gecombineerd met de halvering van de lijststem, meer invloed van de kiezer op het kiesresultaat mogelijk maken. In kleine kiesomschrijvingen, zoals Brugge, is alleen de eerste plaats een verkiesbare plaats. Die plaats wordt door de partijen meestal in consensus toegewezen. Het is voor de kiezer bijzonder moeilijk om de eerste op de lijst te verdringen. Pas wanneer meerdere kandidaten verkozen zijn met de halvering van de lijststem, kan de kiezer met zijn voorkeurstem bepalen wie echt wordt verkozen.
Wij zijn ook voorstander van de hervorming omdat de Kamer, die de eerste politieke kamer is, waar de regering wordt gevormd, gecontroleerd en eventueel naar huis wordt gestuurd en waar het gevecht wordt gevoerd over het beleid, wordt verkozen op basis van kleine kiesomschrijvingen. Het gevolg was dat de Senaatslijst werd misbruikt door de grote tenoren om zich via de grote Nederlandse of Franse kiesomschrijvingen te laten verkiezen. Zij wensten echter het grote politieke werk niet in de Senaat te doen, maar wensten via de regering de Senaat te verlaten.
Indien dat niet lukte, stelde men vast dat die personen de Senaat gewoon verlieten. Ex-premier Dehaene is daarvan het mooiste voorbeeld.
Mijn eigen voorstel probeerde ook voor die discussie een oplossing aan te reiken. Ik stelde voor niet de Senaat te hervormen, maar integendeel via de verkiezingen de rol van de Kamer als eerste politieke kamer te versterken. Onze fractie is dus al sedert jaren voorstander van een wijziging van de kieswet. Het is dus niet juist dat wij deze kieswet nodig hebben om onze positie te versterken en opnieuw aan de regering te kunnen deelnemen.
De regering sloot een politieke akkoord over het wetsontwerp dat vandaag ter bespreking ligt. Dit akkoord is ingebed in een visie op de toekomst van onze instellingen en dus ook van de Senaat. Persoonlijk ben ik het niet eens met de voorgestelde hervorming van de Senaat, de afschaffing van het initiatiefrecht en van het onderzoeksrecht, een paritaire Senaat. Dit wordt vandaag echter niet geregeld, op één uitzondering na.
Toen de regering het erover eens werd om deze kieshervorming in te schrijven in de hervorming van de Senaat, leefden we in een land waarin langs weerszijden van de taalgrens iedereen het erover eens was dat Franstaligen en Nederlandstaligen twee belangrijke taalgemeenschappen vormden die op federaal niveau gelijkwaardig behandeld moesten worden. Onze Grondwet en al de bijzondere wetten gaan ervan uit dat we twee evenwaardige gemeenschappen zijn. Dat is een achterhaalde visie. Met de discussie over het rapport Nabholz-Haidegger zijn we in een nieuw tijdperk beland. Nu de Franstalige Gemeenschap van dit land zichzelf als een minderheid beschouwt en de bescherming inroept van het Europees Verdrag ter bescherming van de Minderheden, is er een nieuwe situatie ontstaan. De discussie over de paritaire Senaat moet dus worden overgedaan.
De dubbele kandidatuurstelling voor Kamer en Senaat - voor die hervorming zijn een bijzondere meerderheid en een Grondwetsherziening vereist en moeten er verkiezingen worden gehouden - is volgens mij een vergissing.
Een ander aspect dat ik wil belichten is de regeling voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven-Nijvel. Ze vormt een schitterend voorbeeld van het principe van de bescherming van de minderheden. De Nederlandstaligen kunnen in Brussel-Halle-Vilvoorde maximum 22 zetels behalen en in Leuven 7, of in totaal 29 zetels. Voor hen wordt het principe toegepast dat men niet meer kandidaten indient dat het aantal te begeven zetels. De Franstaligen kunnen in Brussel-Halle-Vilvoorde eveneens 22 zetels behalen en in Nijvel maximum 5, of in totaal 27 zetels. Zij mogen 34 kandidaten indienen: 29 in Brussel-Halle-Vilvoorde en 5 in Nijvel.
Indien deze regeling geïnspireerd zou zijn door het principe van de bescherming van de minderheden, zou ik er geen bezwaar tegen hebben, want ik ben steeds bereid minderheden te versterken. In Brussel-Halle-Vilvoorde zijn de Franstaligen echter het sterkst vertegenwoordigd. Bovendien vormt dit de enige uitzondering in de kieswetgeving voor de federale instellingen waar meer kandidaten op de lijst kunnen voorkomen dan het aantal te begeven zetels, meer in het bijzonder voor een taalgemeenschap die feitelijk een grote meerderheid vormt. Daar heb ik bedenkingen bij.
Sta me toe ook even te blijven stilstaan bij de kiesdrempels. Als middelkleine partij is Agalev geen voorstander van kiesdrempels. We zijn dan ook niet enthousiast over de voorgestelde maatregelen, maar in een coalitie moet men nu eenmaal geven en nemen, zoals collega Leduc vanochtend terecht heeft opgemerkt. Het is dan ook geen geheim dat wij in deze hebben gestreefd naar een zo weinig mogelijk belastende regeling.
De huidige 5%-regeling in een provinciale kiesomschrijving is een minimale kiesdrempel waarmee wij kunnen leven. Het maakt een `opstartregio' mogelijk. Dat wil zeggen dat een nieuwe partij door het bereiken van de 5%-drempel in een bepaalde provincie, waar ze ontstaat en een groot elan heeft, in het Parlement kan komen, zonder dat ze meteen over het hele taalgebied 5% moet behalen. Dit systeem is voor ons verdedigbaar, al hadden we natuurlijk liever geen enkele kiesdrempel.
Ik kom nu bij de problematiek van de opvolgers. Bij voldoende grote lijsten - dat is het voordeel van provinciale kiesomschrijvingen - en meerdere verkozenen, krijgt de kiezer een grotere invloed op het resultaat. Het herinvoeren van het onderscheid tussen effectieve verkozenen en opvolgers heeft als voordeel dat men het principe kan verlaten dat er maar evenveel kandidaten kunnen zijn als effectief te begeven plaatsen, want opvolgers komen in surplus. Dankzij de opvolgers, die meestal zeer actieve mensen zijn, kunnen meer kandidaten in de kiesstrijd worden ingezet en elke kandidaat die op de lijst staat, betekent een versterking van de dynamiek van de partij. Dat is een andere optie dan die van collega Istasse, wiens voorstel we eerder al hebben besproken. Toen liepen we het risico dat we te weinig kandidaten zouden hebben en dat de opvolging in de problemen kwam. Het voorstel was dan ook om met de effectieve leden een iets langere lijst te vormen, maar dat wordt nu verlaten. We hebben gekozen voor grotere lijsten met de provinciale kiesomschrijving en voegen de opvolgers toe om het aantal kandidaten hoger te brengen dan het aantal te begeven plaatsen. Beide opties waren waardevol en ik weet niet welke van beide het beste was, maar we kunnen in elk geval achter de huidige keuze staan.
Met de uitspraken van de kamervoorzitter dat hij een federale kamer van plaatsvervangers en dus jaknikkers zal hebben, ben ik het niet eens. De invloed van de politieke partijen blijft in dit kiessysteem beperkt tot de eerste plaats - de effectief verkozene en de opvolger - en misschien een beetje de tweede, maar dat is al twijfelachtig. Zeker voor de grotere partijen kan dat geen enkel probleem geven, want ze hebben meerdere verkozenen per lijst. Dat wil zeggen dat behalve voor de eerste plaats de kiezer zal bepalen wie er uiteindelijk in het Parlement komt. Ik heb er geen probleem mee dat de partij de eerste plaats invult, want partijen zijn niet per definitie ondemocratisch. Politieke partijen vormen een positief instrument in de organisatie van de verkiezingen en ik vind dat er op de lijst nog plaatsen moeten voorkomen waarvan men met zekerheid kan zeggen dat het verkiesbare plaatsen zijn. Zo kan een politieke partij precies op bepaalde plaatsen een kans geven aan mensen die inhoudelijk waardevol zijn, die als jongere of vernieuwer een kans moeten krijgen, zonder dat ze op dat ogenblik al bekende mediafiguren zijn of grote stemkanonnen. We hebben dus een vrij goed evenwicht bereikt en het probleem van de opvolgers zal niet per definitie leiden tot een dictaat van de partijen. Hun invloed zal beperkt blijven tot de eerste plaats.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Er is al aangekondigd dat een aantal ministers zal opkomen voor Kamer en Senaat. Door de kandidaatstelling van een Vlaamse excellentie op de lijst van Kamer en Senaat komen twee personen in het parlement waar de kiezer geen vat op heeft.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Eén, geen twee.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Twee, de dubbele kandidaatstelling is mogelijk en er zijn twee opvolgers aangeduid. Dat zal het geval zijn voor bijna elke Vlaamse minister. Er zullen dus twee opvolgers zijn waarop de kiezer geen vat heeft.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Het gaat om één opvolger, want de kandidaat die effectief op de eerste plaats staat wordt door de partij aangeduid. Dat kan iemand zijn die een andere functie heeft omdat het bijvoorbeeld een zwaargewicht is binnen die politieke groep. Stel dat hij omwille van een andere functie die plaats niet inneemt, dan komt er een opvolger. Het is dus de eerste opvolger die in de plaats zal komen.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Dezelfde minister staat zowel op de lijst voor de Senaat als voor de Kamer. In dat geval komen er twee opvolgers.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik heb zopas gezegd dat ik, net als een aantal leden van mijn partij, niet gelukkig ben met de gemeenschappelijke kandidatuur voor Kamer en Senaat. Dat is trouwens bij Agalev momenteel niet het geval.
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - Zal mevrouw Vogels niet zowel de Senaatslijst als de Kamerlijst in Antwerpen trekken?
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Er is terzake nog geen enkele beslissing.
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - U vindt dus eenzelfde persoon op de eerste plaats voor de Senaat en voor de Kamer geen goede zaak?
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Neen, maar dat doet niets ter zake, want ik ben maar één lid van mijn partij.
Een ander belangrijk aspect is de positie van de vrouwen op de lijst: de rits. Vrouwen moeten de helft van de kandidaten uitmaken. Daar kan niemand tegen zijn. Bij de volgende verkiezingen moet één van de eerste drie kandidaten op de lijst een vrouw zijn. Na deze verkiezingen moet één van de eerste twee kandidaten een vrouw zijn.
Agalev heeft een dergelijke regeling niet nodig, want er is bij ons al een goede man-vrouw-verdeling. Het is evenwel een goede wettelijke regeling, want ze biedt voldoende garanties voor het evenwicht man-vrouw. Grotere kiesomschrijvingen met meerdere verkozenen per lijst geeft, zoals mevrouw Leduc al zei, een grote diversiteit bij de kiesresultaten.
