2-232

2-232

Belgische Senaat

Handelingen

VRIJDAG 11 OKTOBER 2002 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Verklaring van de regering over haar algemeen beleid

Bespreking

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Er zijn zo van die onmogelijke opdrachten. Net als sap uit een kei persen, is een discussie over de federale beleidsverklaring op een vrijdagochtend om 10 uur een onmogelijke opdracht. Voor de oppositie was het geen probleem om de dag dat de eerste minister hier een prachtige verklaring komt afleggen, aan te tonen dat we over voldoende parate kennis beschikken om onmiddellijk te antwoorden. Dat kon helaas niet. We kunnen integendeel pas vandaag vrijdag om 10 uur, vanzelfsprekend na het debat in de Kamer, het debat voeren.

De voorzitter. - Het kon onmogelijk vroeger, mijnheer Vandenberghe.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het kon inderdaad niet vroeger. Ik wil alleen onderstrepen voor welke moeilijke opdracht ik sta. Ik hoop dat u me daarbij een steuntje in de rug geeft en geen dolk in de rug steekt.

De eerste minister heeft in zijn inleiding twee belangrijke verklaringen afgelegd. Hij zegt dat België in de VN-welvaartsindex op de vierde plaats staat. Ik verheug me daarover. Ik had echter graag gehad dat de heer Verhofstadt, toen hij in 1999 in zijn eerste beleidsverklaring zei dat het zijn opdracht was puin te ruimen na zovele jaren slecht bestuur, toen ook naar mij had geluisterd toen ik zegde dat volgens diezelfde VN-index, België in 1999 op de vijfde plaats stond. De cijfers van 1999 steunden op de parameters van 1996 en 1997, die van 2002 op de parameters van 1999 en 2000. Het verheugt me dan ook dat de regering nu eindelijk, na drie jaar, erkent dat CD&V een prachtig resultaat kan voorleggen. In 1999 stond Vlaanderen bovendien op de eerste plaats in de Europese Unie.

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Vous passez sous silence la pression fiscale qui pesait sur les citoyens et sur les entreprises à cette époque !

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik heb zojuist gezegd dat die index niet alle parameters in rekening neemt en bijvoorbeeld voorbijgaat aan de fiscale druk en de schuldgraad. Ik ben niet iemand die cijfers wil ontkennen. Ik stel wel vast dat die cijfers in hun beperktheid aantoonden dat de resultaten in 1999 zeer goed waren en dat eerste minister Verhofstadt de zaken toen verkeerd voorstelde.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Agoria, een neutrale organisatie en dus geen partijstudiedienst, heeft er gisteren nog op gewezen dat precies op het vlak van de fiscale druk de regering met een breed gebaar met de ene hand geeft, maar met de andere evenveel terugneemt. De welvaart is voor ons slechts één element en die welvaart was er in 1999, maar het welzijn is er onder de huidige regering duidelijk op achteruit gegaan.

De heer André Geens (VLD). - Mijnheer Van den Brande, ik wil er toch op wijzen dat er vandaag nog in de pers statistieken zijn verschenen waaruit duidelijk blijkt dat de fiscale druk onder de huidige regering is afgenomen. U weet beter dan wie ook, want u hebt zeer lang regeringsverantwoordelijkheid gedragen, dat budgettaire maatregelen en initiatieven op fiscaal vlak maar langzaam in de statistieken zichtbaar worden. Het duurt meestal twee jaar alvorens men de evolutie concreet uit de statistieken kan aflezen. Nu is er duidelijk een trendbreuk zichtbaar en die zal zich zeker nog versterken na de invoering van de nieuwe maatregelen.

Dat belet ons niet eerlijk te zijn en ik ben het met u eens dat er enerzijds maatregelen worden genomen die de fiscale druk op federaal niveau verlagen, maar dat de fiscaliteit anderzijds op gemeentelijk en provinciaal vlak stijgt. Ik denk alleen niet dat beide zaken elkaar neutraliseren, zoals sommigen willen doen geloven, maar dat de fiscale druk in zijn totaliteit wel degelijk, voor het eerst sinds lang, daalt. Dat de vorige regering de overheidsschuld heeft afgebouwd - de heer Vandenberghe zal daar ongetwijfeld op terugkomen - hebben de regering en de eerste minister nooit ontkend. Dat was ook een belangrijk fase, maar dat mag ons niet beletten te zien dat er nu voor het eerst een ommekeer is in evolutie van de fiscaliteit.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik kom daar straks inderdaad op terug.

Ik overloop de regeringsverklaring zin per zin. De eerste minister heeft een nieuw begrip ingevoerd. Wie in België niet spreekt volgens de canon van de politieke correctheid is `verzuurd'. Ik ben geen voorstander van verzuring en zeker niet van een verzuurde oppositie. Die heb ik hier veel te lang aan het werk gezien, toen wij in de regering zaten. Dat soort oppositie wil ik dan ook niet voeren. Iets anders is elke vorm van kritiek, elke deelname aan de democratische discussie afwijzen als een vorm van verzuring.

Ik wil even wijzen op wat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over het belangrijke vraagstuk van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting telkens weer nadrukkelijk herhaalt: de vrijheid van meningsuiting is een van de essentiële grondregels van een democratische samenleving, de primordiale voorwaarde voor zijn vooruitgang, voor zijn ontwikkeling en voor de ontwikkeling van de burgers. En deze vrije meningsuiting geldt voor positieve informatie, maar ook voor informatie die shockeert, stoort of verontrust. Het is een eis, zegt het Hof, van het pluralisme, de tolerantie en de openheid van geest, zonder welke er geen democratische samenleving is.

De paarsgroene cultuur is in de eerste plaats een wierookcultuur. Wie de officiële verklaringen durft te betwisten, heeft volgens de regering een psychologisch probleem, lijdt aan verzuring, alsof dat een argument is in een rationele discussie. In een representatieve democratie wordt gediscussieerd op basis van rationele argumenten. Psychologische toespelingen passen in de privé-sfeer, maar behoren niet tot het parlementaire debat.

Die toespelingen verwonderen me des te meer na de toespraak van de eerste-minister over elf september. Hij poneerde toen dat de regering gekozen heeft voor het ideaal van de open society beschreven door de filosoof Popper en gebaseerd op tolerantie. Ik vind het in een democratie dan ook ongepast de tegenstrever steeds weer `verzuring' te verwijten.

In mijn uiteenzetting die uit twee onderdelen bestaat, zal ik het eerst hebben over de budgettaire invulling van de voorgestelde maatregelen.

De basiscijfers waarop de federale beleidsverklaring steunt, zijn niet realistisch. De regering voorspelt voor 2003 een groeivoet van 2,1. Ik ga daar niet op in, want ik weet dat het voor om het even welke regering in de gegeven omstandigheden moeilijk is een groeivoet te voorspellen. Een zaak is voor mij wel duidelijk. In de voorbije drie jaren heeft de regering de groeivoet altijd overschat. Waarom zou ik ze dan deze keer moeten geloven? Vorige maandag heeft Duitsland bekendgemaakt dat het een groeivoet van 0,1 verwacht. Wie zo een cijfer hoort, kan moeilijk geloven in het optimistische cijfer dat onze regering voorstelt. Dat is dus heel betwistbaar.

De heer André Geens (VLD). - Zo een cijfer is altijd betwistbaar, want een begroting is een raming van inkomsten en uitgaven.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Maar tegenover de ramingen, plaatst de regering wel uitgaven.

De heer André Geens (VLD). - De redenering klopt niet. Het zijn niet de groeiramingen die moeten worden beoordeeld, maar wel het resultaat op het einde van het jaar. De begrotingen van de regering waren op het einde van het jaar altijd in evenwicht. De schuld werd verder afgebouwd, weliswaar niet zo snel als in de vorige periode.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Niet alleen de groeivoet is onrealistisch. De zogenaamde besparingen die de nieuwe maatregelen voor anderhalf miljard euro moeten kunnen verklaren, bestaan enerzijds uit een overschatte groei en anderzijds uit eenmalige inkomsten, wat de pers als begrotingtrucs beschreef. De regering beslist over structurele uitgaven op grond van artificiële cijfers en one shots. Die politiek werd ook op het einde van de jaren zeventig en in het begin van de jaren tachtig gevoerd en vandaag in Frankrijk, zodat we kunnen spreken van een beleidsverklaring à la Raffarin. Volgens de federale begroting is het loonontwikkelingsritme voor de komende twee jaar 7,4%.

