Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-52

ZITTING 2001-2002

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Sociale Zaken en Pensioenen (Pensioenen)

Vraag nr. 1830 van de heer Steverlynck d.d. 18 januari 2002 (N.) :
Militaire dienst. ­ Pensioenberekening. ­ Gelijkstelling met een periode van beroepsactiviteit. ­ Verschil tussen het stelsel voor werknemers en het stelsel voor zelfstandigen.

De periode van legerdienst wordt voor de pensioenberekening « gelijkgesteld » met een periode tijdens dewelke er gewerkt wordt en dit levert dan ook pensioenrechten op als de persoon in kwestie na de militaire dienst beroepsactief geworden is.

In het stelsel van de zelfstandigen wordt een gelijkstelling toegekend als de persoon in kwestie binnen 180 dagen na het einde van de militaire dienst zelfstandige geworden is.

In het stelsel van de loontrekkenden telt de militaire dienst mee als de persoon in kwestie binnen de drie jaar na het einde van de legerdienst werknemer geworden is.

Voor velen stelt dat geen probleem, zeker niet in de werknemersregeling waar de persoon die zijn legerdienst verrichtte over een vrij ruime termijn beschikt tussen het einde van de legerdienst en de aanvang van de beroepsbezigheid als loontrekkende.

Toch zijn er af en toe mensen die de gelijkstelling niet krijgen, vaak maar niet uitsluitend in het stelsel van de zelfstandigen. Enkele voorbeelden om dit te illustreren :

a) Een man, geboren in 1936, gaat in 2001 met pensioen. Hij vervulde zijn militaire dienst van oktober 1955 tot oktober 1956. Daarna ging hij als onbezoldigd helper werken in het bedrijf van zijn vader. Zelf moest hij voor die periode geen pensioenbijdragen betalen en zijn vader liet na hem in te schrijven in een onderlinge kinderbijslagkas voor zelfstandigen. Eigen pensioenbijdragen als zelfstandige betaalde hij pas vanaf begin 1959, na zijn huwelijk. Omdat hij voor de periode waarin hij geen eigen bijdragen betaalde geen andere bewijsstukken uit die periode kon aandragen, krijgt hij alleen een pensioen voor de periode vanaf 1959. De periode van legerdienst wordt daarom voor de pensioenloopbaan evenmin in aanmerking genomen.

b) Iemand anders gaat na zijn studies in het leger en gaat daarna gedurende vijf jaar als vrijwilliger werken in een ver ontwikkelingsland. Bij zijn terugkomst in België wordt hij werknemer. Als hij later zijn pensioen aanvraagt, zal hij merken dat hij voor de periode van legerdienst geen pensioen ontvangt.

De betrokkenen vinden dit onrechtvaardig. Tenslotte hebben zij tijdens het vervullen van de militaire dienst een dienst verricht voor de gemeenschap. De gemeenschap mag daar best erkentelijk voor zijn. Daarom vind ik dat de periode van militaire dienst in ieder geval pensioenrechten zou moeten opleveren. Als iemand niet binnen een bepaalde termijn na de legerdienst een pensioenvormende beroepsactiviteit (in welk professioneel stelsel ook) zou hebben aangevat en er dus geen referte-inkomen is om het pensioen voor de militaire dienst te berekenen, zou de overheid moeten uitgaan van een fictief inkomen (bijvoorbeeld het bedrag van het gewaarborgd minimuminkomen in de werknemersregeling).

Een van de concrete maatregelen die regeringscommissaris Greet Van Gool voorstelde in het kader van haar Kafka-plan, houdt in dat de pensioendiensten in de nabije toekomst on line toegang zullen hebben tot de Dienst stamboek van het federale ministerie van Landsverdediging. De pensioendiensten zullen dus op de hoogte zijn van de precieze gegevens inzake de militaire dienst verricht door de pensioengerechtigden. Zij zullen ook onderling langs elektronische weg gemakkelijk gegevens kunnen uitwisselen. Administratief moet het dus perfect mogelijk zijn dat ambtshalve en onvoorwaardelijk een pensioenrecht toegekend wordt voor de periode van militaire dienst, in het stelsel waarin men het eerst terechtkomt na de legerdienst, en dit ongeacht de periode die tussen het einde van de legerdienst ligt en het professioneel stelsel waarin de pensioengerechtigde het eerst is terechtgekomen na het vervullen van zijn legerdienst.