Het systeem is niet rigide. Ik ben ook geen voorstander om bijvoorbeeld de eerste, derde, vijfde, zevende plaats voor vrouwen te reserveren. De samenstelling van de lijst hangt overigens niet alleen af van het geslacht. Ook andere elementen mogen een rol spelen, onder meer de spreiding over het kiesdistrict, een spreiding naar leeftijd en naar specialismen van de kandidaten.
Wel garanderen we dat de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de bevolking ook op de kandidatenlijsten tot uiting komt. Aan de top moeten beide geslachten vertegenwoordigd zijn zodat er ook gegarandeerd mensen van beider kunnen verkozen worden. Aan de andere kant willen wij de wet niet zo rigide maken dat de volgorde op de lijst echt afwisselend man/vrouw moet zijn. In de rits moet het niet per se altijd een/een zijn, maar mag het ook wel een twee/twee worden. Ik ben altijd voorstander geweest van een matige flexibiliteit zonder aan rechtmatige eisen afbreuk te doen. Samenvattend moet ik zeggen dat ik niet echt enthousiast ben over deze kieswet. Bescheiden als ik ben, vond ik mijn eigen voorstel nog altijd iets beter.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - U kunt het nog altijd als amendement indienen, mijnheer Lozie.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik zal met plezier dergelijke amendementen steunen.
De provinciale kiesomschrijvingen, landelijke figuren voor de Kamer... dat stond er allemaal in, zonder dat het voorstel vooruitliep op de hervorming van de Senaat. Er stonden ook minder goede punten in, maar op deze punten vond ik mijn voorstel iets beter. Maar politiek is ook de kwestie van het haalbare, zodat we ons nogal eens tevreden moeten stellen met minder perfecte voorstellen.
Ik ben ook niet helemaal gerustgesteld omtrent de grondwettigheid. De heer Vandenberghe heeft deze kwestie ter sprake gebracht en de ministers hebben daarop geantwoord. Ik geef de ministers en de regering in deze kwestie het voordeel van de twijfel. In hun antwoorden vond ik heel wat elementen waar ik achter kan staan. Maar honderd procent gerustgesteld kan ik mij evenwel niet noemen. De twee ministers met bevoegdheid voor Institutionele zaken zijn van oordeel dat ze de bezwaren die de Raad van State bij hun ontwerp had gemaakt, voldoende hebben weerlegd en dat de grondwettigheid voldoende gegarandeerd is. De regering is daarvan overtuigd en op basis van de antwoorden van de twee ministers vind ik geen aanwijzingen dat ze ongelijk heeft. Ik wil de regering in deze dus volgen, ook al ben ik maar voor 95 procent overtuigd. Bovendien zijn er bij het Arbitragehof procedures ingesteld om de grondwettigheid van de hervorming te toetsen...
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - U loopt wat snel, mijnheer Lozie. Dat is nog niet gebeurd.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Het is alvast de bedoeling dat ze er komen. Ik ben er alleszins gerust in dat onze juridische instellingen de nodige toetsingen zullen doen.
Toch wil ik hier heel duidelijk zeggen dat de positieve stem die ik straks als voorzitter van de Agalev-fractie zal uitbrengen, niet mag worden begrepen als een stem over de hervorming van de instellingen, behalve over dat kleine onderdeel ervan, namelijk de dubbele kandidaatsstelling voor Kamer en Senaat. Dit ontwerp heeft verder niets van doen met de samenstelling van de Senaat, laat staan over de afschaffing ervan. Daar wordt pas over gestemd bij een eventuele verklaring tot herziening van de grondwet en uiteindelijk bepaalt toch de kiezer welke hervormingen hij wilt.
Waarschijnlijk zal de Agalev-fractie niet unaniem de kieswetswijziging steunen. Als fractievoorzitter doe ik dat wel, ondanks mijn bezorgdheden die ik in alle eerlijkheid heb geformuleerd. Deze stemming zegt echter niets over de toekomstige hervorming van de Senaat. Deze kieswet loopt daar inderdaad wat op vooruit. Dat vind ik fout, maar die fout is onvoldoende zwaar tegenover de vele positieve elementen in dit ontwerp.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ik heb de laatste toespraak aandachtig beluisterd en mijns inziens dringt er zich een vraag op aan de minister. De collega, lid van de meerderheid, bevestigt dat er in Brabant meer Franstalige kandidaten op de lijst zullen staan dan er mandaten te begeven zijn. Wat zal de minister in dit verband adviseren aan de controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven? Zullen de Franstalige kandidaten en opvolgers in hun verkiezingscampagnes zeven maal meer onkosten mogen maken? Krijgen zij met andere woorden een onterecht campagnevoordeel? Zal de minister de verkiezingsuitgaven beperken op grond van het aantal te begeven mandaten, of zullen de Franstalige kandidaten enkele miljoenen franken meer in hun campagne mogen investeren dan de Vlaamse kandidaten in Brabant?
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Dat wordt niet in deze kieswet geregeld. Deze vraag is tot de minister gericht. Ik moet daarop niet antwoorden.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Le ministre n'a pas de conseil à donner au Parlement sur la manière dont, par le biais d'une de ses commissions, il interprète les dispositions légales et veille à la régularité du financement électoral. C'est le Parlement qui est absolument souverain en la matière.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Dus is er een onterecht campagnevoordeel voor de Franstalige kandidaten.
De voorzitter. - Dat heeft de minister niet gezegd.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Maar dat is wel het gevolg van het ontwerp.
M. René Thissen (CDH). - Au cours des trois dernières années, le gouvernement et la majorité arc-en-ciel se sont gargarisés d'expressions comme « nouvelle culture politique » ou « renouveau politique ». À cet égard, on est loin, aujourd'hui, des déclarations que faisait le premier ministre en juillet 1999.
Pour rafraîchir la mémoire de chacun, je me permettrai de citer une partie des déclarations de M. Verhofstadt : « Les citoyens doivent être au centre du processus décisionnel. Pour renforcer leur emprise sur la politique, le gouvernement invite le Parlement à installer en son sein une commission spéciale. Cette commission débattra d'une modernisation profonde du système électoral, de la taille des circonscriptions électorales et de nouvelles formes de participation. »
Dans son discours inaugural du 17 janvier 2000, le premier ministre réitère sa volonté de voir la commission du Renouveau politique se pencher sur cette problématique. Il déclare : « Est-il nécessaire de revoir notre système électoral et, si oui, de quelle manière ? Devons-nous revoir la dimension des circonscriptions électorales ? Devons-nous changer les mécanismes de répartition qui déterminent comment les voix sont transposées en sièges ? Est-il sensé d'instaurer des seuils ? « Tant de questions sans réponses parce que ces débats n'eurent jamais lieu, comme tant d'autres, faute de participants.
Par ailleurs, avant les élections, les francophones de cette majorité s'étaient engagés à faire montre d'une grande fermeté face aux exigences flamandes et avaient participé, avec ce qui était alors le PSC, à ce qu'on appelait un front francophone.
Aujourd'hui, l'heure des bilans approche. Dans ces derniers, il faudra comptabiliser au passif le recul démocratique et la capitulation francophone que représentent les textes de loi qui nous sont soumis. L'objet de mon intervention est d'essayer de vous démontrer en quoi ces textes constituent des reculs en termes de démocratie et de droits des francophones. Ces textes marquent un recul en termes de démocratie parce qu'ils portent atteinte à l'État de droit, au droit des citoyens de choisir leurs représentants et au droit de citoyens de savoir qui ils choisissent comme représentants. Ces textes constituent un recul francophone car ils font partie d'un troc global, dont seuls les éléments favorables aux Flamands sont exécutés maintenant, et ils portent atteinte aux droits des francophones de la périphérie.
En revenant au recul démocratique, il est clairement porté atteinte à l'État de droit. La démocratie est fondée sur un certain nombre de règles, inscrites, notamment, dans la Constitution. Le respect de ces règles est donc essentiel pour la démocratie. Sans ce respect, on sort de l'État de droit et donc de la démocratie. Or, les textes qui nous sont soumis violent les règles constitutionnelles et bafouent ainsi l'État de droit et la démocratie. L'avis du Conseil d'État est on ne peut plus clair à cet égard et confirme largement les critiques que nous avions formulées dès la conclusion des accords de la Sainte Alida.
Le Conseil d'État relève en effet que le texte de loi déposé par les partis de la majorité pose de graves problèmes de constitutionnalité.
Premièrement, ce texte viole l'article 64 de la Constitution. Celui-ci interdit, en effet, explicitement l'ajout de conditions d'éligibilité pour être candidat aux élections à la Chambre, à la différence de l'article 69 de la Constitution, qui attrait aux élections au Sénat.
Or, l'article 8 du projet impose deux conditions d'éligibilité supplémentaires, d'une part, en imposant aux candidats de la circonscription de Bruxelles-Hal-Vilvorde de faire une déclaration d'expression linguistique et, d'autre part, en imposant aux candidats à la Chambre de se présenter dans l'arrondissement où ils sont domiciliés. Il en résulte que l'article 64 de la Constitution est violé.
La majorité a tenté d'amender son texte pour tenir compte de l'avis du Conseil d'État et a eu la correction de lui soumettre ses amendements. Le Conseil d'État a confirmé, dans un second avis, les critiques formulées dans le premier, estimant que les amendements déposés ne réglaient pas les problèmes de constitutionnalité, ni pour les circonscriptions de Leuven et de Bruxelles-Hal-Vilvorde, ni pour les candidats simultanés à la Chambre et au Sénat.
Deuxièmement, le système mis en place pour les circonscriptions de Bruxelles-Hal-Vilvorde et de Leuven viole l'article 63 de la Constitution qui impose une répartition stricte des sièges par circonscription. Or, le système mis en place pour Bruxelles et le Brabant flamand ne respecte pas cette exigence. Le Conseil d'État y voit une violation de l'article 63. Les amendements déposés par la majorité ne sont pas de nature à effacer les objections du Conseil d'État à cet égard.
Troisièmement, ce système instaure des différences de traitement entre les électeurs francophones et néerlandophones de la circonscription de Bruxelles-Hal-Vilvorde, les uns ne pouvant voter que pour des candidats de leur circonscription, les autres pouvant voter pour des candidats de deux circonscriptions différentes.
Une différence de traitement est également instaurée entre les candidats francophones et néerlandophones puisque les francophones ne peuvent recueillir des suffrages que sur la seule circonscription de Bruxelles-Hal-Vilvorde. Or, aucune justification n'est avancée par rapport à ces différences de traitement. Il y a donc violation des articles 10 et 11 de la Constitution qui prohibent les discriminations. C'est ce que confirme l'avis du Conseil d'État. Ici encore, les amendements de la majorité ne permettent pas de contourner l'obstacle constitutionnel.
Quatrièmement, il faut, avec le Conseil d'État, se demander si l'instauration d'un seuil électoral de 5% est compatible avec l'article 62, alinéa 2, de la Constitution qui impose le système de représentation à la proportionnelle. Pour nous et pour le Conseil d'État, les textes qui nous sont soumis violent gravement la Constitution. La volonté délibérée des partis de la majorité de ne pas tenir compte de l'avis du Conseil d'État met en péril l'État de droit et donc la démocratie.