Om de competitiviteit van de ondernemingen te waarborgen, zou de normale loonontwikkeling over twee jaar maximaal 5,5 of 5,7% mogen bedragen. Zelfs de socialistische vakbond zegt dat de vooropgestelde loonontwikkeling de competitiviteit van de ondernemingen in het gedrang brengt.

De schuldpolitiek van de regering-Dehaene heeft ertoe geleid dat tussen einde 1994 en einde 1998 de totale schuld verminderde met 17,5%. Daarentegen werd tussen einde 1998 en einde 2002, niettegenstaande een uitzonderlijk groeijaar, de schuldratio afgebouwd met slechts 12,9%, dus vijf procent verschil. Die afbouw was dan nog in essentie het gevolg van de gunstige renteontwikkeling en de hoge economische groei. De bijkomende schuldvermindering door een actief schuldbeleid van de regering-Dehaene bedroeg 9,5%. Het te verwachten actieve schuldbeheer van deze regering heeft niet geleid tot een vermindering van de schuld, maar tot een stijging met 4,1%. Indien het schuldbeleid van de regering-Dehaene gedurende de afgelopen 4 jaar verder zou zijn voortgezet, dan zou de schuld vandaag 93% van het BBP bedragen, en niet 103%. Die 103% zal zelfs niet worden bereikt.

De reden waarom vandaag op een dergelijke kunstmatige wijze éénmalige maatregelen worden voorgesteld voor bepaalde uitgaven, is het gebrek aan een actieve schuldpolitiek waardoor de regering 85 miljard Belgische frank te kort komt op haar begroting. Indien het beleid van de regering-Dehaene zou zijn voortgezet, zou er vandaag een bijkomende financiële marge zijn van 85 miljard Belgische frank. Dat zou het mogelijk maken maatregelen te nemen voor een relancepolitiek, rekening houdend met de crisis in België en met de internationale toestand.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Hoe zou de regering dan een sociale ramp kunnen voorkomen? Het is niet mogelijk terzelfder tijd te zeggen dat er minder moet worden uitgegeven én - zoals de heer Van den Brande zei - dat er vandaag minder welvaart is.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Ik had het niet over de stijging, maar over de welvaartsvastheid van de sociale uitkeringen.

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Comment peut-on prétendre, d'une part, qu'il aurait fallu une politique active de diminution de la dette et, d'autre part, que le bien-être est moins élevé aujourd'hui qu'hier ? C'est faux. Il suffit, pour s'en convaincre, d'examiner les chiffres des secteurs de la santé et de la sécurité sociale : ils n'ont jamais augmenté dans de telles proportions.

Toujours en ce qui concerne la sécurité sociale, nous avons pris des mesures audacieuses. Je n'en épinglerai qu'une seule. Nous nous sommes attelés au problème des maladies lourdes frappant les enfants : le budget prévu correspond à la moitié de la demande formulée.

Il est normal que vous émettiez des critiques concernant le budget : aucun exercice humain n'est parfait. Mais, tout en nous reprochant de gaspiller de l'argent, de mal gérer la dette, vous énumérez vos soi-disant réalisations dans le domaine social ! Cette démarche n'est pas correcte sur le plan intellectuel.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Dat is intellectueel wel verdedigbaar. Schuldfinanciering is de slechtste politiek die een regering kan voeren, want zo legt zij een hypotheek op de komende generaties. Onze redenering is de volgende: de basisvoorwaarde om de vereiste politieke maatregelen te kunnen nemen, is dat men een actief beleid voert voor het afbouwen van de rentelast, zodat er een begrotings- en een beleidsmarge ontstaat.

Mocht de huidige regering het actieve schuldbeleid van de regering-Dehaene hebben voortgezet, dan zou zij vandaag over een marge van 85 miljard frank hebben beschikt en dan zouden wij kunnen onderzoeken of er voor het punt dat minister Michel vandaag aan de orde stelt, een structurele financiering mogelijk zou zijn in plaats van de huidige one-shot-benadering die geen waarborg biedt voor de toekomst.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Mijnheer de voorzitter, ik wil graag repliceren omdat de minister aan mij heeft gerefereerd.

Ik tracht zijn redenering te volgen. Men kan inderdaad niet één premisse aanvaarden en er een conclusie uit een andere sluitrede aan verbinden.

Collega Vandenberghe heeft essentiële dingen gezegd over welzijn en welvaart. Een goed begrotingsbeleid houdt een adequaat schuldbeleid in en kan resulteren in een gepast sociaal beleid. Als de regering verzuimt een adequaat schuldbeleid te voeren, dan zullen de meest kwetsbaren in de samenleving daarvan de eerste slachtoffers zijn.

Mijnheer de minister, u realiseert zich de betekenis van een marge van 85 miljard blijkbaar nog niet. Maar na de zware kritiek die uw regering in de volgende dagen en weken uit vele hoeken zal oogsten, omdat zij de welvaartsvastheid van de sociale uitkeringen niet in haar begroting heeft opgenomen, zal u dat wel doen. U weet dat welvaartsvaste uitkeringen essentieel zijn voor het welzijn van de mensen.

Voor heel wat andere kerntaken van de overheid hebt u evenmin de vereiste maatregelen genomen. Ik denk aan maatregelen die niet zozeer belangrijk zijn voor het materiële, maar wel voor het immateriële welzijn.

U volgt mijns inziens een volstrekt verkeerde lijn. Op de rug van de meest kwetsbaren in de samenleving hebt u verzuimd een echte schuldpolitiek te voeren. Dat is ons standpunt. Natuurlijk zijn wij voorstanders van een evenwichtig fiscaal beleid. De CD&V heeft zes maanden geleden al een fiscaal plan voorgesteld dat voorziet in een redelijke en coherente lastenverlaging. De redenering van de minister houdt dus eigenlijk geen steek en dat wilde ik toch even beklemtonen.

De heer André Geens (VLD). - Mijnheer de voorzitter, ik kan deze kritiek niet zo maar aan mij laten voorbijgaan. De welvaartsvastheid werd door de vorige regeringen afgeschaft. Deze regering heeft ze terug ingevoerd, zij het in de ogen van de heer Van den Brande in onvoldoende mate, maar het is verdomd moeilijk om de opgelopen achterstand in één ruk in te halen. Wij moeten die dingen dus in hun juiste context plaatsen.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Mijnheer de voorzitter, ik heb alleen verdedigd dat om uitgaven te kunnen doen, een regering eerst een ernstig inkomstenbeleid moet voeren. First things first! Eerst de structurele inkomsten verzekeren en dan pas over uitgaven discussiëren. Ik geloof niet in de Sinterklazen die beweren dat alles gratis is. Ik geloof wel in de cijfers.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Daarom bent u wellicht ook tegen de maximumfactuur gekant...

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Wij zijn niet tegen de maximumfactuur! Mijnheer Van Quickenborne, wat heeft dit nu te maken met mijn uiteenzetting? Deze regering heeft het schuldbeleid van de regering-Dehaene verlaten en zodoende een begrotingsmarge van 85 miljard verloren laten gaan. Niemand heeft dat hier kunnen weerleggen!

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik wil even inpikken op de schuldafbouw. De verklaring is heel duidelijk. De laatste regeerperiode van de heer Dehaene kende een gecumuleerde economische groei van 10%.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Dat is niet juist.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Kijk naar de groeicijfers. In deze regeerperiode, met de twee crisisjaren van 2001 en 2002 - laat ons hopen dat 2003 beter wordt - zullen we een gecumuleerde economische groei hebben van 8%. Dat verschil van 2% verklaart het verschil in schuldafbouw. Men kan echter niet beweren dat deze regering de schuldafbouw niet voortzet.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Uw cijfers kloppen niet. De schuldvermindering van de regering-Dehaene over vier jaar bedroeg 17,5%. De door de conjunctuur gefinancierde schuldafbouw bedroeg 8% en een hele reeks bijkomende maatregelen leidde tot een schuldvermindering van 9,5%. Bij deze regering heeft het actief schuldbeleid niet geleid tot een vermindering, maar tot een verhoging van de schuld, namelijk met 4%. Samen met de andere factoren, de rente en de economische groei, komt de huidige regering op 12%.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Mijnheer van Quickenborne, u verwijst naar de maximumfactuur. Ik vind dat op zich een zeer positieve maatregel, maar u vergeet er wel bij te vermelden dat de totale kostprijs van de geneeskundige verzorging in de voorbije twee jaar met 11% is gestegen. Dat kan niet zomaar geneutraliseerd worden met een maatregel zoals de maximumfactuur. Kon de regering echt niets meer doen met de erfenis die ze gekregen heeft? Er waren nochtans veel meer mogelijkheden. Ik vind dit sociaal onverantwoord.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik hoor iemand zeggen dat we beschaamd moesten zijn om dit te zeggen. Laten we het even hebben over de koning van Nepal als we beschaamd moeten zijn.

