2-226

2-226

Belgische Senaat

Handelingen

VRIJDAG 19 JULI 2002 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Algemene bespreking van het onderdeel Sociale Aangelegenheden

De voorzitter. - Mevrouw Van Riet, corapporteur, verwijst naar haar schriftelijk verslag.

De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Vele toespraken beginnen met de woorden `naar jaarlijkse goede gewoonte'. Helaas kunnen we die hoopgevende inleiding niet hanteren voor voorliggend wetsontwerp en evenmin voor het vertoon van de afgelopen dagen in deze instelling. Het is een schaamteloos gebeuren. Jaar na jaar zien we dat de regering Verhofstadt haar grenzen verlegt. Via de techniek van een programmawet, alias vuilnisbakwet, probeert ze haar gezicht te redden. Dit jaar volstond het zelfs niet meer om ons op het einde van het parlementair jaar een programmawet door de strot te duwen. Er moesten ook een hele reeks wetten met een zeer algemene draagwijdte en zelfs met een ethisch en maatschappelijk waardenkarakter snel door het Parlement worden gehaald. Enkele collega's heb ik op een schaamteloze manier waterdrager zien spelen van de bewindsploeg. De werkmethode wordt hoe dan ook, en naar mijn oordeel op vrij korte termijn, door de bevolking afgestraft. Er zullen morgen inderdaad geen ronkende verklaringen te lezen zijn in de dag- en weekbladen over het vertoon in Kamer en Senaat, maar de apathie bij de bevolking voor het politieke gebeuren wordt wel gevoed door de berichten die toch doorsijpelen. Zoals een collega in de Kamer zei: `Guy Verhofstadt is een meester-goochelaar, omdat hij er op korte termijn in slaagt illusies te scheppen. Het blijft echter een goochelaar en geen klassevakman, want het blijft een illusie'. De term `actieve welvaartstaat' blijft in die context een begrip zonder inhoud.

In haar regeerakkoord van juli 1999 heeft de regering er zich toe verbonden een actief opleidings- en werkgelegenheidsbeleid te voeren dat gericht is op een verhoging van de werkgelegenheidsgraad.

Premier Verhofstadt ondertekende zonder verpinken de doelstellingen die door de Europese Top van Lissabon werden vastgesteld. In 2010 zou België de werkgelegenheidsgraad van 70% halen. Uit alle verslagen en studies blijkt echter dat dit een onhaalbare kaart is geworden. Zelfs deze regering kan dit niet langer negeren. In het jaarlijkse actierapport voor de werkgelegenheid dat deze bewindsploeg bij de Europese Commissie moet neerleggen, staat dit zelfs expliciet te lezen. De term `actieve welvaartstaat' is een leeg begrip geworden omdat men geen effectieve maatregelen heeft genomen.

Wie alleen illusies wil scheppen, ligt hier waarschijnlijk niet wakker van. We moeten alleen vaststellen dat we inzake werkgelegenheid niet dezelfde groeicijfers realiseren als de ons omringende landen. We kunnen niet anders dan vaststellen dat de binnenlandse werkgelegenheid, voor het eerst sinds 1996, met 0,1% daalt. Ook de werkloosheid neemt ten opzichte van het afgelopen jaar met meer dan 20.000 personen toe. De regering Verhofstadt moet onomwonden toegeven dat naast het aantal oudere werklozen ook de werkloosheid bij de actieve bevolking in 2002 stijgt, en wel met meer dan 3%.

Berekeningen hebben uitgewezen dat er in België 800.000 jobs moeten bijkomen om de doelstellingen van Lissabon te bereiken. Het Federaal Planbureau becijferde vorige maand het herstel van onze Belgische economie. Tot 2007 zouden er 180.000 jobs bijkomen. Dat betekent echter nog taltijd een tekort van meer dan 600.000 banen. De regering slaagt er niet in om de werkloosheid in te dijken.

De Hoge Raad voor de Werkgelegenheid legt dan weer een ander pijnlijk punt bloot. Tussen 2000 en 2001 heeft de stijging van de werkgelegenheid niet geleid tot een daling van het aantal werklozen omdat de beroepsbevolking sterk gestegen is en dat is ten dele toe te schrijven aan de regularisatie van tienduizenden personen die illegaal in ons land verbleven. Ook deze mensen werden niet geholpen bij het vinden van een job. De Kamer keurde onlangs nog een wetsvoorstel goed van de heer Leterme en mevrouw D'Hondt dat hiervoor een oplossing gaf. Na het wetsvoorstel gedurende twee jaar genegeerd te hebben, kwamen uitgerekend de liberalen ons vertellen dat de tewerkstelling in PWA's van personen die zich in de procedure van regularisatie bevinden, eigenlijk maar voor een zeer beperkt aantal mensen mogelijk was. Deze maatregel werd in de Senaatscommissie dan ook met een kunstgreep naar de prullenmand verwezen.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Ik wens daarop te reageren. Ik heb de minister van Binnenlandse Zaken gisteren gevraagd over hoeveel mensen het nog gaat. Er zouden nog 1.231 dossiers in behandeling zijn, waarvan er ongeveer 900 door het gerecht worden onderzocht. Daarvan zullen er binnenkort 200 afgehandeld zijn.