Il est certes exact que des recours existent pour faire respecter la Constitution, la Cour d'arbitrage pouvant être saisie par toute personne justifiant d'un intérêt, mais une incertitude supplémentaire se crée, en l'occurrence. L'effectivité de ce recours est cependant douteuse en l'espèce dans la mesure où la réforme qui nous est proposée intervient à la veille des élections. Il sera donc impossible à la Cour d'arbitrage d'annuler les dispositions inconstitutionnelles de la loi avant les élections et il lui sera difficile de les suspendre dans ce délai. Tout a été organisé par la majorité pour éviter que les victimes des inconstitutionnalités commises soient dépourvues de tout recours. C'est là encore une grave atteinte à l'État de droit.
Il y a également une atteinte au droit des citoyens de choisir leurs dirigeants. En réintroduisant le système des suppléants, les propositions affaiblissent le poids des électeurs sur le choix des élus. C'était d'ailleurs pour renforcer le choix des électeurs que ce système avait été supprimé par la loi du 27 décembre 2000 qui, en même temps, réduisait de moitié l'effet dévolutif de la case de tête.
Le motif invoqué par la majorité à l'époque - ce qui peut changer rapidement, nous l'avons vécu - était de tendre vers une plus grande égalité de chances entre les candidats et de tenir compte des voix de préférence exprimées par les électeurs.
Cette logique avait d'ailleurs été confirmée par les lois dites « Istasse, Monfils et Lizin », adoptées il y a moins de six mois et qui ont pour objet de diminuer la probabilité de devoir procéder à une élection partielle destinée à pourvoir à une vacance au cas où la réserve de « suppléants », c'est-à-dire de candidats non élus, serait épuisée.
L'aller-retour opéré par la majorité, sans même que le nouveau système ait été appliqué une seule fois, témoigne du peu de cohérence dans ses choix et de sa volonté de reprendre d'une main ce qu'elle avait donné de l'autre aux électeurs. L'image de la politique et - plus grave encore - de la démocratie ne s'en trouvera pas grandie dans l'opinion publique.
Par ailleurs, l'élargissement des circonscriptions électorales constitue, à notre sens, un recul démocratique pour deux raisons au moins. D'une part, il aboutira inévitablement à un éloignement entre les électeurs et leurs élus, alors que les citoyens expriment de plus en plus souvent un besoin de proximité vis-à-vis de ceux-ci. Il s'agit donc d'un recul. D'autre part, cet élargissement aboutira à gommer la diversité des situations vécues par les citoyens. L'uniformisation qui en résultera se fera au détriment des zones rurales et au profit des zones urbaines. Ici encore, le besoin de proximité des citoyens n'y trouvera pas son compte.
Enfin, l'instauration par une seule élection de la possibilité de se présenter, à la fois, à la Chambre et au Sénat est injustifiable. Si l'on considère que c'est une amélioration, pourquoi la limiter à une seule élection ? C'est incompréhensible, à moins qu'il ne s'agisse de préjuger de la suppression du Sénat, ce qui serait évidemment scandaleux.
M. le président. - Ce serait inacceptable !
M. René Thissen (CDH). - En tout état de cause, je considère qu'il s'agit d'un recul de la démocratie pour deux raisons au moins. Premièrement, c'est un encouragement de plus à la « starisation » de la politique, ce qui n'est pas une bonne chose. Deuxièmement, cela brouille le choix des électeurs qui ne savent plus où ils envoient des représentants par leurs votes : à la Chambre ou au Sénat ? Ils ne peuvent le savoir à l'avance et sont incapables d'apprécier la portée de leurs votes. Il s'agit également d'un un grave recul.
Heureusement - mais n'est-ce pas là un aveu du fait que le système vise uniquement à régler le problème de l'une ou l'autre personne ? -, ce détestable système ne pourra être appliqué qu'une seule fois.
Je tiens à souligner que ce ne sont pas ceux qui utiliseront le système qui devront être blâmés mais bien ceux qui l'ont conçu. Le fait de le critiquer ne doit pas nous empêcher de l'utiliser. Si des armes électorales sont mises sur le marché par une partie, leur utilisation par l'autre partie relève de la légitime défense.
En quoi cette loi constitue-t-elle un recul pour les francophones ? Les textes que nous examinons s'inscrivent dans un accord plus vaste dont nous avons déjà souligné le caractère déséquilibré.
Les maigres acquis francophones que sont le Sénat paritaire, l'octroi du pouvoir décrétal et de l'autonomie constitutive à la Région de Bruxelles- Capitale sont reportés à la prochaine législature, alors que les acquis flamands concernant les circonscriptions électorales seront engrangés durant la présente législature.
Si le passé se répète - la convention-cadre sur la protection des minorités n'est toujours pas ratifiée alors que les lois communales et provinciales ont été régionalisées -, il est peu probable que les acquis francophones deviennent réalité sans qu'il ne faille en payer une seconde fois le prix.
Dans cette perspective, le CDH ne comprend pas que l'octroi du pouvoir décrétal à la Région de Bruxelles-Capitale ne soit pas consacré durant la présente législature par la jonction de la présente proposition de loi à la proposition du CDH ayant le même objet.
En effet, nulle révision constitutionnelle n'est nécessaire pour accorder à Bruxelles le pouvoir décrétal. Il suffit de modifier la loi du 12 janvier 1989 en ce sens. Le refus des partis de la majorité témoigne une fois de plus de ce que l'étalement temporel excessif de l'exécution de l'accord vise à cacher une victoire flamande. Ce qui ne sera pas exécuté pendant la présente législature ne le sera jamais ou sera négocié durement.
Par ailleurs, les textes que nous examinons sont désastreux pour les droits des francophones de la périphérie bruxelloise. Les francophones ont accepté de discuter de la scission de l'arrondissement électoral Bruxelles-Hal-Vilvorde alors qu'ils avaient toujours affirmé que cette question était onbespreekbaar. Ils ont donc mis le doigt dans un engrenage dangereux.
Ensuite, ces propositions affaiblissent définitivement le lien extrêmement fort qui unit Bruxelles et sa périphérie de Hal-Vilvorde, qui, culturellement, sociologiquement et économiquement, constitue son hinterland naturel. Á ce titre, cet accord contient les germes de la scission définitive de l'arrondissement de Bruxelles-Hal-Vilvorde.
En outre, ces projet et propositions noient les francophones de la périphérie et le poids qu'ils représentent dans un magma néerlandophone plus homogène. Dans le même temps, politiquement et numériquement, ils renforcent le poids flamand à Bruxelles. De même, le nouveau décompte des sièges consacre un peu plus encore la faillite de l'utopie bruxelloise qui voulait que francophones et néerlandophones de Bruxelles eussent pu constituer un seul corps électoral défendant les mêmes objectifs, dans l'intérêt, non de leur propre communauté, mais dans celui de Bruxelles.
Par ailleurs, ces textes créent une discrimination entre francophones et néerlandophones du Brabant flamand puisque un néerlandophone de Tervuren, dans l'arrondissement de Leuven, pourra désormais voter en faveur d'un Bruxellois néerlandophone, alors qu'un francophone de la même circonscription ne pourra pas voter pour un Bruxellois francophone.
Culturellement, l'accord renforce donc les liens entre néerlandophones de Bruxelles et du Brabant flamand, en relâchant ceux qui existent aujourd'hui entre francophones bruxellois et de la périphérie. La discrimination, intolérable, rompt le principe d'égalité et apparaît, dès à présent, comme anticonstitutionnelle.
Enfin, ces projets et propositions créent des liens nouveaux et suspects entre la Région bruxelloise et la seule province du Brabant flamand. L'affirmation de ces liens nouveaux enferme un peu plus la Région bruxelloise dans un carcan « flamando-flamand » et consacre un peu plus encore le lâchage de Bruxelles par la Wallonie.
Si l'actuelle majorité devait être reconduite, je ne doute pas que l'arrondissement électoral de Bruxelles-Hal-Vilvorde serait scindé intégralement. Le caractère bancal du système mis en place pour Leuven et Bruxelles-Hal-Vilvorde justifiera que l'on revienne sur la question après les élections, avec les conséquences que l'on devine.
Vous comprendrez donc que nous ne pouvons que nous opposer à ce nouveau recul du statut des francophones de la périphérie après, notamment, la régionalisation de la loi communale, le maintien et l'application des circulaires Peeters et autres, l'intégration de la commune de Wemmel dans une zone de police exclusivement flamande, la réactivation de l'inspection linguistique dans l'enseignement, le refus de nommer les professeurs francophones et le refus de ratifier la convention-cadre pour la protection des minorités nationales, malgré le vote du rapport Nabholz par l'assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe, qui met la Belgique au ban des nations européennes en matière de protection des droits de l'homme. Voilà un bilan dont vous n'avez pas à être fiers.
En conséquence, le groupe CDH ne pourra voter une réforme qui viole à plus d'un titre des dispositions constitutionnelles importantes, qui constitue un recul en terme de démocratie, le choix des électeurs étant à nouveau un peu plus confisqué par les appareils de partis, recul qui s'inscrit aussi dans un accord global défavorable aux francophones.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De toespraak van collega Lozie was bijzonder interessant. Hij bracht kritiek uit op de paritaire Senaat, op het overaanbod van Franstalige kandidaten in Brussel-Halle-Vilvoorde, op de dubbele kandidaatstelling en hij sprak zijn twijfel uit over de grondwettelijkheid. Dit alles klonk zeer aangenaam in onze oren. We dachten dat het debat echt op gang zou komen en dat de leden van de meerderheid hun eigen visie zouden verdedigen.
We kijken ernaar uit hoe de leden van de fractie van de heer Lozie over onze amendementen en het ontwerp zullen stemmen. In een democratie is het immers nooit te laat om zijn verantwoordelijkheid als parlementslid op zich te nemen.
Deze kieshervorming gaat precies over de inhoud van onze parlementaire democratie. Aan het delicate evenwicht dat door de jaren heen in ons land is opgebouwd, mag pas worden gesleuteld als men er zeker van is dat de kiezer, de politici of de politieke partijen er beter van worden.
Wie wordt nu van deze kieswethervorming beter? De initiatiefnemers beweren dat de kiezer meer invloed zal krijgen. Het is zeer de vraag of dat wel zo is en of dat het democratisch gehalte van onze instellingen erdoor verhoogt. Er zijn gegronde redenen om daaraan te twijfelen.
Het grootste nadeel van de provinciale kieskringen is dat de afstand tussen de kiezers en de verkozenen groter wordt. Vier van de vijf kieskringen in Vlaanderen tellen meer dan één miljoen inwoners. Door die aanzienlijke schaalvergroting wordt het voor de politiek mandatarissen moeilijk om dichter bij hun electoraat te komen. Integendeel, de vervreemding zal toenemen. Wie zal nog de polsslag kunnen voelen van de streek die hij of zij vertegenwoordigt als die een hele provincie beslaat?