Op de voorpagina van Knack van deze week staat: "De zes kraters van de crash". Dat zijn namelijk de crash van de begroting, de pensioenen, de beurs, de banken, de verzekeringen en het vastgoed.

In september 2002 was het aantal faillissementen ten opzichte van september vorig jaar gestegen met 19,1%. Dat verbaasde mij want ik had een kleiner cijfer verwacht. Er gaat geen dag voorbij of naast de aankondiging van de kapitaalsvernietiging op de beurs staan de mededelingen van de arbeidsplaatsen die worden vernietigd. Bij Brepols gaan 600 arbeidsplaatsen verloren, bij Bayer 400, bij Alcatel tussen 600 en 1073, bij Philips in Hasselt, Dendermonde en Leuven, enkele honderden. Dan zijn er nog de bedrijven van de Groep Seghers, de drukkerij Casterman, Xeikon Mortsel, enzovoort. De andere Europese beurzen bereiken het laagste peil in vele jaren. Er worden, al dan niet terecht, vragen gesteld bij de solvabiliteit van sommige ondernemingen in de financiële of verzekeringssector.

Bij de bespreking van de programmawet in juli jongstleden heb ik erop gewezen dat we beter onze tijd konden besteden aan de bespreking van de crisis van het financieel kapitalisme dan aan een debat over bepalingen die geen enkele fundamentele verandering opleveren. Het financieel kapitalisme met zijn mateloze hebzucht, verwoord als de nieuwe economie, wordt vandaag afgestraft. Het vertrouwen in sommige ondernemingsleiders en dus ook in het marktsysteem, waarvan de CD&V voorstander is, is aangetast.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Het verwondert me dat u daar nog altijd voorstander van bent.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Dat weet u zeer goed. U hoeft er geen karikatuur van te maken. Iedereen weet welke maatregelen er in de Verenigde Staten moeten worden genomen tegen de misbruiken van Enron en het fenomeen van de creatieve boekhouding. Vanmorgen hoorde ik in de pers de commentaar van de beurswaakhond van de Verenigde Staten over de zaak Lernout & Hauspie.

Het veelbelovende project van de koppeling van de bank aan de verzekering, blijkt een gevaarlijke kant te hebben. Zelfs eminente Duitse banken zoals Deutsche Bank en Commerzbank kampen met moeilijkheden.

Als ons land het schuldbeleid van de regering-Dehaene had voortgezet en de mogelijkheden ervan verder had uitgediept, zouden we vandaag over een ruimere politieke marge beschikken om het hoofd te bieden aan deze problemen.

Over de ambitieuze doelstelling van de actieve welvaartsstaat werd in de federale beleidsverklaring niets gezegd. Wat is er van die doelstelling overgebleven? Wat is er inmiddels gerealiseerd? Eergisteren zijn de cijfers gepubliceerd. De werkzaamheidsgraad in 2001 bedraagt 63,4% in Vlaanderen, 55,4% in Wallonië en 53,9% in Brussel. Het Europees gemiddelde bedraagt 63,8%. Dat betekent dat de werkzaamheidsgraad in ons land bijna 60% bedraagt, dus vier punten lager dan het Europees gemiddeld. Bovendien moeten we volgens de verklaringen van de raad van Lissabon tegen het jaar 2010 een werkzaamheidsgraad van 70% bereiken. Tegen die tijd moeten er dus 800.000 nieuwe arbeidsplaatsen worden gecreëerd. Waar blijven de maatregelen om de werkzaamheidsgraad op te voeren? De werkzaamheidsgraad is onder het beleid van deze regering niet toegenomen.

De cijfers die ik heb aangehaald, tonen aan dat 39,2% van de bevolking de kosten voor de sociale zekerheid draagt. Vier op tien burgers dragen de financiële lasten voor de totale kosten van de sociale uitgaven. Dat is een omgekeerde verhouding. Ik ben verheugd dat de sociale uitgaven worden verhoogd, op voorwaarde dat die verhoging gepaard gaat met de nodige maatregelen. De basis voor de financiering van de uitgaven is veel te zwak. De regering had de taak op lange termijn te zorgen voor schuldafbouw en tewerkstelling. We moeten echter vaststellen dat de schuldafbouw is verzwakt en dat de tewerkstellingsgraad niet is gestegen. De financiering van de sociale zekerheid komt bijgevolg in het gedrang en de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de bijkomende kosten zal na de verkiezingen opnieuw aan de orde zijn.

Ik verwijs naar een recent belangrijk interview van het hoofd van het IMF, Horst Köhler, in een Duitse zondagskrant. Volgens hem is de toestand in Europa dramatisch. Hij stelt vast dat inzake economische groei vooral landen die voor verkiezingen staan, goede cijfers tonen die niet realistisch zijn. In Europa ontbreekt een politiek met visie die de grondvoorwaarden voor productiviteit en economische groei krachtig zou kunnen ondersteunen.

De catastrofale toestand in Europa wordt in de eerste plaats veroorzaakt doordat de grote landen, Duitsland, Italië en Frankrijk, het Europees elan en beleid volledig breken. Ze nemen hun verantwoordelijkheid niet. Europa krijgt zijn eigen structuurproblemen niet onder controle door een totaal gemis aan inzicht in de economische en sociale realiteit. Europa laat zich wiegen door illusies. Met partijprogramma's en corporatisme worden de harde realiteit van de economische beperkingen en de heilzaamheid van een gezonde concurrentie ontkend.

Een strategie op lange termijn en eerlijkheid tegenover de burger en de kiezer zijn in Europa zeer zeldzaam geworden. Daarom veronachtzaamt Europa de geestelijke leidersrol die het normaal in de wereld moet spelen. Een begrotingsdeficit zou kunnen worden aanvaard voor investeringen, maar niet voor consumptieve uitgaven. Op dat vlak begaan de Europese politieke leiders vergissingen omwille van verkiezingen. Dat alles zegt de man van het IMF.

Daar tegenover staat een totaal onrealistisch verhaal. Het is immers onrealistisch te stellen dat de ondernemingen op jaarbasis winsten kunnen hebben van 10 tot 30%, wanneer de economische groei 2 tot 3% bedraagt. Volgens de IMF-voorzitter is de zeepbel van de hebzucht, het realiteitsverlies en het kuddegedrag uiteengespat. Niet alleen de analisten hebben zich aan kuddegedrag bezondigd, ook de politici en de journalisten.

Achtenveertig uur na die verklaringen van de heer Köhler hoor ik dan de eerste minister zeggen dat het niet zo goed gaat in het buitenland, maar dat België een gelukkige enclave is, een soort Liechtenstein of Davos.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Dat heeft hij niet gezegd. Hij heeft alleen gewaarschuwd tegen de verzuring.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Hij heeft dat natuurlijk niet letterlijk zo gezegd, maar enige retoriek mogen we toch nog gebruiken. We moeten ons toch niet beperken tot ambtelijke stukken of ons gedragen als kantoorklerken.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Mijnheer Vandenberghe, u was zo overtuigend dat ik bang was dat de mensen u zouden geloven.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ze geloven me zeker als ik vaststel dat de federale beleidsverklaring geen rekening houdt met deze internationale omstandigheden en dan heb ik het nog niet over de economische weerslag van mogelijke militaire operaties. De toestand in Europa is dramatisch. Dat de regering deze feiten naast zich neerlegt, blijkt uit de verklaring van de topman van het IMF.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De recentste groeiraming van het IMF voor België bedraagt 2,2%. We zitten er dus 0,1% onder. De heer Köhler heeft het over de begrotingstekorten in Frankrijk, Duitsland en Italië. België heeft een begroting in evenwicht.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De federale begroting is niet in evenwicht. Ze heeft een deficit van 0,4%. De regering dekt het deficit met inkomsten van de gewesten en de sociale zekerheid. Ik weet dat het hard is iemand te horen zeggen dat de toestand dramatisch is, terwijl men zelf in een soort permanente euforie leeft. Ik beveel de lectuur aan van het boek L'euphorie perpétuelle van Pascal Bruckner. Voor deze regering bestaan geen eeuwige waarden meer, behalve de euforie. (Uitroepen)

De regering kondigt aan dat ze in de haar nog resterende weken, elke week een nieuwe wet wil doen goedkeuren. Als uitvoering van een regeringsprogramma dat de deregulering en de vereenvoudiging van de wetgeving vooropstelde, kan dat tellen. Dit toont aan dat van ernstig wetgevend werk geen sprake is. De Senaat zal eens te meer worden gedegradeerd tot een registratiekamer, zoals ten tijde van de Zonnekoning met de parlementen het geval was. Tegen een dergelijk wetgevend tempo zal elk amendement, ook het meest redelijke, verworpen worden.