Graag kreeg ik van de geachte minister een antwoord op volgende vragen :

Inzake het onvoorwaardelijk recht op pensioen voor periodes van militaire dienst :

a) Weet de geachte minister hoeveel mensen zich in de door mij geschetste toestand bevinden ?

b) Wil hij ook effectief maatregelen nemen om onvoorwaardelijk een pensioenrecht toe te kennen voor de periodes van legerdienst ?

c) Zo ja, welke maatregelen zal hij treffen ?

d) Binnen welke termijn mogen wij deze maatregelen verwachten ?

Inzake het verschil tussen het werknemers- en het zelfstandigenstelsel :

a) Waarom worden de verschillen inzake de gelijkstelling van de militaire dienst tussen het werknemers- en het zelfstandigenstelsel nog steeds gehandhaafd ? Met andere woorden, waarom moet een zelfstandige een pensioengerechtigde activiteit aangevat hebben binnen 180 dagen na de militaire dienst en geldt er in het stelsel der loontrekkenden een veel ruimere termijn ?

b) Is de geachte minister van plan alvast deze discriminatie weg te werken ?

c) Zo ja, binnen welke periode zal deze discriminatie worden weggewerkt ?

Antwoord : In antwoord op zijn vragen, heb ik de eer het geachte lid het volgende mee te delen.

Er zijn heden geen cijfergegevens beschikbaar betreffende het aantal gepensioneerden die geen gelijkstelling genoten van de periode van militaire dienstplicht met een tijdvak van activiteit voor de berekening van het pensioen.

De beschreven casussen beantwoorden aan de correcte toepassing van de wetgeving.

Wel dient omtrent het eerste voorbeeld gepreciseerd te worden dat een beroepsactiviteit na 1956, die geen onderwerping aan de toenmalige pensioenregeling met zich bracht, toch kan worden bewezen door elk nuttig document en niet enkel door de aansluiting bij een kinderbijslagfonds voor zelfstandigen. Zo kunnen niet-bezoldigde helpers voor de periode tot 1 juli 1963 hun activiteit bewijzen aan de hand van alle nuttige geschriften en documenten. Na voormelde datum gold ook voor hen de bijdrageplicht.

Wat het tweede voorbeeld betreft, dient opgemerkt dat de periode van de militaire dienst momenteel niet wordt gelijkgesteld met een periode van beroepsactiviteit voor de betrokkene die na zijn militaire dienst als vrijwilliger in een ontwikkelingsland was tewerkgesteld, zelfs indien voor de periode van het vrijwilligerswerk bijdragen werden betaald in het kader van de Overzeese Sociale Zekerheid.

In het kader van de modernisering van de wetgeving van dit pensioenstelsel zal de militaire dienst gelijkgesteld worden met een tewerkstelling.

Het effectief toekennen van een pensioenrecht voor de periodes van militaire dienst ­ ongeacht de tijdspanne die tussen het einde van de legerdienst en de aanvang van de beroepsloopbaan gelegen is en waarbij de eerste vorm van tewerkstelling als bepalend zou worden beschouwd ­ vereist een grondig onderzoek.

De verschillen in de werknemers- en zelfstandigenregeling inzake de gelijkstelling van de militaire dienst zijn hoofdzakelijk historisch te verklaren.

Eventuele hervormingen van de bestaande regelgeving moeten noodzakelijkerwijs voorafgegaan worden door een diepgaande studie van het probleem.

In het kader van haar opdracht betreffende de administratieve vereenvoudiging heb ik aan de regeringscommissaris voor de Sociale Zekerheid, mevrouw Greet van Gool, opdracht gegeven mij hieromtrent verslag uit te brengen.