De provinciale kieskringen werden ingevoerd met het Sint-Michielsakkoord, waarbij het aantal Kamerzetels werd verminderd van 212 tot 150. Het was de bedoeling de representativiteit te vrijwaren, maar de kieskringen kunnen niet met elkaar worden vergeleken. Het aantal kiezers loopt sterk uiteen. De drie provinciale kieskringen Limburg, Namen en Luxemburg tellen samen nog geen miljoen kiezers.
Limburg telt 580.000 kiezers, iets meer dan de grootstad Antwerpen, Luxemburg 180.000 en de nieuwe kieskring Antwerpen zal 1,2 miljoen kiezers tellen.
Collega's parlementsleden getuigen hoe moeilijk het nu al is, met de huidige kleinere provinciale kieskringen, om het directe contact met de kiezers in stand te houden. De politici moeten bereikbaar en aanspreekbaar blijven. Nabijheid van instellingen en verantwoordelijken is volgens ons het middel om de vervreemding tegen te gaan en om de opgang van extremistische partijen te stuiten.
We vrezen ook dat er na deze kieshervorming een ander type politicus zal ontstaan dat uitsluitend op basis van rapporten en studies kennis zal nemen van de problemen van de samenleving. In Nederland wordt sinds de vorige parlementsverkiezingen algemeen erkend dat de grote afstand tussen de kiezers en de politici in Den Haag één van de belangrijkste oorzaken was van het ongenoegen dat tot uiting kwam bij de parlementsverkiezingen. Andere Europese landen nemen nu allerlei initiatieven om de afstand tussen de politici en de kiezers te verkleinen en streven een kieswetgeving na die het omgekeerde effect beoogt van voorliggende kieshervorming, namelijk schaalverkleining en rechtstreeks contact tussen de kiezers en de gekozenen. De beperkte mogelijkheid tot rechtstreeks contact tussen de kiezers en de gekozenen zal de personalisering en de mediatisering van de politiek nog in de hand werken. In grote kieskringen kunnen de bevolkingsgroepen samen alleen nog worden bereikt via de media of zeer dure campagnes. Mediavedetten zullen dus belangrijker worden dan partijen, programma's en ideeën. Op een ogenblik dat de vervaging van de ideologische verschillen tussen de politieke partijen als een belangrijke oorzaak van de verminderde belangstelling voor de politiek wordt aangewezen, willen de voorstanders van de hervorming de vedettencultus nog stimuleren. Wij vrezen dat de hervorming de politieke partijen zal reduceren tot kiesverenigingen, terwijl er nu meer dan ooit nood is aan politici die een visie op mens en maatschappij vertolken.
Dat is een betreurenswaardige evolutie want het is precies via het onderscheid tussen politieke programma's en opvattingen over kandidaten dat de kiezers hun keuze moeten kunnen maken. De geschiedenis heeft voldoende bewezen dat de vergrijzing van de ideologie kan leiden tot de verbruining van de maatschappij.
Dan is er de dubbele kandidaatstelling voor Kamer en Senaat. Volgens de heer Lozie is dat een `voorafname' op de hervorming van de Senaat zoals die uit het politieke akkoord naar voren is gekomen en waar hij niet achter staat. Waarom wil men die dan handhaven? Waarom wil men voor de volgende parlementsverkiezingen de afzonderlijke lijst van opvolgers, die nog meer kiezersbedrog tot gevolg zal hebben, opnieuw invoeren? Door de combinatie van de dubbele kandidaatstelling en het opnieuw invoeren van de opvolgers zal de kiezer twee gekozenen zien aantreden waar hij helemaal niet heeft voor gekozen. Het is immers mogelijk dat de gekozene die dubbel kandideerde, geen enkel mandaat opneemt en bijgevolg twee keer wordt vervangen. Het lijdt niet de minste twijfel dat de partijen al hun electorale troeven zullen uitspelen. Politici zullen worden verkozen en onmiddellijk daarna aan hun mandaat verzaken terwijl een niet onbelangrijk aantal politici in het parlement zullen zitten met de stemmen die ze zelf niet behaalden, vaak ten nadele van andere kandidaten die wel een mandaat als opvolger verdienen.
Dit bewijst hoe de voorstanders van de hervorming het democratisch deficit aanzienlijk vergroten.
Op een cynische manier bewijst de hervorming ook dat de meerderheid niets anders dan het eigen belang voor ogen heeft. De algemene Vlaamse belangen worden opgeofferd aan de persoonlijke belangen van de meerderheid, met de volledige medewerking van minister-president Dewael, die het akkoord mee onderhandelde, en van de andere kopstukken van paarsgroen.
Wat alle Vlaamse eerste ministers altijd hebben geweigerd, maken Verhofstadt en de Vlaamse meerderheidspartijen vandaag mogelijk. Het onder voogdij plaatsen van de Vlaamse meerderheid wordt het best geïllustreerd met de hervorming van de Senaat. De paritaire Senaat geeft de Franstaligen een grendel op de Vlaamse meerderheid. De enige opdracht van de hervormde Senaat zal erin bestaan de Vlaamse meerderheid te kortwieken. De Senaat zal niet langer een ontmoetingsplaats zijn tussen de gemeenschappen en de gewesten.
Wij zullen zeker geen stemmen leveren voor een tweederde meerderheid voor de hervorming van de Senaat. Ik heb begrepen dat Agalev dat evenmin van plan is.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Dat zullen we onthouden!
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - In tegenstelling tot het Vlaamse regeerakkoord pleiten de federale regering en de Vlaamse meerderheidspartijen met deze hervorming voor het behoud van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Wat door sommigen als een Vlaamse overwinning wordt voorgesteld, namelijk de vorming van een Nederlandstalige provinciale kieskring Vlaams-Brabant, is in feite een zware Vlaamse nederlaag die resulteert in het verlies van twee Vlaamse kamerzetels in Brussel-Halle-Vilvoorde. Alle senatoren werden hierover uitvoerig ingelicht door middel van de interessante nota van de heer Luc De Coninck van het Halle-Vilvoorde Komitee. Zijn nota is wel zeer technisch, maar ze is beslist het lezen waard. Hij toont aan waartoe de hervorming in Vlaams-Brabant en in Leuven leidt. De Franstalige Brusselse kiezers zullen immers mee kunnen bepalen wie Leuven vertegenwoordigt in de federale Kamer. Na veertig jaar keren we terug naar `Leuven Frans'. Het verlies van de twee Vlaamse zetels is het gevolg van de poolvorming in het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, waardoor de grote Franstalige partijen de stemmen die thans verloren gaan, bij de zetelverdeling zullen kunnen recupereren.
De grote vraag blijft hoe het parlement sterker uit de hervorming zal komen. Het is ons een raadsel. De invoering van provinciale kieskringen zal ongetwijfeld de greep van de hoofdkwartieren van de politieke partijen op de samenstelling van de kandidatenlijsten doen toenemen. Bij de partijtop in Brussel op een goed blaadje staan zal belangrijker worden dan de inzet op lokaal en arrondissementeel vlak. Eenmaal verkozen, zal de afhankelijkheid van de partijbonzen toenemen en zal de bewegingsvrijheid in het parlement verminderen. Dat geldt des te meer voor de opvolgers. Ze hebben hun zetel immers niet aan de kiezer te danken. De herziening van de kieswet zal de reële macht en de autonomie van het parlement verzwakken.
De parlementaire behandeling van deze belangrijke kieshervorming zou wel eens een voorafspiegeling kunnen zijn van het functioneren van het parlement in de nabije toekomst: gebrek aan tegensprekelijk debat, parlementsleden die onder elkaar de kritiek niet sparen, maar die in het openbaar geen weerstand durven bieden tegen de politieke top van hun partij, zelfs als ze zeker zijn van hun herverkiezing; ministers die, meer nog dan nu het geval is, het parlementaire debat zullen beschouwen als een noodzakelijke, maar in feite overbodige fase van het wetgevingsproces.
Ten slotte getuigt het van weinig politiek fatsoen om de fundamentele aspecten van de kieswetgeving op minder dan een jaar vóór de verkiezingen te wijzigen, zeker wanneer het gaat over wijzigingen die bij de regeringsvorming werden bedisseld en die niet openlijk in het parlement werden besproken over de grenzen van minderheid en meerderheid heen. Het ligt er vingerdik op: de hervormers hadden niet de wil van de kiezer, maar het eigen belang voor ogen. De kiezer noch de democratie zullen met de hervorming gebaat zijn. De waarheid is dat de hervorming in hoofdzaak wordt nagestreefd door enkele meerdere goden, voor wie verkiezingen een populariteitstest betekenen die hen moet toelaten hun macht in partij, regering en parlement te versterken. Ze vergeten evenwel dat glorie vergaat. Ons uitgangspunt blijft dat verkiezingen in de eerste plaats dienen om de vertegenwoordigers van het volk aan te wijzen, mensen in wie de kiezers zich kunnen herkennen en tot wie ze zich met hun vragen en problemen kunnen wenden. Politici zijn er voor de mensen en niet omgekeerd.
M. Louis Siquet (PS). - Dans sa résolution du 10 juin 2002 adressée au Parlement et au gouvernement fédéral, le Conseil de la Communauté germanophone émet un avis sur les nouvelles circonscriptions électorales valables pour la Chambre. Étant membre de ce conseil et envoyé par ce dernier, je voudrais vous lire cette résolution :
« Le Conseil demande une représentation garantie légale ou constitutionnelle de la population de la région de langue allemande au niveau de la Chambre des représentants, en tenant compte du système de représentation proportionnelle. »
La présente loi modifiant le Code électoral ne tient pas compte de cette résolution, qui a été adoptée par une large majorité au sein du Conseil de la Communauté germanophone. Celle-ci est considérée comme une minorité nationale, qui ne s'exprime pas en nombre d'habitants mais en fonction de son régime linguistique. Soit on reconnaît cette minorité, soit on ne la reconnaît pas, ce qui pour moi constitue une faute grave. Actuellement, elle n'est pas reconnue. Tant à la Chambre qu'au Sénat, la résolution en question n'a été retenue ni évoquée en commission.
En tant que membre du Conseil germanophone, je suis très déçu. Je ne puis voter en faveur d'un projet qui va à l'encontre de l'avis formulé par l'instance qui m'a demandé d'être son porte-parole.
La résolution en question développe largement les arguments qui plaident en faveur d'une représentation garantie des germanophones au niveau de la Chambre. Je n'insisterai donc pas. Les personnes intéressées liront le texte. Nous ne nous faisons pas d'illusion sur le sort qui sera réservé à la résolution. Il ne me restera qu'à m'abstenir lors du vote, exprimant ainsi le regret qu'une discussion plus constructive n'ait pu avoir lieu.