Vanzelfsprekend ben ik zeer gevoelig voor de oproep van de Voorzitter dat de Senaat bij de geplande grondwetsherziening blijk moet geven van onafhankelijkheid van geest en politieke moed. Ik deel die overtuiging. Ik betwijfel echter of deze oproep voldoende steun zal krijgen in de Senaat. De senatoren krijgen alleszins de gelegenheid blijk te geven van de kwaliteiten die van hen verwacht worden.

De verkiezingen vinden plaats op 15 juni 2003. Toen de eerste minister dat zei, moest ik denken aan vroeger toen de ministers van Financiën telkens opnieuw verklaarden dat de munt niet gedevalueerd werd. Zodra de ministers van Financiën die verklaring telkens opnieuw begonnen te herhalen, wisten we dat de devaluatie eraan kwam.

Waarom zegt eerste minister Verhofstadt dat er geen vervroegde verkiezingen komen? Hij wil de agenda in handen houden. Hij wil de verkiezingen organiseren volgens zijn eigen planning en strategische keuzes, rekening houdend met de evolutie van de nationale economische politiek en de politiek inzake Irak. Dan, dames en heren van SP.A, PS, Agalev en Ecolo, dan zult u wel zien in welk spel u terechtkomt. De eerste minister bepaalt immers de agenda van de vervroegde verkiezingen, zodat hij ervoor kan zorgen dat één politieke familie vanuit een goede positie naar de kiezer kan trekken.

Daarom zegt hij dat de verkiezingen op 15 juni vallen. Die datum is echt niet realistisch. Nu al, negen maanden voor de verkiezingen, zijn sommige meerderheidspartijen bezig met de materiële uitvoering van hun kiescampagne. Waarom wil de eerste minister de nieuwe kieswet met zo'n hoge snelheid door de Senaat sluizen, als we echt pas op 15 juni naar de stembus gaan?

Eén besparingsmaatregel heeft me bijzonder getroffen. Om 2 miljoen euro te besparen wordt de gedrukte versie van het Belgisch Staatsblad afgeschaft. Ik zal eens een afzonderlijke toespraak houden over de jansenistische charmes van het Belgisch Staatsblad. Gisteren schreef de Financieel Economische Tijd dat het Belgisch Staatsblad 22 miljoen euro opbrengt en ik wil dan ook graag van de regering horen hoe het afschaffen van een onderneming die 22 miljoen euro opbrengt, een besparing van 2 miljoen euro kan opleveren. Ik begrijp dat niet en heb daar vannacht van wakker gelegen.

Een symbooldossier was dat van de horeca. Een van de zwaargewichten in de regering, de heer Daems, had zijn lot verbonden aan het bekomen van maatregelen voor de horecasector. Hij had zelfs een staten-generaal georganiseerd - niet zomaar een vergadering - aangekondigd met pamfletten die naar alle restaurateurs werden gestuurd. Drie voorstellen waren er: de vermindering van de BTW, de volledige aftrekbaarheid van restaurantkosten en een zekere regularisatie van het zwart- of grijswerk. Dat laatste was echter een compromis, een gebaar van de horecasector aan de regering om de andere punten binnen te halen, waarvan er ten minste één absoluut nodig is om de sector te redden.

Wat doet de regering? Ze aanvaardt de regularisatie van grijs- of zwartwerk - een bijkomende uitgave voor de sector - en stelt dat voor als een maatregel om de horeca te redden. De twee maatregelen die noodzakelijk zijn om de komende zes maanden heel wat faillissementen in de horeca te voorkomen, worden terzijde geschoven. Dat heeft de heer Daems mooi gespeeld. Hij wordt door de regering verplicht bij Belgacom één miljard euro weg te halen om voordelen te geven die niet onmiddellijk zijn departement en zijn kiespubliek ten goede komen, en voor de horeca bekomt hij niets, tegen de regeringsverklaring in. Daarin stond immers dat beroepskosten allerhande volledig aftrekbaar zouden worden, indien ze reëel bewezen worden. We weten dus wat de liberale beloftes aan de horecasector betekenen. U zal het de volgende weken zien.

De eerste minister beweerde in de zomer dat de begroting geen snoepwinkel zou worden. Het is echter veel erger. De begroting is een wandeling door een virtuele shop. Het is een reprise van de reclamespot This is Belgium. De werkloosheid is groter dan onder de regering Dehaene en de economische vooruitzichten zijn vertroebeld. We verheugen ons daar niet over, maar we moeten de werkelijkheid onder ogen zien.

De ambtenarij is duidelijk niet voldoende gemotiveerd. Na de uitdrukking het `Mexicaanse leger' hebben we nu ook een nieuwe term in de woordenboeken, namelijk `De Belgische politiehervorming'. Er wordt een virtuele wereld gecreëerd waar de waarheid van geen belang is. Volgens Benjamin Disraeli wordt een conservatieve regering gekenmerkt door de georganiseerde leugen. (Protest van de heren Van Quickenborne en Wille)

Ik wil niet zo ver gaan, maar deze beleidsverklaring is er alleszins één met voorleugens. Een virtuele wereld, een zeepbel, waar de waarheid bijzonder relatief is. Het is een begroting met nagels zonder koppen. Ze illustreert eens te meer het gebrek aan ernst van de paarsgroene meerderheid. Zo lang het economisch goed ging en de nieuwe zeepbeleconomie als waarachtig werd voorgesteld, kon deze boodschap aanslaan. Maar de zeepbeleconomie en de zeepbelpolitiek zijn uiteengespat. De roep naar een ernstig beleid zal groter worden. De roep `Dehaene is nodig' zou sterker en sterker kunnen worden. Over de persoon van de eerste minister heen is dit de uitdrukking van het verlangen dat het land op een solide regering moet kunnen rekenen, een regering die waardenvast het vertrouwen van de burgers kan winnen, een regering die de waarheid durft onder ogen te zien en die de maatregelen durft te nemen die door de omstandigheden worden vereist. Deze regering beantwoordt helemaal niet aan deze verwachtingen.

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - M. Vandenberghe me permettra de lui donner un élément d'information technique important concernant les éléments qui ont fondé l'index de bien-être.

Pour ce qui concerne l'espérance de vie, nous nous sommes basés sur les chiffres 2001, pour l'alphabétisation, le PIB au prix du marché ainsi que le PIB par habitant, sur les chiffres 2002, et pour l'éducation primaire, secondaire et supérieure sur les chiffres 2001. Donc, ce que vous avez dit ne semble pas être correct techniquement, puisque nous ne nous sommes pas basés sur les chiffres de 1999.

M. Philippe Monfils (MR). - Le premier ministre a présenté aux chambres législatives le budget 2003 et les perspectives de l'action politique qui devra encore être menée d'ici la fin de la législature. Cette déclaration budgétaire étant la dernière de l'actuelle législature, je souhaiterais, avant d'aborder la déclaration elle-même, donc le présent et le futur, jeter un oeil sur le rétroviseur et rappeler la situation particulièrement peu heureuse dans laquelle se trouvait notre pays avant l'arrivée aux affaires de l'actuelle équipe arc-en-ciel.

Il y a moins de quatre ans, la Belgique se caractérisait par une énorme crise de confiance de la population à l'égard de ses institutions qui, les unes après les autres, voyaient leur système de fonctionnement s'effondrer.

Après la crise de confiance envers et dans les institutions policières et judiciaires nées des révélations de l'affaire Dutroux, tout le secteur agro-alimentaire belge fut éclaboussé par la crise de la dioxine.

Sur le plan financier, notre pays se débattait face à des déséquilibres budgétaires chroniques. Le premier ministre rappelait, à juste titre, que jusque dans les années nonante, le seul cadeau important que l'État pouvait faire à un enfant au moment de sa naissance, était de lui céder une part de la dette publique. Au même moment, la pression fiscale et parafiscale atteignait des sommets qu'aucun pays voisin ne pouvait nous envier. Il en résultait une démotivation au travail et une morosité, une disparition de l'esprit d'entreprise qui ne pouvaient qu'être préjudiciables à la relance, ou même au seul maintien d'un niveau acceptable d'activité économique.

