(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
In mijn schriftelijke vragen nr. 1226 van 26 maart 2001 (Vragen en Antwoorden, Senaat, nr. 2-36 van 12 juni 2001, blz. 1771-1773) en nr. 1554 van 21 september 2001 (Vragen en Antwoorden, Senaat, nr. 2-43 van 6 november 2001, blz. 2204-2205) vroeg ik aan uw collega, de heer Luc Vandenbossche, minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen reeds (gedeeltelijk) uitleg over voornoemde materie.
Uit de antwoorden op luik 3 van de twee door mij gestelde voornoemde vragen blijkt dat er in dit geval geen recht is op vakantiegeld voor de periode van de niet-gepresteerde vooropzeg, daar hier de regeling van toepassing het koninklijk besluit van 19 november 1998 is (cf. artikel 1, § 3, 1º, en artikel 10) betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.
Als antwoord op de luiken 4 en 5 van eerstgenoemde vraag deelt de minister mij mede dat het aantal dagen jaarlijks vakantieverlof voor het contractueel personeelslid dat in de loop van het jaar de dienst verlaat pro rato zal worden vermindert volgens artikel 12, § 1, van voornoemd koninklijk besluit, en dat voor de berekening van het vakantiegeld dezelfde voorwaarden gelden als die welke zijn vastgesteld voor de rijksambtenaren (koninklijk besluit van 30 januari 1979). In dit bedrag wordt rekening gehouden met het referentiejaar, zijnde het voorafgaande jaar, en ook met de diensten gepresteerd in het lopende jaar tot op de dag van de verbreking, met inbegrip van de compensatiedagen voor feestdagen samenvallend met een zaterdag of een zondag.
Bovendien wordt mij in antwoord op luik 7 van deze eerste vraag en luik 5 van deze tweede vraag meegedeeld dat vakantiedagen die niet werden genomen, dienden genomen te worden tijdens de periode van tewerkstelling; ze gaan dus verloren en er wordt nooit een loonsom betaald.
Een werkloze die het vorige jaar was tewerkgesteld in de openbare sector en die dus van voornoemde regeling heeft genoten, wordt gelijksgesteld met iemand die geen recht heeft op vakantiegeld, maar slechts op een vakantiepremie. Iemand die daarentegen in het privé-stelsel werkte en recht heeft op een (on)volledig vakantiegeld (= uitgesteld loon), dient de vakantiedagen gedekt door vakantiegeld uit te putten ten laatste vóór 31 december van het jaar dat volgt op het vakantiedienstjaar (artikelen 44 en 46, § 1, 3º, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, en artikel 20 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 betreffende de werkloosheid).
Graag had ik van de geachte minister het volgende vernomen :
1. Kan voornoemde vakantiepremie ook als (uitgesteld) loon beschouwd worden in de zin van voorvermeld koninklijk besluit, en zo neen, kunnen er in dit geval wel werkloosuitkeringen ingehouden worden ?
2. Is het niet voorbarig dat een uitbetalingsinstelling bij het indienen van een uitkeringsaanvraag dadelijk van de veronderstelling uitgaat dat iemand (nog) recht heeft op 24 vakantiedagen (volledig jaar), en naar rata hiervan maandelijks reeds twee (compenserende) dagen uitkeringen inhoudt op het bedrag dat er moet betaald worden ?
3. Dient deze instelling bij een dergelijke aanvraag, niet eerst een attest te vragen (afgeleverd door de ex-werkgever), om na te gaan hoeveel vakantiegeld en vakantiedagen de werkloze reeds genoten heeft vóór het lopend jaar, hoe deze verrekening gebeurde, en wacht zij niet best tot na 31 december om een juiste (eind)afrekening te maken ?
4. Wordt er ook rekening mee gehouden dat er door de ex-werkgever een som kan zijn ingehouden op het vakantiegeld van het lopend jaar, als er pro rato meer vakantiedagen werden genomen dan waarop er recht was ?