M. Philippe Mahoux (PS). - Je crois que M. Siquet remplit parfaitement son rôle de sénateur de communauté. Il est le porte-parole d'une communauté, il la met en évidence par rapport aux autres communautés, à travers notre enceinte parlementaire qui représentera de manière encore plus concrète encore les entités fédérées.
Le respect des minorités - et le mot est peut-être faible - est une démarche importante dans une démocratie. Le débat doit donc se poursuivre.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Je partage les propos de M. Mahoux. Je voudrais simplement dire à M. Siquet - que je n'ai pas eu le plaisir de voir en commission de l'Intérieur - que cette question a fait l'objet d'un débat intéressant. M. Istasse pourra le confirmer.
En ce qui concerne une représentation minimale par un représentant, il y a, dans l'état actuel des choses, un obstacle d'ordre constitutionnel, puisque nous vivons dans un régime de représentation proportionnelle.
Mais je crois en effet que le débat devra être poursuivi.
M. le président. - Pour ma part, j'ai rendu visite au Conseil germanophone voici quelques mois. J'ai rencontré mon homologue, ainsi que le ministre-président. Je suis tout à fait disposé à ce qu'une délégation du Conseil germanophone vienne développer son point de vue en commission des Affaires institutionnelles. Je crois que, ce faisant, le Sénat remplira son rôle de chambre de rencontre des communautés et des régions.
M. Louis Siquet (PS). - À ma connaissance, cette demande avait été refusée par le président de la Chambre.
M. le président. - Je n'ai pas de commentaires à faire sur les agissements de mon homologue à la Chambre.
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - We maken hier weer een merkwaardig schouwspel mee. We debatteren over de kieswet wat toch wel een bijzonder belangrijke aangelegenheid is omdat daarbij de spelregels van onze democratie worden vastgelegd. Het viel mij evenwel op dat de tussenkomsten van de leden van de meerderheid erg koel waren. Ik heb het zelden meegemaakt dat de verdediging van een regeringsontwerp zo lauw, op een zo verdoken kritische wijze, gebeurt. Ik verwijs naar wat de heer Lozie zei. Als men naar de tekst kijkt, is dat ook niet verwonderlijk. Het ontwerp is eigenlijk niet verdedigbaar. Het omvat een amalgaam van vijf zaken: de invoering van een kiesdrempel, de invoering van provinciale kieskringen, de herinvoering van een lijst van opvolgers die pas was afgeschaft, de mogelijkheid van een dubbele kandidatuur voor Kamer en Senaat en de niet-splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde waardoor de Franstaligen twee kamerzetels zullen winnen. Het ontwerp wordt dus niet verdedigd. Het wordt echter ook niet neergesabeld, omdat er voor iedereen iets inzit.
De enige reden waarom de kiesdrempel wordt ingevoerd, is dat dit de gelegenheid geeft aan de particratische strategen van in de eerste plaats de VLD, maar ook van de SP.A, om een partij te doen versplinteren en ervoor te zorgen dat die partij niet meer aan mandatarissen geraakt met als resultaat dat de restanten in eigen huis kunnen worden opgenomen. Dat is puur utilitair en opportunistisch redeneren.
De provinciale kieskringen werden vooral door Agalev gevraagd en ook door de SP.A, meer bepaald voor West-Vlaanderen ter meerdere eer en glorie van de keizer van Oostende en voor Vlaams-Brabant waar de SP.A zo klein is geworden dat ze de provinciale kieskring nodig heeft. Om die reden alleen al wordt al de rest geslikt. De woorden van de heer Lozie waren duidelijk. Agalev slikt de jongste weken en maanden trouwens zo veel omdat zij de kieswet nodig heeft om te overleven.
De herinvoering van de lijst van opvolgers samen met de dubbele kandidatuur is in de eerste plaats bedoeld voor de vedetten.
Die kunnen voortaan op zoveel mogelijk plaatsen kandideren tot hun meerdere eer en glorie en hun machtsbasissen uitbreiden. Om die machtsbasis te kunnen behouden, willen ze niet dat interne concurrenten allerlei mandaten uitoefenen. Daarom willen ze dat de plaatsen, die ze dankzij hun voorkeurstemmen veroverd hebben, worden ingenomen door vertrouwelingen die blindelings uitvoeren wat hun voedstervaders opdragen. Ze hebben dus handlangers in de diverse parlementen, op wie ze als vazallen kunnen rekenen. De feodaliteit wordt dus opnieuw in ons politiek systeem ingevoerd.
Tenslotte is er de specifieke regeling voor Brussel, waardoor alle Franstalige partijen, die niet overtuigd waren van die provinciale kieskringen, de garantie krijgen dat ze in de Kamer twee zetels zullen winnen, in de toekomst mogelijk nog meer. Daarom staan alle Franstalige partijen volmondig achter dit ontwerp. Ze verdedigen die regeling echter niet met veel overtuiging, omdat het eigenlijk om een amalgaam gaat. Ze kunnen eigenlijk niet fier zijn op de utilitaire wijze waarop dit alles gebeurt.
Komt deze hervorming er omdat de bevolking erom vraagt, omdat er verzoekschriften voor worden ingediend, omdat er betogingen voor worden georganiseerd? Neen, vorige week hebben De Standaard en de VRT een enquête gehouden waarin gevraagd werd welke thema's de burgers politiek belangrijk vinden. Het thema politieke vernieuwing staat daar helemaal onderaan. De burgers liggen dus niet wakker van deze hervorming. Ze zullen het trouwens heel moeilijk hebben om iets te begrijpen van het kluwen dat in Vlaams-Brabant wordt ingevoerd.
Stond die hervorming in de politieke programma's van de partijen waarvoor de burgers hebben gekozen? Neen, helemaal niet. De meest extreme voorbeelden zijn het partijprogramma van de VLD, alsook de burgermanifesten die de eerste minister destijds heeft geschreven. Daarin staat niets van wat nu wordt voorgesteld. Een kiesdrempel werd door de schrijver van het Burgermanifest beschouwd als antidemocratisch. Er was ook geen sprake van de vergroting van de kieskringen, maar veeleer van de verkleining ervan om de politiek dichter bij de burgers te brengen. Er mochten geen opvolgers meer op de lijsten staan zodat de kiezers meer mogelijkheden zouden krijgen om rechtstreeks hun kandidaten aan te wijzen. Dat werd in eerste instantie wel uitgevoerd, maar met de herinvoering van de lijst van opvolgers komt men daar gedeeltelijk op terug. Ik ben het wat dat betreft niet eens met de eerste minister, maar hij doet nu het tegenovergestelde van wat hij eerder had voorgesteld, louter om utilitaire redenen.
Waartoe zal dat nieuwe kiessysteem leiden? Wie worden onze gekozenen in de toekomst?
We gaan naar provinciale en nationale kieskringen die verderaf staan van de burger, er komen weer opvolgers, de nationaal gekozen senatoren worden kamerleden. Omdat de grote kieskringen de afstand tot de burger vergroten en de voorkeurstemmen zo zwaar doorwegen zullen er in de toekomst nog slechts drie soorten parlementsleden bestaan: de gevestigde parlementsleden die als partijvoorzitter, als minister geregeld in de media komen; de kapitaalkrachtigen die zich grote campagnes ook buiten de sperperiode kunnen veroorloven; en ten slotte de televisievedetten. Jonge kandidaten zullen ondanks hun inzet voor de lokale gemeenschap, niet de kans krijgen voldoende bekendheid op te bouwen om op het niveau van de provinciale kieskringen voldoende stemmen te verwerven. We zullen terechtkomen in de televisiedemocratie. De jongste dagen zie ik geregeld de politicus met loopbaanonderbreking Bert Anciaux in de media verschijnen. Hij stelt boeken voor, wordt met zijn papa bij Titaantjes geïnterviewd, overal is Bert Anciaux aanwezig. Ik heb grote vragen over de belangen die daarachter zitten en die ervoor zorgen dat hij telkens opnieuw wordt `geplugd'. Het doet me inderdaad denken aan de muziekindustrie. Iemand die een hit wil scoren, moet geen goede muziek maken, maar moet ervoor zorgen dat zijn cd geplugd wordt. Ook in de politiek komt het er niet meer op aan goede politiek te bedrijven en goede ideeën te hebben. Het komt erop aan geplugd te worden, voldoende in de kijker te lopen om bovenaan de hitparade te prijken. Dit ontwerp ondersteunt die evolutie. Ik heb grote vragen over de richting die onze democratie uitgaat.
Natuurlijk kunnen die vedetten niet overal zitting nemen en moeten ze worden opgevolgd door vazallen die hen blindelings volgen. Sommige vedetten zullen op vier plaatsen worden vervangen zodat ze over vier vazallen beschikken: de viervuldigheid. De heer Stevaert zal de Kamerlijst en de Senaatslijst trekken, hij was lijsttrekker bij de verkiezingen voor het Vlaams Parlement en hij is verkozen als burgemeester van Hasselt. Voor die vier mandaten zal iemand anders zijn plaats innemen. Ik heb grote vragen bij het democratische karakter van dergelijke constructies.
Wij beweren niet dat het huidige kiessysteem perfect is. Er kan altijd aan alternatieven worden gedacht. Wij zijn zeker bereid na te denken over een hervorming die gaat in de richting van het Duitse kiesstelsel. Dat combineert twee zaken; enerzijds is er de lokale vertegenwoordiging door de lokale politicus die dicht bij de burger staat, anderzijds kunnen de kiezers ook een stem uitbrengen op een nationale lijst zodat ze kunnen aangeven wie hun voorkeur wegdraagt voor het kanseliersschap. In het Duits systeem is de helft van het Parlement samengesteld uit vertegenwoordigers van de kiesarrondissementen, terwijl de andere helft wordt samengesteld op basis van nationale lijsten. Hierbij kunnen garanties worden ingebouwd dat de grote partijen niet worden bevoordeeld en dat stemmen uit kleine kiesarrondissementen kunnen worden overgeheveld zodat alle politieke stromingen evenredig worden vertegenwoordigd. Dit systeem sluit nauwer aan bij onze ideeën over de democratie en zou de politieke werking ten goede komen.
Ik betreur dat de regering ons vandaag een amalgaam zonder enige filosofische basis voorlegt. Er worden enkel zuiver utilitaire keuzes gemaakt. De meerderheid heeft een enorme kans gemist.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Over de hervorming van de kieswetgeving is al veel gezegd, maar ze valt samen te vatten in drie woorden, namelijk `Red de SP.A'.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Dat zal niet lukken!
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Dat zullen de verkiezingen uitwijzen.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De SP.A moet kunnen vertrouwen op de spiritisten.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Dat is het probleem van de SP.A, niet het uwe noch het onze.
De hervorming is een hold-up op de kieswetgeving vanuit de redenering dat de SP.A het als partij niet zo goed doet bij de publieke opinie in Vlaanderen, maar de SP.A-ministers wel. Daarom moeten vooral de SP.A-ministers worden ingeschakeld in de verkiezingsstrijd. Op die manier kan paarsgroen worden gered.