Au niveau international, la Belgique était inexistante et ses initiatives sur la scène internationale étaient à l'image de sa géographie : petites, restreintes, limitées. On pouvait d'ailleurs se demander s'il y avait un ministre des Affaires étrangères dans le gouvernement.

L'accord de gouvernement de juillet 1999 a eu pour projet ambitieux de faire entrer notre pays dans le XXIe siècle en respectant un certain nombre de lignes de force d'ailleurs mentionnées dans la déclaration. Elles sont au nombre de quatre : la réalisation de l'équilibre budgétaire, le maintien garanti des moyens...

M. René Thissen (CDH). - Pouvez-vous nous rappeler à quel parti appartenait le ministre des Affaires étrangères ? Cela peut intéresser toute l'assemblée.

M. Philippe Monfils (MR). - Mais tout le monde le sait, et ce n'était pas M. Louis Michel. D'ailleurs, votre parti participait au gouvernement.

Je poursuis mon énumération : le maintien garanti des moyens consacrés au système de sécurité sociale, l'abaissement progressif de la pression fiscale et parafiscale et une nouvelle politique de développement durable.

Ces axes directeurs ont-ils été respectés ? La politique menée jusqu'à présent et les actions entreprises par l'équipe gouvernementale me permettent d'affirmer que le gouvernement a effectivement oeuvré dans la voie qu'il s'était tracée.

Les équilibres budgétaires ont été restaurés. Le gouvernement nous présente, en effet, pour la troisième année consécutive, un budget en équilibre. La performance n'est pas négligeable quand on constate que certains autres pays de l'Union européenne, comme la France, pour ne citer qu'elle, n'y parviennent pas

M. René Thissen (CDH). - Prétendez-vous qu'en 2000, l'équilibre budgétaire a été obtenu grâce aux mesures que vous avez prises à l'époque ? Ne pensez-vous pas que c'est parce que le terrain avait été préparé ?

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Je voudrais rappeler l'historique. Je sais bien que votre mémoire ne va pas au-delà de 1981 mais elle devrait pouvoir le faire.

Le gouvernement de 1981 est le premier à avoir inversé la tendance et a avoir lutté contre l'endettement de notre pays devenu véritablement clinique. Je ne l'ai jamais nié. Une fois que les libéraux ont été sortis, en 1987, il a fallu plus de temps. Je me rappelle que, très rapidement, on a « bouffé » la croissance de deux années, de 1989 à 1991, mais soit.

Dans les années nonante, les gouvernements précédents accomplirent l'effort budgétaire nécessaire. Certes, je n'ai jamais nié que le travail réalisé sur le plan du rééquilibrage budgétaire a duré vingt ans mais je suis fier de prétendre que c'est en 1981, lors de la présence libérale, que ce travail a commencé.

Par la suite, il a été poursuivi de manière correcte par les différents gouvernements. Il s'agit donc bien d'un travail collectif de toute la classe démocratique belge, travail que nous avons tous été condamnés, si je puis dire, à réaliser.

Il est totalement erroné d'affirmer que le gouvernement actuel aurait reçu en héritage des facilités et des moyens supplémentaires. Au cours des quatre années précédentes, la croissance était de 10% ; pour les trois dernières années, elle atteindra quelque 8%. On ne peut donc dire que, sur l'ensemble de la législature, nous ayons été plus favorisés que vous.

M. René Thissen (CDH). Je n'ai jamais prétendu que vous auriez fait des déclarations dans l'un ou l'autre sens.

Je répondais à M. Monfils en disant que nous nous trouvions, en 1999 et en 2000, dans une situation vous permettant de bénéficier du fait qu'un certain nombre de mesures avaient été prises pour redresser les choses et aussi qu'à ce moment, la conjoncture était largement plus favorable.

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Personne ne nie cela, mais il faut être objectif jusqu'au bout. C'était aussi le résultat du travail entamé depuis 1981. Si nous n'avions pas été alors au gouvernement, je ne sais où en serait la situation aujourd'hui.

M. Philippe Monfils (MR). - J'ai à la fois un avantage et un inconvénient, à savoir que je suis en politique depuis longtemps.

J'étais présent en 1981 et j'ai d'ailleurs été ministre de 1980 à 1987. J'ai pu mesurer, lorsque nous étions au pouvoir, les efforts accomplis, les objectifs que nous avions dessinés pour le gouvernement et la manière dont vous êtes retombés, après notre départ, dans vos errements traditionnels, notamment en ce qui concerne cette façon de vouloir fonctionnariser l'ensemble de la population. Il y a une différence fondamentale entre l'époque où nous étions au pouvoir et le moment où nous l'avons quitté.

Le passé vous donne toujours des boutons. La réalité et pourtant ce qu'elle est. Pourquoi pensez-vous que les électeurs vous aient « balancés » il y a trois ans ? Parce qu'ils n'étaient pas contents de votre gestion. Vous avez beau vous tortiller comme un ver de terre, vous n'arriverez pas à faire croire à la population que vous avez merveilleusement géré et que c'est un coup du sort qui vous a mis dans l'opposition.

Cessez de rabâcher de vieilles histoires. Lors des dernières élections, les gens ne voulurent plus de vous parce que vous aviez mal géré. Il est erroné de dire que nous surfons sur une mer étale parce que vous avez préparé le travail. Ce gouvernement a pris en charge une série d'éléments que vous n'avez jamais réussi à traiter.

J'ajoute que nous sommes arrivés aux affaires dans des conditions extrêmement dramatiques, la crise de la dioxine, par exemple, nous mettant au ban de l'Europe et engendrant un certain nombre de problèmes. La situation était catastrophique, mais nous avons commencé à remonter la pente. Les indicateurs le montrent partout.

Si vous parcourez la Wallonie, vous constaterez qu'il y a une différence colossale entre la morosité que l'on y rencontrait voici quatre ans et la façon positive de voir les choses que l'on constate à l'heure actuelle en de nombreux endroits de cette région. Certes, le travail n'est pas terminé : le chômage sévit toujours et certains contrées conservent les cicatrices d'anciennes industries disparues et autres, mais il est évident que nous remontons la pente et c'est l'essentiel. Parallèlement, le gouvernement s'est attelé à la tâche et a réussi à accomplir une vaste réforme fiscale devant bénéficier à l'ensemble des contribuables, qu'il s'agisse des personnes physiques ou des sociétés, quels que soient les revenus ou les situations familiales ou autres en cause.

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Là, monsieur Thissen, vous êtes cohérent. M. Viseur a, en effet, clairement dit que la réforme fiscale, c'est-à-dire la diminution des impôts, était une erreur.

M. René Thissen (CDH). - Vous déformez la réalité. M. Viseur a indiqué que c'était une erreur de consacrer toutes les marges disponibles à la réforme fiscale.

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Cela revient au même.

M. René Thissen (CDH). - Pas du tout. Cela signifie qu'il aurait fallu découvrir d'autres équilibres entre la réforme fiscale et les mesures sociales. Cependant, nous approuvons les principes d'une réforme fiscale.

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Ne prenez pas ceci pour une attaque de ma part. Je vous félicite pour votre cohérence. Vous attaquez notre réforme fiscale, c'est bien ! Il est bon que le citoyen sache que, si vous revenez au pouvoir, les impôts augmenteront. J'en prends acte.

M. René Thissen (CDH). - Le raccourci est tout à fait...

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Il n'y a pas de raccourci.

M. Philippe Monfils (MR). - Nous faisons une réforme fiscale de 80 milliards et tout ce que vous trouvez à dire, c'est la critiquer !

M. René Thissen (CDH). - Écoutez ce que disent vos collègues socialistes du gouvernement, du moins lorsqu'ils s'expriment en privé. Ils considèrent que les mesures sociales prises par le gouvernement ne sont pas suffisantes pour améliorer la situation.

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Le rôle des ministres socialistes a été fondamental dans l'élaboration du budget et dans la politique gouvernementale, la démonstration peut en être faite aisément. Il suffit de voir les marges budgétaires qui ont été affectées au social ; il suffit de constater les augmentations du budget de la sécurité sociale, des soins de santé, des pensions.

Je me permets de vous dire que vous vous trompez quant à l'ambiance au gouvernement qui, de ce point de vue, est parfaite. Nous sommes tous contents. C'est l'État social actif. Cela marche, cela fonctionne. Je comprends que cela vous désespère. Prenez patience. Votre heure viendra un jour mais je ne pense pas que ce sera bientôt.

