(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Onlangs luidden de Antwerpse drughulpverleners de alarmbel over het nijpende tekort aan plaatsen om verslaafden op te vangen.
Een in maart 2001 aangekondigde doorlichting van de drughulpcentra werd uiteindelijk pas in november uitgevoerd. Door deze timing konden geen bijkomende middelen meer voorzien worden in de rijksbegroting.
In zijn beleidsnota over geestelijke gezondheidszorg door participatie en overleg onderstreept de minister echter het belang van een reorganisatie van het aanbod voor de verslavingszorg in termen van regionale zorgprogramma's en zorgcircuits.
Op een moment waarin zelfs door de meerderheidspartijen vastgesteld wordt dat het federale en Vlaamse beleid inzake drughulpverlening en -preventie falend is, is er een dringend initiatief nodig om de drughulpverleningssector nieuwe impulsen en mankracht te geven.
Wat waren de resultaten van de evalutatie van de drughulpcentra ? Zullen bijkomende middelen vrijgemaakt worden ?
Antwoord : De doorlichting van de drughulpcentra waar het geachte lid op doelt, is vermoedelijk de « Evalutatie van de medisch-sociale opvangcentra voor druggebruikers », die vanaf 1999 door een consortium van universiteiten is gerealiseerd in opdracht van DWTC (de federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden). Het eindverslag en een aantal deelrapporten van deze studie werden gepubliceerd in november 2001. Via de website van DWTC (www.belspo.be) zijn deze rapporten beschikbaar voor iedereen die er in geïnteresseerd is.
Zoals uit voormelde titel van het eindverslag al kan afgeleid worden, had deze evaluatiestudie alleen betrekking op de medisch-sociale opvangcentra voor druggebruikers (MSOC) die grotendeels door het RIZIV en in beperkte mate ook nog door het ministerie van Binnenlandse Zaken worden gefinancierd. Buiten de MSOC's zijn er echter nog heel wat andere voorzieningen die zich eveneens richten op verslaafden. Zo kunnen verslaafden normaliter ook hulp krijgen bij hun huisarts, bij psychiaters, in centra voor geestelijke gezondheidszorg en in algemene en psychiatrische ziekenhuizen (die soms over een specifieke afdeling voor verslaafden beschikken). Daarnaast zijn er ook nog allerlei (ambulante en residentiële) gespecialiseerde inrichtingen voor verslaafden die zich buiten de ziekenhuizen situeren en die integraal op basis van een revalidatie-overeenkomst met het RIZIV worden gefinancierd (in tegenstelling tot de MSOC's die slechts gedeeltelijk zij het voor het grootste deel via een RIZIV-overeenkomst worden gefinancierd). Al deze andere vormen van drughulpverlening kwamen in de eerder vermelde studie met betrekking tot de MSOC's niet rechtstreeks aan bod.
Anders ook dan het geachte lid meent, had de evaluatiestudie met betrekking tot de MSOC's niet tot doel om na te gaan of het bestaande aanbod aan drughulpverlening al dan niet voldoende is. Wel kwam dit thema in de gerealiseerde studie enkele keren zijdelings aan bod. Zo wordt in de studie onder meer vermeld dat de bestaande MSOC's er niet in slagen gans België voldoende te bestrijken ieder MSOC trekt hoofdzakelijk slechts patiënten aan die in de nabije omgeving van het MSOC wonen. Om ook in andere streken gepaste behandelingsmogelijkheden te kunnen bieden, pleit de DWTC-studie onder meer voor bijkomende MSOC-antennes.
Buiten de resultaten van de MSOC-evaluatiestudie zijn er ook nog andere indicaties die er op wijzen dat er op het vlak van de drughulpverlening noden zijn waaraan momenteel onvoldoende kan worden tegemoet gekomen. Zo ligt de bezettingsgraad van de meeste gespecialiseerde RIZIV-centra voor verslaafden hoog tot zeerhoog. Sommige RIZIV-centra kampen ook met wachtlijsten. Het is dan ook niet te verwonderen dat verschillende centra een aanvraag hebben ingediend bij het RIZIV om een nieuwe overeenkomst te sluiten of de behandelingscapaciteit van bestaande overeenkomsten uit te breiden. Binnen het budget van ongeveer 12,4 miljoen euro dat de federale regering heeft uitgetrokken voor de uitvoering van de beleidsnota drugs, is echter slechts ongeveer 1 miloen euro extra uitgetrokken voor de voorzieningen die functioneren op basis van een RIZIV-overeenkomst (MSOC's en anderen). Met dit bedrag kunnen zeker niet alle noden die door de betrokken centra zelf worden gesignaleerd, worden gelenigd.
Een belangrijke reden waarom in de beleidsnota drugs van de federale regering niet méér middelen zijn uitgetrokken voor de gespecialiseerde RIZIV-centra, is dat pas vanaf 1996-1997 een aanzienlijke uitbreiding van de gespecialiseerde RIZIV-centra voor verslaafden, is gerealiseerd. Deze uitbreiding heeft op enkele jaren tijd geleid tot een verdubbeling van de middelen die door het RIZIV aan de revalidatie van verslaafden worden besteed (momenteel ongeveer 27,3 miljoen euro op jaarbasis). Vooraleer eventueel opnieuw fors te investeren in deze vorm van drughulpverlening, leek het op het ogenblik dat de beleidsnota drugs werd opgesteld aangewezen om de verslavingszorg in zijn geheel (met inbegrip van de wijze waarop deze georganiseerd is) te evalueren. Zulke evaluatie is expliciet voorzien in de beleidsnota drugs van de federale regering (cf. actiepunt 4.2.3 van de beleidsnota), maar zal vermoedelijk meerdere jaren duren.
Daarnaast verwacht de regering ook veel van een aantal andere geplande maatregelen uit de beleidsnota drugs, die mee de nood aan bijkomende opvang zouden kunnen lenigen. Zo is de minister van Volksgezondheid bevoegd om lokale projecten op het vlak van verslavingszorgcasemanagement te financieren (actiepunt 4.4.3), om pilootprojecten voor dubbel-diagnose-patiënten op te zetten (actiepunt 4.4.4) en om de mogelijkheden voor crisisopvang van verslaafden in de ziekenhuizen te verbeteren (actiepunt 4.4.5). Verder zullen, zoals het geachte lid zelf aanstipt, via het oprichten van lokale coördinatiegroepen drugs (actiepunt 4.4.1), lokale netwerken en zorgcircuits worden gevormd, die de organisatie van de plaatselijke verslavingszorg alleen maar kunnen verbeteren en de efficiëntie ervan verhogen.
Gelet op hogervermelde indicaties van de noden die zich stellen, is het echter niet zeker dat al deze geplande maatregelen zullen volstaan om aan de belangrijkste behoeften tegemoet te komen. Mogelijk zullen bijkomende maatregelen, die op dit ogenblik nog niet gepland zijn, in de toekomst onafwendbaar worden, zonder dat hiermee kan worden gewacht tot de resultaten van de (hoger vermelde) nieuwe evaluatiestudie van de verslavingszorg in zijn geheel bekend zijn. Budgettair zal het echter niet gemakkelijk zijn voor zulke maatregelen de nodige middelen te vinden. Buiten de noden van de drughulpverlening stellen er zich in de gezondheidszorg immers ook nog andere urgente noden, daar waar de voorhanden zijnde middelen steeds beperkt zijn. Het is dan ook een moeilijke en delicate evenwichtsoefening om onder al die maatschappelijk belangrijke noden op het vlak van gezondheidszorg de meest urgente problemen het eerst het hoofd te bieden.