Ook over de invoering van kiesdrempel is al heel wat gezegd. De heer Lozie zal zich misschien nog herinneren dat zijn partij bij de eerste verkiezingen in Antwerpen geen 5% haalde. Vandaag zien we dat de invoering van een kiesdrempel van 5% verkocht wordt met het argument van herverkaveling van het politieke landschap om een bepaald doel te bereiken, namelijk het uiteenspatten van eerst de Volksunie en daarna van Spirit. De operatie kiesdrempel is geslaagd: de VLD en de SP.A hebben de vetste brokken van VU-ID binnengehaald onder het mom van een herverkaveling van de politiek.
De hervorming van de kieswetgeving is een absoluut gemiste kans om het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen. Uiteraard zullen sommigen het Vlaams Blok als de splitsingspartij bestempelen. Mij niet gelaten, maar ik blijf het eigenaardig vinden dat sommigen het doodnormaal vinden dat er een kieskring bestaat uit een tweetalig gebied Brussel plus een eentalig Nederlandstalig gebied. Voor de Senaat wordt een kieskring Wallonië-Brussel-Halle-Vilvoorde voorgesteld. Een kieskring Vlaanderen-Brussel-Nijvel zouden de Franstaligen echter nooit aanvaarden, overigens terecht en ik zal zo dadelijk met een voorbeeld aantonen waarom.
De eis naar de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde bestaat al sinds 1974.
Vanuit Brussel-Halle-Vilvoorde was apparentering zowel met Leuven als Nijvel mogelijk. Men kon het met dat systeem oneens zijn, maar er zat wel een bepaalde logica in. Door dit spel van apparentering kwam de heer Van Overstraeten in het Waals gewest terecht, waar hij door de militaire politie uit het parlement werd geweerd. Iets wat we ons alleen in dictaturen kunnen voorstellen, kon dus ook bij ons. Het gevolg was dat de kieswetgeving onmiddellijk en zonder probleem werd veranderd. Voortaan konden Vlaamse lijsten niet meer apparenteren met Nijvel en Franstalige lijsten van Brussel-Halle-Vilvoorde konden niet meer met Leuven apparenteren. Als het in de Franstalige kraam past, kan de kieswetgeving worden gewijzigd; als het aan de Vlamingen uitkomt, kan het niet.
Nu is een kans gemist om werk te maken van de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde en kunnen Franstaligen zowel voor Europa als voor Kamer en Senaat stemmen blijven ronselen tot in Galmaarden, Pepingen, Lennik enzovoort. Het vreemde is dat de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde nochtans in het Vlaams regeerakkoord staat. Ik weet wel dat de federale regering daarvoor niet verantwoordelijk is, maar het staat er wel in en dan kan toch worden verwacht dat de Vlaamse regering alles doet om die eis ingewilligd te krijgen. Niets daarvan. De VLD wringt zich sinds enkele maanden in allerlei bochten om aan te tonen dat het niet splitsen van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde eigenlijk een goede zaak is, voor de Vlamingen in het algemeen en voor de Brusselse Vlamingen in het bijzonder.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Vooral kamerlid Goris.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - U neemt me de woorden uit de mond. De heer Goris heeft zich inderdaad zeer actief getoond. In de Senaat is dat iets minder. Alleen mevrouw Leduc heeft het erover gehad, maar enkel om erop te wijzen dat de nieuwe kieswet zo goed als een feit is waarover we niet veel meer moeten debatteren. De heer Goris heeft inderdaad niet alleen in de Kamer, maar ook in een vrije tribune uitvoerig uiteengezet dat de Vlamingen door een splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde ten minste drie tot vier zetels zouden verliezen. Wat een aberratie! Ik wil niet de heer Goris, maar de VLD in het algemeen toch even van antwoord dienen. Het is eigenaardig dat de VLD de splitsing nu afwijst, hoewel ze in het Vlaamse regeerakkoord staat, op grond van een beweerd verlies van enkele kamerzetels, terwijl diezelfde VLD in dezelfde kieshervorming zonder verpinken en zonder tegenprestatie voorstelt de Senaat in de toekomst paritair samen te stellen. Laten we toch niet vergeten dat dit punt deel uitmaakt van het akkoord, ook al is het nog niet gerealiseerd. Dat betekent dat in de toekomst van de 70 senaatszetels er slechts 35 naar Vlaanderen zullen gaan, in de plaats van de 41 waarop het volgens zijn bevolkingsaantal recht heeft. Het prijsgeven van zes senaatszetels komt verhoudingsgewijs overeen met het opgeven van twaalf kamerzetels.
Het argument dat de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde twee Vlaamse kamerzetels kan kosten klinkt dan ook een beetje hol en zelfs bijzonder cynisch.
De redenering van heer Goris inzake de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde klopt niet. Die kieskring kan op verschillende manieren worden gesplitst. Een horizontale splitsing kan ons misschien één zetel kosten. Bij een ander soort splitsing kan voor de Brusselse Vlamingen in de federale kamer een gewaarborgde vertegenwoordiging worden geëist. Zulk voorstel wordt door de heer Goris resoluut afgewimpeld omdat het op Franstalig hoongelach zou worden onthaald. Eigenaardig dat de heer Goris en de VLD er wel vrede mee kunnen nemen dat vier miljoen Franstaligen evenveel senatoren krijgen als zes miljoen Vlamingen!
Zelfs zonder de gewaarborgde vertegenwoordiging in Brussel hebben de Vlaamse lijsten volgens hun proportioneel aandeel in de Brusselse stemmen altijd recht op twee volksvertegenwoordigers. Daartoe volstaat het dat het systeem van de poolvorming van de stemmen in Brussel wordt toegepast. Dat systeem van poolvorming wordt trouwens nog altijd voor de Brusselse Gewestraad toegepast en zal nu door de paarse partijen worden ingevoerd in de niet-gesplitste kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.
Ook met het behoud van de apparentering tussen de Vlaamse lijsten in Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven zouden er in Brussel minstens twee, meestal zelfs drie Vlaamse volksvertegenwoordigers verkozen zijn.
Conclusie. Op de negenentwintig zetels die nu in Vlaams-Brabant en Brussel te begeven zijn, zou een gesplitste kieskring het volgende resultaat geven: in alle geval vijftien Vlaamse zetels in Vlaams-Brabant en naargelang het gekozen systeem gewaarborgde vertegenwoordiging of poolvorming, drie of twee Vlaamse zetels in Brussel. Dus in de meest ongunstige rekening zouden er vijftien Vlaamse zetels zijn, in het beste geval zelfs zeventien of achttien. Met het systeem dat wordt voorgesteld, verliezen we er hoe dan ook zeker twee.
Die beslissing om het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde niet te splitsen staat wel in schril contrast met de bedoeling van de regering om een paritaire Senaat te creëren, samengesteld uit leden van de gemeenschapsraden. De vijftig rechtstreeks verkozen en gecoöpteerde senatoren zouden worden overgeheveld naar de Kamer en bij een volgende verkiezing zouden vijftig kamerleden rechtstreeks verkozen worden op basis van de verkiezingen van 2003. Conclusie. Bij de eerstvolgende verkiezingen verliezen de Vlamingen twee zetels en in 2007 nog eens twee.
Ik moet de dames en heren van de Vlaamse meerderheid proficiat wensen met dit resultaat.
De splitsing werd gevraagd omdat Vlamingen institutioneel en electoraal de band tussen de Franstaligen in de rand en in Brussel-Halle-Vilvoorde wensten door te knippen. Als er geen Franstalige lijsten meer kunnen worden ingediend in Halle-Vilvoorde, dan heeft dat zo zijn gevolgen. Dat blijkt uit twee cijfers voor de verkiezingen van 1999. Het eerste is dat van het aantal stemmen dat toen in Halle-Vilvoorde is uitgebracht op Franstalige lijsten voor de Kamer. Dat bedroeg toen afgerond 67.000 stemmen. Voor het Vlaamse parlement stemden op diezelfde dag in Halle-Vilvoorde op de Franstalige eenheidslijst Union francofone ongeveer de helft: 33.000 kiezers. Die twee cijfers bewijzen dat de splitsing van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde - wat de Vlamingen geen zetels moet kosten als goed wordt onderhandeld - wel zijn effecten heeft. Los van alle mogelijke andere beschouwingen over die kieshervorming bewijst dit element alleen al dat de Vlamingen hier een historische kans laten liggen om iets te realiseren dat in feite niet meer dan normaal is, namelijk dat kieskringen het beste samenvallen met de taalgebieden. Ik heb het aan het begin van mijn uiteenzetting al gezegd: als het de Franstaligen goed uitkomt, dan kan de kieswet wel heel snel en efficiënt worden gewijzigd. Toon Van Overstraeten mocht er niet in. Moeten wij Vlamingen tot een volgende regeringsvorming wachten om deze kwestie opnieuw ter sprake te brengen? Een tweederde meerderheid is hiervoor niet vereist, een gewone meerderheid volstaat. Als alle Vlaamse senatoren ons amendement goedkeuren, dan is de splitsing een feit. Dat de meerderheid dat niet wil bewijst dat de kieshervorming is aangevraagd door de SP. A. De Franstaligen doen er hun voordeel mee. Daarom wordt Brussel-Halle-Vilvoorde niet gesplitst en wordt een systeem van poolvorming ingevoerd, waardoor de Vlamingen op korte termijn twee en op lange termijn vier zetels weggeven aan de Franstaligen. Een reden te meer om de kieshervorming af te keuren.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Je voudrais brièvement - ce ne sera que la quatrième fois - renouveler l'appui du gouvernement aux propositions de lois examinées par votre haute assemblée. En tant qu'ancien sénateur, j'ai appris que la qualité d'un argumentaire ne dépend pas de la répétition. Celle-ci a parfois des vertus pédagogiques mais, pour ceux qui ont l'esprit clair ou qui écoutent attentivement, une fois suffit amplement.
Ce matin, j'ai écouté M. Vandenberghe, qui est un homme distingué et intelligent, avec beaucoup d'intérêt. En effet, il n'est pas tombé dans le piège de la répétition, ce qui ne fut pas le cas de tous les intervenants. En outre, il est intervenu avec beaucoup d'humour, qualité que j'apprécie, d'autant qu'elle dénote souvent chez celui qui s'y livre qu'il a perdu toute illusion quant à l'issue du débat. Les combats désespérés sont souvent les plus beaux ! L'humour est aussi fréquemment une forme d'aveu d'impuissance. M. Vandenberghe a, certes, des arguments mais aucun ne revêt ce caractère décisif qui pourrait ébranler les promoteurs de cette réforme. J'ai entendu évoquer à maintes reprises un certain nombre de principes auxquels je tiens personnellement très fort. Toutefois, je me souviens d'une réflexion - entendue dans une autre vie, dans un autre gouvernement - émise par un collègue CVP qui, à juste titre, disait qu'il fallait se méfier de ceux qui abusent du recours aux principes, en particulier quand ils sont dans l'opposition. S'ils font cela, poursuivait-il, c'est parce que leur expérience personnelle et, parfois, les turpitudes de la vie politique, leur ont appris qu'en plaçant les principes très haut, on peut passer en dessous sans même devoir se baisser !