M. Jean-François Istasse (PS). - Si vous me le permettez, monsieur le président, je souhaiterais dire que contrairement à ce qu'affirme M. Thissen, nous, les socialistes, nous nous réjouissons de la réforme fiscale. La raison en est simple, sur les 25 milliards ainsi dégagés, 20 le sont en faveur des revenus bas et moyens. Cette réforme a donc un aspect social incontestable et nous la soutenons totalement.

M. René Thissen (CDH). - Nous aussi, nous nous réjouissons de la réforme fiscale. C'est clair, nous voulons qu'il n'y ait aucune ambiguïté à ce sujet. M. Viseur insistait sur le fait que l'on avait trop donné à la réforme fiscale.

Monsieur Istasse, êtes-vous vraiment d'accord avec la limitation à 50% de l'imposition des plus hauts revenus ?

M. Philippe Monfils (MR). - Donc, si vous revenez au gouvernement, vous remettrez en cause une partie de la réforme fiscale. C'est très clair.

Or, cette réforme bénéficie à toutes les catégories de la population. Vous devriez assister aux séances d'information de notre ami, le ministre des Finances, durant lesquelles il expose clairement le bénéfice dont chaque personne jouira du fait de la réforme fiscale, au cas par cas, qu'elle soit indépendante, mariée, cohabitante, jeune ou moins jeune, qu'elle dispose de revenus financiers ou non.

M. René Thissen (CDH). - Je n'ai nul besoin d'assister aux réunions du ministre des Finances pour calculer la part dont bénéficiera chaque contribuable.

M. Philippe Monfils (MR). - ... donc amoindrir les effets de la réforme fiscale. Merci, c'est une information intéressante. Nous en reparlerons avec la population. Je crains, mon pauvre ami, que vous ne soyez reparti pour quatre ans d'opposition !

Quant à la réforme des polices prévue par l'accord Octopus, elle a été mise en oeuvre. Vous allez certainement encore pousser de hauts cris mais il s'agit tout de même de la première réforme d'envergure dans ce domaine.

Police et gendarmerie sont désormais unifiées dans des structures policières zonales et fédérales. Cette réforme est unique par son ampleur et c'est une réforme que vous n'avez jamais réussi à réaliser. Rappelons-nous, l'époque à laquelle se déroulait l'affaire « Dutroux et Cie ». Nous n'étions pas au pouvoir lors de cet épouvantable dysfonctionnement. (Protestations sur les bancs du CDH)

Cette réforme des polices a été menée à bien aux niveaux organisationnel et budgétaire. Bien sûr, il y a des grincheux. Je suis toujours étonné par les gémissements - parfois hors proportion - d'un certain nombre de communes au sujet de cette réforme.

Dernièrement, j'entendais le bourgmestre de la Ville de Liège déclarer, lors d'une séance du conseil communal, que cette réforme créait des problèmes, que les policiers étaient découragés et qu'il y avait un choc culturel au sein du corps de police.

En général, le mot « culture », juxtaposé au mot « police », m'étonne un peu. Ce sont, comme disait quelqu'un, des mots qui hurlent d'être accouplés. Mais que signifie ce « choc culturel » ? Cela veut dire que la solution à tous les problèmes relève de la responsabilité du chef de corps, de celle du bourgmestre et du collège échevinal.

Mais le bourgmestre ne niait pas que, sur les plans financiers et autres, des efforts considérables avaient été faits, notamment dans l'ensemble du budget. Regardez le budget 2003, voyez l'augmentation au niveau de l'Intérieur et de la Justice. Des efforts importants ont été accomplis, y compris dans la revalorisation des traitements des fonctionnaires de police, il faut le reconnaître.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Vous devez en convaincre mon bourgmestre, M. Vandenhaute. Je l'entends chaque mois, au conseil communal, se plaindre de cette réforme.

M. Philippe Monfils (MR). - On est en train d'examiner les problèmes de chacune des zones de police et, avec les autorités communales, on essaie de trouver des solutions.

Mais je trouve que le fait de mener en trois ans une telle réforme, qui est une véritable révolution historique, est à mettre à l'actif de ce gouvernement et de l'ensemble de cette majorité.

Les petits problèmes qui existent encore dans une série de communes seront résolus les uns après les autres. La décision a été prise et c'est en cours.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Allez donc dire à M. Vandenhaute que c'est un petit problème !

M. Philippe Monfils (MR). - Sur ce plan, nous allons recueillir les fruits de cette action. On le voit déjà d'ailleurs dans une série de zones de police où la sécurité est nettement plus garantie qu'avant.

Parallèlement à cette réforme policière, la lutte a été entamée contre l'arriéré judiciaire et contre les difficultés d'accès à la justice, pour rétablir l'indispensable confiance qui avait été perdue. Ici aussi, il s'agit d'une action dont les résultats se recueillent uniquement avec le temps et qu'il ne faut donc pas apprécier dans la précipitation.

Sur le plan des Affaires étrangères, qui oserait désormais prétendre que la Belgique est une petite nation ? La politique menée sur la scène internationale a donné à notre vie et à nos actions diplomatiques un incontestable coup de jeunesse. Des actes courageux ont été posés par le ministre des Affaires étrangères qui n'a cessé de lutter contre les forces antidémocratiques.

Vous direz que c'est facile à l'extérieur mais que ce l'est moins à l'intérieur. Nous rappelons encore les déclarations de M. Louis Michel à l'égard ou à l'encontre du régime autrichien et du régime italien. Il faut être courageux pour émettre un certain nombre de critiques dans le monde européen. Son combat incessant en faveur des droits de l'homme du haut des tribunes les plus illustres, comme par exemple, à la tribune des Nations unies, a fait de notre pays un pionnier en la matière et nous vaut d'être, non seulement cités en référence, mais même copiés par certains États.

Cela n'a pas toujours été facile. Le style feutré n'était pas l'apanage de notre ministre, pas plus que le style diplomatique, mais je trouve que sa personnalité a apporté une grande bouffée d'air frais dans un milieu qui cultive plus volontiers l'ellipse, la litote, le non-dit, la langue de bois.

Un boxeur au milieu de ballerines fait toujours impression. J'ai d'ailleurs le sentiment que les ballerines sont à présent plutôt charmées. Je trouve donc que la manière dont notre ministre des Affaires étrangères a pris son rôle à coeur est exceptionnelle et a fait connaître et asseoir la réputation de la Belgique à l'étranger.

Sans quitter la scène internationale, mais pour rester à un niveau plus spécifiquement européen, personne ne pourra contester - pas même les grincheux - la remarquable participation de la Belgique à la construction européenne dans le cadre de la présidence assumée par notre pays, présidence qui a coïncidé - heureux hasard - avec l'avènement de l'euro, magistralement dirigé par le ministre des Finances. La rapidité et la facilité avec lesquelles l'euro a été adopté par ses utilisateurs doivent, à mon sens, beaucoup à la préparation impeccable de l'événement. En Belgique, tout s'est passé au mieux.

Enfin, notre pays n'a pas oublié ses responsabilités à l'égard des pays en développement. En témoignent les efforts faits par la coopération au développement où la norme de 0,7% doit être désormais respectée.

Tous ces acquis, toutes ces réalisations sont dans le parfait prolongement des grands axes directeurs énoncés dans l'accord gouvernemental de juillet 1999.

Je pense qu'il était utile de rappeler ce contexte et de faire ce constat pour placer dans son exacte perspective le nouveau budget de 2003 qui vient de nous être présenté.

Cette déclaration fait, à l'intérieur de l'enceinte parlementaire, un certain nombre de mécontents. Je ne m'en émeus pas outre mesure puisqu'il s'agit de mécontents qui, au sein de la classe politique, se refusent ou sont incapables d'admettre ou de s'associer à des occurrences heureuses soit parce que leur pessimisme fondamental leur interdit toute approche constructive d'un problème, soit parce que, par choix partisan, ils préfèrent se cantonner dans un rôle d'opposition stérile, aveugle et passéiste.

Je voudrais maintenant m'interroger sur quatre problèmes. (Protestations sur les bancs de l'opposition)

Vous êtes vraiment de mauvaise humeur ce matin, j'ignore quelle était la nature de votre repas d'hier soir, mais manifestement, il ne passe pas ! Ce budget ne passe pas et je vais vous dire pourquoi. Il vous prend des aigreurs d'estomac quand vous lisez dans les journaux : « Indépendants : injustice réparée ; pensions et bas salaires augmentés ; patients mieux traités ». Cela vous rend nerveux, mais que voulez-vous que j'y fasse ?