En ce qui me concerne, je suis attaché aux principes et, dès lors, je crois qu'il faut les utiliser avec rigueur. À trop parler de démocratie, un certain nombre de réalités, de pratiques quotidiennes - depuis longtemps communes à toutes les formations politiques - sont occultées, de sorte que l'on frise l'hypocrisie indécente.
Le rapport de la Chambre et, plus encore, l'excellent rapport de M. Wille rendent parfaitement compte des réponses faites par le ministre des Réformes institutionnelles ou par moi-même aux objections d'ordre constitutionnel. Je m'abstiendrai donc d'y revenir.
Un certain nombre d'avis ont été formulés par le Conseil d'État qui, jusqu'à nouvel ordre, n'est pas une cour constitutionnelle. Nous nous sommes efforcés de donner des réponses pertinentes à ces recommandations. C'est d'ailleurs ce qui fait le charme des juristes : la fréquentation de la doctrine, de la jurisprudence, des ouvrages de droit... Les séminaires organisés par les uns et les autres montrent leur grande capacité à développer des arguments, chacun étant persuadé de détenir la vérité. Bref, nous avons répondu avec sérieux aux observations formulées.
Je ne vois pas où pourrait se trouver, ici, la manoeuvre politique.
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - Candide !
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Vous avez peut-être l'habitude de certaines pratiques, lesquelles vous font douter... Quels sont les faits ? De nombreuses concertations ont eu lieu entre les groupes politiques. Les membres du gouvernement ont débattu entre eux. Qui pourrait trouver cela anormal ? Des choix ont été opérés. Des avis ont été demandés au Conseil d'État. De longs débats, profonds et sérieux, ont été menés au parlement.
M. René Thissen (CDH). - Longs, mais inutiles !
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Ces débats m'ont d'ailleurs permis de comprendre les manoeuvres politiques de certains, pour lesquels l'occupation elle-même de la tribune tenait lieu d'argument ! Ce débat a commencé voici plusieurs mois. Qui aurait le culot de prétendre que, dans le fonctionnement de la démocratie, il y a de bons et de mauvais moments pour prendre des décisions, et que seules les mesures prises, par exemple, au cours de la première année de législature sont légitimes ? Le pouvoir des assemblées parlementaires commence dès le lendemain des élections et prend fin à la dissolution des chambres.
M. René Thissen (CDH). - Il y a de bons et de mauvais moments en ce sens que certains articles de la Constitution sont soumis à révision et d'autres, non.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Laissez-moi poursuivre ma réponse, je vous prie. Souvent, on interrompt lorsque l'argument invoqué dérange !
M. René Thissen (CDH). - Pas du tout ! Vous faites des procès d'intention.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Je demande seulement un peu de courtoisie. Je suis ici depuis ce matin. J'ai écouté avec beaucoup de patience et de courtoisie les différentes interventions, dont certaines comportaient des éléments plutôt désagréables. Au Sénat, et c'est tout à son honneur, monsieur le président, on écoute ceux qui s'expriment à la tribune, même s'ils sont ministres.
M. René Thissen (CDH). - Rien n'empêche un parlementaire de poser une question au ministre ou de formuler une réflexion. Il n'est absolument pas discourtois d'intervenir dans un débat.
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - Nous n'avons pas fait preuve de virulence dans les termes que nous avons utilisés.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Non, bien sûr, et certainement pas à mon égard. Vous étiez présent en commission - cela mérite d'être signalé, par rapport aux interventions des uns et des autres - et j'ai éprouvé beaucoup de plaisir à argumenter avec vous sur un certain nombre de points.
Il ne faut pas perdre de vue que nos discussions portent sur un objet limité. Qui pourrait croire que nous pouvons régler aujourd'hui la question du renouveau politique ? Ce serait manquer d'ambition que de croire que cette question peut se résoudre uniquement au moyen de législations électorales. Certaines interventions ont effleuré la question de savoir quels étaient les problèmes du renouveau politique. Il faut présenter des programmes clairs, dont les idées rencontrent les préoccupations des citoyens et qui aient, par-delà toutes les techniques électorales, une capacité de rassemblement d'un nombre important de représentants autour de projets, de manière à dégager des majorités cohérentes et efficaces, pouvant mettre en oeuvre une véritable politique. C'est un problème de fond, un problème essentiel, qui dépasse les techniques électorales. Ces dernières sont nécessaires lorsque, sur le fond, les choses ne se font pas naturellement et spontanément.
Un autre problème du renouveau politique est toute la question de la formation civique. Il faut expliquer comment les institutions fonctionnent et faire en sorte que les électeurs ne soient pas les victimes d'un certain nombre de choses qui ont été dénoncées aujourd'hui à juste titre, dans cette assemblée, notamment le fait que la présence dans les médias puisse servir d'argument ou, en tout cas, d'élément essentiel dans un choix politique. C'est tout le problème de la communication et de l'information politiques.
Lorsque j'avais vingt ans, je pensais que nous allions connaître dans les années à venir - près de quarante ans - un enrichissement de la démocratie. En effet, on a progressé sur le plan de l'éducation. Il est vrai que nous n'avons jamais bénéficié d'autant de canaux performants d'information et de communication. Cependant, le résultat est parfois désastreux et il arrive que des clowneries soient un meilleur argument politique que le travail sérieux de ceux qui tentent avec humilité, souvent sans rechercher la présence d'une caméra, de faire avancer un dossier.
Je reconnais volontiers que ce sont là des problèmes essentiels auxquels tous ceux qui sont sincères, ce qui est le cas de la majorité des membres de cette assemblée, tentent de trouver des solutions afin de donner un nouveau sursaut au fonctionnement de la démocratie.
Il est exact que le texte dont nous discutons est un compromis. Depuis le début de cette législature, j'ai eu l'occasion de participer à un certain nombre de débats concernant la technique électorale. Je reconnais volontiers que parmi les arguments invoqués par les uns et par les autres, il y a toujours au moins un élément de pertinence.
On doit faire une balance entre un certain nombre d'avantages et d'inconvénients pour effectuer un choix.
Ainsi, la suppression de l'effet dévolutif de la case de tête apparaît comme un renforcement de la démocratie par la possibilité du choix direct de l'électeur. Cette mesure offre aux jeunes et aux nouveaux candidats la possibilité de se faire connaître.
Beaucoup d'arguments que j'entends comportent leur part de pertinence. On a fait un choix et il est exact que ce projet de loi est le fruit d'un certain nombre de compromis.
L'adoption de circonscriptions provinciales n'est pas une nouveauté puisque, dans mon cher Luxembourg, j'avais déjà le privilège de vivre dans une circonscription provinciale étendue, ce qui ne m'a jamais empêché de la parcourir, de rencontrer mes électeurs et de connaître leurs préoccupations.
Certains arguments ont été invoqués en faveur de telles circonscriptions, notamment les effets néfastes ou aléatoires de l'apparentement, la plus grande souplesse offerte pour une représentation équilibrée de toute une série d'intérêts légitimes : les zones urbaines, les zones rurales, les hommes, les femmes, les jeunes, les catégories socioprofessionnelles, etc. Il est clair que l'élargissement des circonscriptions est l'un des arguments qui plaident en faveur du rétablissement des suppléants.
Certains parlementaires ont encore insisté aujourd'hui sur le fait que la circonscription provinciale permettrait, à certains endroits, un meilleur respect du principe de la représentation proportionnelle. Il existait, en effet, certaines petites circonscriptions où la représentation proportionnelle avait toutes les peines à produire ses pleins effets. Mme Lizin a donné, ce matin, un exemple très personnel de la chose.
J'ajoute, car on perd parfois cet aspect de vue, que jusqu'à nouvel ordre, les parlementaires sont des élus de la nation. Il est légitime qu'ils aient un enracinement régional, mais ce ne sont ni des conseillers communaux, ni des conseillers provinciaux, ni des conseillers régionaux ; ce sont des représentants de la nation et ils doivent avoir une vision représentative de l'intérêt général.
L'argument de l'étendue d'une circonscription n'est certainement pas décisif. Je vous ai parlé du Luxembourg, mais je pourrais également parler de la province du Limbourg. Tout dépend de l'effort consenti par le candidat dans la compréhension des préoccupations des citoyens qu'il a l'ambition de représenter.
On a aussi feint d'ignorer, dans toutes les formations politiques, le rôle que jouent les partis dans l'élaboration des listes. Dans le fonctionnement de notre démocratie représentative, et c'est tout à fait légitime, les partis politiques sont des organisations intermédiaires qui jouent un rôle utile dans l'organisation de la cohérence de la représentation politique.
Certes, cela peut déboucher sur des jeux politiques. On a beaucoup évoqué ce que M. Vandenberghe a appelé les candidatures virtuelles : des candidats se présentent sans aucun espoir de siéger.
Je voudrais répondre à cet argument. Tout d'abord, j'espère que ce qui forge le choix de l'électeur, c'est le programme, les idées. L'électeur trouve un réconfort lorsqu'il voit que certains hommes connus, qui ont leur confiance, sont les porteurs de ces idées. Qui, dans cette assemblée, niera le rôle de leadership de certaines personnalités, quelle que soit la circonscription dans laquelle elles se présentent ? Par ailleurs, tous les hommes d'une liste, du premier effectif jusqu'au dernier suppléant, peuvent aussi conforter la conviction de l'électeur. Enfin, celui qui a le dernier mot, c'est l'électeur souverain. C'est lui qui fait ce choix. Qui pourrait lui contester ce droit ?
On a beaucoup parlé, de manière parfaitement contradictoire, de la situation de Bruxelles-Hal-Vilvorde. Dans le domaine institutionnel, notre pays est depuis longtemps condamné au compromis. Cette zone centrale, plus encore que tout le reste du pays, justifie à la fois de très grands efforts d'imagination et la mise en oeuvre de solutions qui, pour ceux qui ne connaissent pas la réalité de notre pays, ne se caractérisent pas toujours par une cohérence extraordinaire. Ces solutions sont originales, spécifiques et sui generis. Elles rendent compte d'une situation qui est complexe. En la matière, les compromis constituent l'oxygène qui est nécessaire à la vie de notre pays, de notre Royaume.
Le seuil électoral constitue la meilleure manière d'éviter la dispersion politique qui nuit à la cohérence de la mise en oeuvre de véritables projets politiques. Le choix qui a été fait au niveau de la circonscription électorale est très limité et très raisonnable. Ce n'est pas un choix arbitraire. Des mécanismes comparables existent dans certains grands pays dont personne ne contestera qu'ils sont de véritables démocraties.
Dans un certain cas, le quotient électoral actuel nécessaire pour participer à la répartition, est bien au-delà de ce seuil de 5%. Je reprends l'exemple de ma province de Luxembourg où l'on doit atteindre un seuil de près de 20%. La mesure proposée est donc prudente. Elle n'empêche personne de courir sa chance, d'exprimer ses idées, de participer au débat électoral et de voir si son projet recueille une adhésion suffisante de l'électeur.
Enfin, est posé le problème de la double candidature à la Chambre et au Sénat qui, dans l'esprit des auteurs de la proposition, est une préfiguration de ce qui pourrait se passer demain après une réforme plus fondamentale. C'est un choix qui a été fait.
Je voudrais ajouter, monsieur le président, que je suis un ancien sénateur et que c'est par la déclaration de révision de la Constitution que les chambres actuelles feront connaître leurs intentions en la matière. J'imagine que les auteurs de cette proposition seront cohérents avec eux-mêmes. En toute hypothèse, ce que deviendra ou non la réforme du Sénat sera le choix des assemblées de la prochaine législature. Le débat, quoi qu'il en soit, est ouvert.
Vous me permettrez une dernière réflexion. Je crois que dans l'intérêt du Sénat, il est nécessaire de mettre de l'ordre, notamment dans ses compétences. Je crois que renforcer cette assemblée ne consiste pas à la laisser dans l'actuelle situation qui est ambiguë mais c'est au contraire la moderniser et lui trouver un rôle valorisant. Comme beaucoup d'autres, j'ai des idées mais ce n'est pas ici, en tant que ministre, que je dois les exprimer. Je le ferai en temps voulu. Je suis convaincu que si l'on s'attelle à ce travail, on trouvera pour le nouveau Sénat un rôle extrêmement important dans le fonctionnement de la démocratie belge.
Voilà les raisons pour lesquelles le gouvernement appuie ces propositions de loi.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De minister was zo vriendelijk bij het begin van zijn antwoord mij enkele bloemen toe te werpen. Hij voegde er echter aan toe dat wie zijn argumenten met enige zin voor humor of met ironie naar voren brengt, de zwakheid van zijn argumenten tracht te verbergen. Dat heeft mij werkelijk niet kunnen overtuigen. Toen hij dat zei, moest ik onmiddellijk denken aan professor Erasmus. U weet wel, die universiteitsprofessor die ooit het boek De lof der zotheid heeft geschreven. In dat boek zet Erasmus de lezer voortdurend aan tot lachen, maar tegelijk brengt hij ernstige argumenten aan, die men wellicht beter toen al in overweging had genomen. Humor is een middel om de tegenstander in een democratisch debat niet te kwetsen. Iedereen heeft het recht om te argumenteren; daarvoor heb ik respect.
De structuur van een kieswetgeving die al meer dan honderd jaar bestaat, mag niet vlak vóór de verkiezingen worden gewijzigd, zeker niet alleen met de steun van de meerderheid. Wanneer dat toch gebeurt, moet ten minste het gelijkheidsbeginsel in acht worden genomen en moet de stem van iedere kiezer hetzelfde gewicht hebben. Dat is een punt van fundamentele kritiek
Het systeem dat nu in het leven wordt geroepen, respecteert het gelijkheidsbeginsel niet. Er zijn immers provincies en provincies. De minister beweert dat elke provincie één kieskring wordt. Behalve dan Vlaams-Brabant, waar 1,8 miljoenen mensen wonen, dus bijna 20 procent van de kiezers! Het kiesstelsel van de mooie provincie Luxemburg met 180.000 inwoners volgens dezelfde criteria beoordelen als dat van Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven, waar bijna 2 miljoen mensen wonen, is natuurlijk niet juist.
Het is ook niet aanvaardbaar dat de verkiezingsuitslag in Brussel-Halle-Vilvoorde het gewicht van de stemmen in Leuven bepaalt. Na alle argumenten die ik vanochtend heb ontwikkeld, wil ik nog één vrij technisch voorbeeld geven van het schenden van het gelijkheidsbeginsel. De Raad van State heeft deze anomalie in twee adviezen ongrondwettig genoemd. In Brussel - Halle - Vilvoorde - Leuven wordt namelijk één Vlaamse lijst gevormd die echter niet in aanmerking komt voor apparentering, terwijl de Franse lijst in Brussel - Halle - Vilvoorde wel in aanmerking komt voor apparentering met Nijvel. Het gevolg hiervan is dat het kantelmoment voor de verschuiving van een Vlaamse zetel naar een Franse verschilt. Op basis van de verkiezingsuitslagen van 1999 is er een verschuiving van 8.519 stemmen nodig voor de overgang van een Vlaamse naar een Franse zetel en een verschuiving van 22.500 stemmen voor de overgang van een Franse naar een Vlaamse zetel. Dat is de werkelijke draagwijdte: de Vlaamse stemmen in Vlaams-Brabant wegen minder en de Franstaligen kunnen met minder stemmen meer zetels behalen. Die scheeftrekking zullen wij daar waar we dat kunnen, betwisten.
Indien professor Erasmus zou terugkomen en een nieuwe editie van zijn Lof der Zotheid zou schrijven, zou hij aan deze kieswet zeker een hoofdstuk wijden met als titel `De spookkandidaten'. In het nieuwe kiessysteem kan iemand immers kandidaat zijn zonder kandidaat te zijn. De heer Caluwé illustreerde dat met het voorbeeld van de heer Stevaert. Wanneer iemand voor een spookkandidaat stemt, weet hij niet wat het gevolg is van zijn stem. Hij weet niet wie er in het parlement zitting zal hebben. Dat is ondemocratisch.
De minister zegt dat er wordt gestemd voor beginselen, voor een ideologie, maar ook dat is niet meer zo duidelijk. We zagen in de loop van deze regeerperiode tal van transfers tussen verschillende partijen. Vroeger werd dat een Zuid-Amerikaanse democratie genoemd. De kiezer weet bijgevolg ook niet meer voor welk beginsel de politicus staat als er van de ene naar de andere partij wordt overgestapt, alsof het om voetbaltransfers gaat.
Ik besluit in de stijl van Erasmus, die het in zijn boek Lof der Zotheid meer dan eens had over oneigenlijke argumenten om een resultaat te bereiken dat niet oorbaar is. Hij noemde dat het gebruik van de deus ex machina. Als hij zou terugkomen en dat nieuwe hoofdstuk zou schrijven, zou hij het niet meer hebben over de deus ex machina, maar over de deux ex cinema, want dat is het wetsontwerp.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Minister Duquesne is een zeer minzaam man; iedereen weet dat. Op een gegeven ogenblik gaf hij bijna filosofische beschouwingen over een aantal aspecten van deze kieshervorming. Hij kon echter niet echt overtuigen en ik denk dat ik weet waarom. Hij heeft als een Franstalig en Waals minister geantwoord en dat is zeker niet minachtend bedoeld.
De minister zegt niet dat hij dit een slechte hervorming vindt, maar uit zijn antwoord concludeer ik wel dat hij er ook niet helemaal achter staat en dat de Franstalige partijen voor deze kieshervorming geen vragende partij waren.
Van wie kwam dan de vraag om de provinciale kieskringen te wijzigen, een kiesdrempel in te voeren en een dubbele kandidaatstelling mogelijk te maken? Als de minister eerlijk is, moet hij antwoorden dat dit allemaal ideeën zijn van de heer Vande Lanotte om de SP.A en in Vlaanderen paarsgroen mathematisch te redden. Dat is volgens mij de kern van de zaak.
Vooral aan Vlaamse kant rees de kritiek dat de verkiezingen gemediatiseerd worden. Dat is in Vlaanderen inderdaad het geval; in Wallonië minder.
Steeds meer zien we politici in infotainmentprogramma's, waar niet de politiek, maar wel het spel op de voorgrond staat. Wellicht beseft de minister niet hoever dat fenomeen in Vlaanderen is doorgedrongen. Dat neem ik hem overigens niet kwalijk. Als overtuigde Vlaamsnationalist geef ik eerlijk toe dat het er in Vlaanderen op dat gebied zeker niet beter aan toe gaat. In alle mogelijke programma's duiken de Stevaerten, Vande Lanottes en Anciaux' op, zelfs in kookprogramma's.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Om hun tegenstrevers te vergiftigen.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Persoonlijk kan ik me niet inbeelden dat Louis Michel in een kookprogramma optreedt.
We mogen dus niet vergeten dat vooral de SP.A op deze hervorming heeft aangedrongen.
Wat de minister over de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde zegt, is typerend voor een Franstalige minister. Volgens hem is het een kwestie van het respecteren van de evenwichten. Een splitsing van het kiesarrondissement zou volgens hem tot een verstoring van de evenwichten leiden. Daarmee ben ik het niet eens. We zouden van een evenwicht kunnen spreken als er een kiesarrondissement Vlaanderen-Brussel-Halle-Vilvoorde-Nijvel zou zijn, gecombineerd met een kiesarrondissement Wallonië-Brussel-Halle-Vilvoorde. Ik zou het daarmee evenmin eens zijn, maar daar zou een zekere logica in zitten. Iedereen blijft het blijkbaar normaal vinden dat een kandidaat van in Luxemburg tot in Galmaarden stemmen kan halen, maar niet omgekeerd. Dat aspect kenmerkt de hele kieshervorming. De niet-splitsing heeft bovendien op korte termijn een verlies van twee zetels en op lange termijn een verlies van vier zetels tot gevolg.
M. René Thissen (CDH). - Il est vrai, monsieur le ministre, que ce débat dure depuis quelques mois mais, à l'évidence, tout a été fait pour qu'il se poursuive à l'approche des élections et pour que des décisions d'opportunité puissent être prises. Comme d'autres l'ont dit, on essaie aujourd'hui de régler le problème de quelques partis de la majorité.
Le problème du SP est connu. On a essayé de mettre en place un système avec des compensations, comme cela se fait toujours.
Il n'y a pas eu de débat mais bien une série de déclarations. Il est vrai qu'en commission, une autre personne de mon parti est intervenue, mais vous n'avez pas apporté de véritable réponse aux questions posées. Justifier la décision sur la longueur des débats ne me suffit pas. Les généralités - pour ne pas dire les banalités, je vous le dis en toute courtoisie - que vous avez exprimées à la tribune n'apportent aucune réponse à nos questions.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Vous étiez absent en commission et, de plus, vous n'avez même pas lu les rapports parlementaires, monsieur Thissen. Ces derniers représentent plus de 400 pages.
M. René Thissen (CDH). - Je suis d'accord, nous avons repris un certain nombre de questions en séance plénière. Votre rôle était de nous répondre, monsieur le ministre. Je constate que vous nous avez répondu de manière excessivement générale et sans aucune précision. Je voulais simplement le faire remarquer.
Les positions sont connues, elles sont les mêmes qu'à la Chambre. D'une certaine façon, ces débats sont inutiles et ne mènent à rien. Il y aura peut être lieu de revoir la manière dont nous procédons.
-De algemene bespreking is gesloten.
De voorzitter. - We zetten onze werkzaamheden voort vanavond om 20.45 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 19.55 uur.)