Allez vous promener pendant quelques jours, passez ce mauvais cap et revenez lorsque les choses seront plus faciles pour vous. Je comprends bien que, depuis une huitaine de jours, vous ayez des difficultés à vous endormir le soir et à vous réveiller le matin. Que voulez-vous, nous ne pouvions quand même pas vous faire plaisir en détruisant la vie de nos citoyens ! Je crois qu'il valait mieux s'intéresser d'abord à ceux-ci. Vous n'aimez pas cela, c'est votre problème ; pour notre part, nous continuons.

Ainsi, à la première question qui est de savoir si le budget présenté est crédible, la réponse ne peut être qu'affirmative.

Vous allez répondre non, mais être crédible, c'est être réaliste, c'est-à-dire faire preuve d'une saine prudence dans les évaluations budgétaires. Je ne vais pas reprendre tout ce qui a été dit à la Chambre parce que nous sommes au Sénat et que nous n'avons pas la responsabilité politique du gouvernement. Simplement, en synthèse, je dis que certains affirment qu'en misant, pour l'année 2003, sur un taux de croissance économique de 2,1%, le gouvernement affiche son imprudence. Dois-je rappeler qu'une série d'experts annoncent des chiffres plus élevés ? Le premier ministre ne nous a pas caché que nous étions confrontés à un ralentissement de conjoncture. Les tragiques événements du 11 septembre 2001 qui trouvent leur prolongement dans la lutte intensive menée contre toutes les formes de terrorisme et l'incertitude qui se maintient quant à une intervention militaire contre l'Irak interdisent toute forme d'optimisme.

Cependant, les prévisions de croissance économique varient, selon les experts, de 1,8 à 2,8%. En choisissant d'établir son budget sur une base de croissance de 2,1%, je n'ai pas le sentiment que le gouvernement ait manqué à son devoir de prudence. Il faut que les choses soient clairement dites : si la prudence permet parfois d'éviter des désillusions, l'extrême prudence peut conduire à l'immobilisme et à la paralysie. Or, ce qui a été la caractéristique principale de ce gouvernement depuis le début de la législature, c'est l'action. Il a donc conjugué prudence et possibilité d'avancer dans toute une série de domaines.

Deuxième question : le budget présenté est-il orthodoxe au regard des normes budgétaires applicables ? Je crois que oui.

Je l'ai rappelé, l'accord de gouvernement conclu en 1999 avait notamment pour ambition d'atteindre l'équilibre budgétaire. Il est inutile de rappeler à quel point cette ambition constituait un immense défi tant le chiffre de la dette publique, jusque dans les années 1990, était important en raison des politiques budgétaires menées jusqu'alors. L'objectif d'équilibre budgétaire a été réalisé et, pour 2003 comme pour l'année précédente, le gouvernement nous présente un budget en équilibre. Cet équilibre est fondamental non seulement parce que nous devons satisfaire aux critères budgétaires qui nous sont imposés, notamment sur le plan européen par le pacte de stabilité - ce n'est pas à un ancien député européen qu'il faut apprendre ce qu'est le pacte de stabilité - mais également parce qu'il est la condition nécessaire pour assurer le redéploiement économique et social des années à venir. Ce qui me réjouit ainsi que tous les membres de cette coalition, c'est que la recherche de cet équilibre budgétaire a pu se réaliser sans entamer en rien les perspectives d'actions futures.

Le budget est-il convaincant ? Ici encore, je réponds par l'affirmative. Pour l'affirmer, je ne me base pas sur ma seule envie de croire que plus les cris de l'opposition sont véhéments, meilleur est le budget : nous sommes modestes. Cependant, je constate que ce budget a été salué par une très grande partie de la presse et, à travers elle, de l'opinion publique. Il suffit de lire les titres de certains articles :

Ces titres sont suffisamment éloquents. Par conséquent, les efforts réalisés dans le cadre du budget sont tout à fait intéressants.

Une quatrième question est de savoir si le budget est équilibré dans les diverses catégories. Les préoccupations d'ordre fiscal ou économique et les préoccupations d'ordre social ont-elles été traitées avec le même intérêt et de manière équitable ? Ici encore, la réponse est affirmative.

La réforme fiscale entreprise est poursuivie. À côté des mesures fiscales déjà décidées antérieurement - 500 millions d'euros - et produisant des effets, le gouvernement vient d'en adopter de nouvelles : révision des barèmes d'imposition, nouvelle tranche de crédits d'impôts de 144 millions d'euros, abaissement du taux maximum d'imposition marginale à 50%. Je me réjouis particulièrement de semblables mesures puisqu'elles concernent des revendications émises depuis fort longtemps par les libéraux, non pas qu'il s'agisse pour nous d'un tabou purement dogmatique, mais surtout parce que cet allégement fiscal est une condition nécessaire de la redynamisation et de la remotivation dans le chef des travailleurs contribuables de ce pays.

Je me réjouis également que la réforme de l'impôt des sociétés soit inscrite au nombre des priorités du gouvernement. Le premier ministre a rappelé que nous avions à ce jour le plus haut tarif d'imposition en Europe pour ce qui concerne les sociétés, ce qui ne favorisait pas la position de nos entreprises à l'heure de l'ouverture concurrentielle des marchés et de la mondialisation de l'économie. Nul doute que cette position concurrentielle se trouvera désormais améliorée pour conquérir de nouveaux marchés. Je suis en outre tout particulièrement satisfait que des mesures spécifiques aient été décidées pour les PME dont il faut stimuler la création en raison de ce que, bien souvent, elles constituent le fer de lance de l'activité économique grâce à leur haut degré de spécialisation et de qualité de leurs produits.

Bien sûr, nous avons également des regrets - on ne peut pas tout faire ! Dans le secteur horeca, nous aurions souhaité que l'on aboutisse à des déductibilités ; cela n'a pas été possible. Cependant, nous avons un gouvernement de coalition : chacun avance ses positions pour en arriver ensuite à un consensus. Nous verrons ultérieurement comment améliorer les choses.

Souci d'équité fiscale n'est pas synonyme d'oubli des préoccupations sociales et de solidarité envers les plus démunis de nos concitoyens. Les mesures envisagées dans ces domaines établissent le souci d'équilibre que le gouvernement a su préserver dans l'ensemble de ses préoccupations. Je citerai le relèvement des pensions minimales des indépendants qui étaient tout à fait défavorisés. Que n'a-t-on parlé de cette question pendant des années ! C'était un premier pas ; il n'a pu être franchi qu'avec l'actuel gouvernement. Je citerai également le doublement du congé de maternité pour les travailleuses indépendantes, assorti d'une indemnité de maternité doublée. La réduction de la cotisation sociale personnelle des travailleurs à bas salaires est également très significative et permettra d'augmenter le traitement net des travailleurs concernés de 25 euros par mois.

Il faut également se rendre compte des efforts considérables réalisés dans le domaine de la sécurité sociale. Le vice-premier ministre a parlé de l'augmentation budgétaire pour les pathologies graves frappant les enfants. Il a été question des médecins généralistes et de la possibilité de trouver des formules d'augmentation pour les kinés. Je voudrais rappeler quelques chiffres, car l'opposition semble nous présenter comme des vendeurs de rêve. Il suffit de voir la progression des dépenses en soins de santé :

Rien que pour les soins de santé, on atteint maintenant un montant de 619 milliards de francs belges.

Autre exemple, les honoraires médicaux : en 1999, 3,9 milliards ; en 2003, 4,7 milliards.

L'enveloppe des soins à domicile est passée de 510 millions d'euros en 1999 à 647 millions d'euros en 2003. Nous avons aussi adopté la loi sur l'euthanasie et nous avons voté à titre complémentaire une loi sur les soins palliatifs qui a permis d'augmenter de manière significative les moyens financiers y affectés. En 1998, il n'y avait presque rien et, de 1999 à 2002, nous sommes passés de 4,3 millions à 7,2 millions d'euros. Les chiffres sont clairs : il y a partout des augmentations. Sur le plan social, nous n'avons pas oublié les plus démunis, pas plus que les personnes frappées par la maladie ou l'accident.

Je conclurai en rappelant que le premier ministre a dit qu'il restait 23 semaines, au mieux, de travail parlementaire. Il a balisé l'important travail législatif restant à accomplir avant la prochaine échéance électorale. Je sais qu'il n'aime pas tellement le Sénat mais les sénateurs, peut-être. Sans vouloir raviver en quoi que ce soit la polémique de l'an dernier, je voudrais rappeler que le Sénat a prouvé, tout au long de la législature, qu'il est capable d'agir rapidement, si cela est nécessaire, et qu'il est tout aussi capable d'apporter à des textes en projet des modifications et des améliorations substantielles, dont la Chambre elle-même reconnaît l'utilité et l'opportunité.

Les statistiques relatives à l'activité de cette assemblée présentées par le Président De Decker pour justifier le sérieux du travail accompli montrent à suffisance que le Sénat ne chôme pas.

Les projets que l'équipe gouvernementale a présenté au Sénat ont été traités avec la rapidité et l'efficacité qui convenait. La législation sur les asbl, pour ne citer qu'un exemple, devait être approfondie, de l'avis même du gouvernement et de la Chambre. D'autres projets ont été votés et si, pour l'instant, nous tardons un peu à propos du mariage homosexuel, c'est simplement parce que le dossier a traîné pendant quelques mois à la Chambre. Bref, nous nous occuperons de ce problème comme nous nous sommes occupés de l'euthanasie et des problèmes bioéthiques. Nous avons une très grande expertise dans ces matières et le travail sera mené à bien, même si nous ne pouvons préjuger du résultat final. La liste dressée par le premier ministre des dossiers à examiner est d'ailleurs déjà bien entamée puisque nos diverses commissions se penchent déjà sur la moitié d'eux. Le premier ministre a, à juste titre, rappelé dans sa déclaration que la Chambre et le Sénat étaient au coeur de l'action dans leur rôle de législateur. C'est particulièrement vrai pour le Sénat, privé de responsabilités proprement politiques et dont les compétences sont désormais essentiellement législatives. Quoi qu'il en soit, dans les efforts qu'il reste à accomplir pour parachever le programme que le gouvernement s'était fixé, il peut être assuré de l'assistance franche et loyale qu'il trouvera au sein de cette assemblée parmi les groupes politiques de la majorité. Le groupe MR sera de ceux-ci et ne faillira pas à son soutien actif, volontaire et constructif.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Mijnheer de voorzitter, sta mij toe dat ik mij eerst tot collega Vandenberghe richt. Inhoudelijk stelde zijn toespraak weinig voor, maar zij had wel een grote amusementswaarde. Hij verwijt de premier en de regering dat zij euforisch zijn, maar wie stond er enkele jaren geleden op een podium te zingen `Mooi, het leven is mooi...', hoewel het leven op dat ogenblik allesbehalve mooi was. (Vrolijkheid)

Ik wil de regering feliciteren, nu ze voor de zoveelste maal op rij een begroting in evenwicht voorlegt. Vandaag is ons land bij de koplopers in Europa. Alle ons omringende landen sluiten hun begroting met een deficit af. Wij weten wel dat her en der lokale toestanden meespelen, maar toch zijn wij fier op het resultaat.

Ik laat mij dan ook niet op sleeptouw nemen door de oppositie die beweert dat de begroting niet gewapend is tegen de onzekere internationale toestand. Het heeft immers geen zin het land onnodig te paralyseren met onheilsvoorspellingen over de economische groei. De regering gaat uit van een groeivoet van 2,1%, wat onder de ramingen ligt van de nationale en de internationale instellingen zoals de Nationale Bank en het IMF. De regering neemt dus wel de nodige voorzichtigheid in acht.

Bovendien ben ik ervan overtuigd dat de regering met haar maatregelen inzake fiscaliteit en bedrijfsleven het consumenten- en ondernemingsvertrouwen dat ingevolge de internationale conjunctuur momenteel in een dalende lijn zit, terug zal aanzwengelen. De regering is haar belofte om de aangekondigde belastingverlaging onverkort uit te voeren nagekomen. Met de verlagingen in zowel de personen- als de vennootschapsbelasting wordt zuurstof toegediend aan het bedrijfsleven om de economie op het goede spoor te houden of terug op het goede spoor te zetten.

De belastingverlaging zal door iedereen worden gevoeld. Zij is er het tastbare bewijs van dat de regering geen droombeelden najaagt of in een virtuele realiteit leeft, zoals sommigen durven beweren. Van bij haar aantreden besliste de regering in te gaan op de aloude eis om de belastingschalen te herindexeren. Samen met de aanpassing van de bedrijfsvoorheffing op 1 april en 1 oktober van vorig jaar komt dit neer op een vermindering van de bedrijfsvoorheffing voor 2003 met 754,4 miljoen euro of 30,5 miljard oude Belgische frank. Iedereen zal dit meteen in zijn loonzakje voelen.

Het hoogste tarief in de personenbelasting daalt tot 50%. Daarnaast verhoogt de regering de belastingvrije som voor de gehuwden en noteren we de verhoging van de forfaitaire kostenaftrek. Daarenboven voert de regering een belastingvermindering in voor energiebesparende uitgaven in de woonsector en een terugbetaalbaar belastingkrediet voor de activiteitsinkomsten. Deze maatregelen realiseren nog maar eens een aanvullende vermindering van de bedrijfsvoorheffing voor volgend jaar met 548,6 miljoen euro of 22,1 miljard oude Belgische frank. Dit komt neer op een globale belastingvermindering van 1.388,2 miljoen euro of maar liefst 56 miljard oude Belgische frank. Met de verwezenlijking van deze hervormingen bewijst de regering dat zij ondanks de minder gunstige internationale conjunctuur in staat is ook met minder middelen een coherent beleid te voeren.

Er is ook een grondige hervorming van de vennootschapsbelasting waar een verlaagd nominaal tarief van 33% wordt ingevoerd. Op die manier wordt de fiscale druk op onze ondernemingen verlaagd tot het niveau van onze belangrijkste buurlanden. Dat is bijzonder belangrijk voor onze economie. Zo komt er extra zuurstof vrij om buitenlandse investeringen aan te trekken die voor ons land van levensbelang zijn. Het lijdt geen twijfel dat deze belastingverlaging meer tewerkstelling en meer ruimte voor investeringen schept.

In verband met de stijgende werkloosheidscijfers, die het gevolg zijn van de internationale toestand, onderstreep ik dat de tewerkstellingsgraad bij mannen en vrouwen opmerkelijk is toegenomen, alhoewel niet zo groot als gewenst.

De bijzondere positie van de KMO's in onze maatschappij werd niet vergeten. De liberalen hechten enorm veel belang aan een goed KMO-beleid. Het belastingtarief op KMO's zal worden verlaagd van 28% tot 24,25%. Bovendien zal er een vrijstelling van belastingverhoging worden toegestaan indien er geen of een ontoereikende voorafbetaling gebeurde in de loop van de eerste drie jaar na de oprichting van het bedrijf. Onder bepaalde voorwaarden kunnen deze ondernemingen eveneens een vrijstelling van belasting krijgen voor het aanleggen van een investeringsreserve. Al deze maatregelen zullen de economische groei in ons land ten goede komen.

De regering heeft ook haar verantwoordelijkheid genomen in verband met een correcte financiering van de sociale zekerheid. De aandacht voor deze sector bewijst dat de coalitiepartners van paarsgroen elkaars bekommernissen ondersteunen. De verhoging van de middelen is positief, omdat zij tegemoet komt aan reële noden. De achterstand die de ziekteverzekering tijdens de vorige regeerperiode heeft opgelopen, zal quasi volledig worden weggewerkt. Wij vragen dat de regering vanaf 2004 werk maakt van verdere structurele wijzigingen zodat een realistisch en economisch verantwoord groeipad voor de sociale zekerheidsuitgaven kan worden uitgewerkt. Dat groeipad moet rekening houden met een aantal parameters, onder meer met de vergrijzing.

Vergeten we ook niet dat geen enkele regering in de voorbije twintig jaar zoveel gedaan heeft voor de sociale zekerheid van de zelfstandigen als de huidige. Sinds haar aantreden zullen de laagste pensioenen in deze sector er met tien procent op vooruitgaan. Bovenop de reeds gerealiseerde verhoging met 4,7%, komt er vanaf 1 april 2003 een nieuwe verhoging met 5,3%. Ook de welvaartsaanpassing van de vroegere pensioenen voor zelfstandigen wordt versterkt. Deze maatregel wordt uitgebreid tot alle pensioenen die zijn ingegaan vóór 1996. Ter vergelijking herinner ik aan de laatste begrotingsbespreking van gewezen premier Jean-Luc Dehaene toen ook een inspanning van 0,8 miljard Belgische frank werd geleverd ten gunste van de lage pensioenen. Toen ging het over 500 BEF, net genoeg voor één sobere maaltijd voor een gezin.

Ik meen dan ook dat de stappen die werden gedaan mogen worden gewaardeerd. Ik wijs er ook op dat er tijdens de vorige regering al vooruitgang was geboekt.