Wij hebben gezegd dat er voor die mensen misschien een mogelijkheid moet worden gecreëerd, evenwel niet via de PWA's. Om tot de PWA's toegelaten te worden, moet men, wanneer men ouder is dan 45 jaar, gedurende zes maanden uitkeringsgerechtigde werkloze zijn. Iemand die jonger is dan 45 jaar, moet gedurende ten minste twee jaar uitkeringsgerechtigd werkloos zijn. Dat is niet de wagon waaraan men de eventuele uitkering voor de nog te regulariseren vreemdelingen moet vasthaken. Wij willen geen discriminatie. Trouwens, een bedrag van 7.000 frank per maand kan deze mensen ook geen menswaardig bestaan verzekeren.

De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Het gaat om dossiers die al twee jaar aanslepen. Het inwinnen van het advies van de Nationale Arbeidsraad veroorzaakt een vertraging van 3 à 4 maanden.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Men mag niet vergeten dat het gaat om mensen die al minstens vijf jaar in ons land zijn en die er in die tijd in zijn geslaagd op de ene of de andere manier te overleven. Bovendien gaat het niet om echte asielzoekers maar om economische vluchtelingen. Daarmee beweer ik niet dat economische vluchtelingen geen recht hebben op een behoorlijk inkomen, maar CD&V mag niet de indruk wekken het probleem, dat ze jarenlang heeft genegeerd, met 7.000 frank per maand te kunnen oplossen.

De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - U hebt het goed gezegd: ze zijn er inderdaad in geslaagd op de ene of de andere manier te overleven.

Een ander strijdpunt van de paargroene regering was het opruimen van de werkloosheidsvallen. Er zouden maatregelen worden uitgewerkt om deze doelstelling te bereiken. Hoeveel personen hebben inmiddels een betrekking aangenomen ten gevolge van de toepassing van de lageloonmaatregel? In 2010 zullen in België geen 7 van de 10 personen in de actieve leeftijd aan het werk zijn. De actieve welvaartsstaat van de regering Verhofstadt sputtert. De maatregelen om de participatie van oudere werknemers te bevorderen, werpt geen vruchten af. CD&V zal op haar sociaal-economisch congres van september een reeks voorstellen formuleren om een oplossing te bieden aan de geschetste problemen. Er wordt een waaier van alternatieven uitgewerkt om de tewerkstellingsgraad te doen toenemen en om de sociale zekerheid verder te moderniseren. Ook op dat vlak heeft de bewindsploeg immers drie jaar verloren.

Ook wat de banenplannen betreft, kan de libertaire regering geen goed palmares voorleggen. Van enige vereenvoudiging is er geen sprake, zelfs niet van een vooruitzicht van vereenvoudiging. Tal van keren heeft eerste minister Verhofstadt zijn plannen inzake vereenvoudiging van de banenplannen aangekondigd. Die beslissingen werden telkens door minister Onkelinx bevestigd. De toestand blijft evenwel ongewijzigd. De plannen worden niet gerealiseerd en in overeenstemming met de huisstijl van paarsgroen wordt de oorzaak van het falen bij anderen gelegd: men wacht op simulaties vanwege de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of op het signaal van de sociale partners. Bij de aanvang van het laatste jaar van de regeerperiode moet de regering nog beginnen met de realisatie van het programmapunt inzake vereenvoudiging van de banenplannen. Van een krachtig werkgelegenheidsbeleid is er nog niets in huis gekomen. Wat heeft deze programmawet met het realiseren van het programma te maken?

Mevrouw Thijs zal straks het standpunt van CD&V naar voren brengen over de beroepsinlevingsovereenkomsten.

In Vlaanderen werd vorige maand ten opzichte van juni 2001 een werkloosheidsstijging van 15,6% opgetekend bij de volledig uitkeringsgerechtigde werklozen. Voor België bedraagt de stijging 5,7%. In het totaal zijn er in ons land 455.000 niet werkende werkzoekenden.

Dat de jeugdwerkloosheid sterker toeneemt dan de algemene werkloosheid, bewijst eens te meer dat het tewerkstellingsbeleid van de regering Verhofstadt een miskleun is: 18,5% van de uitkeringsgerechtigde werklozen is jonger dan 25 jaar. Dit cijfer is op zijn zachtst gezegd verontrustend. In Vlaanderen bedraagt de stijging zelfs 26,4%. De onmacht van de regering om de stijging van het aantal uitkeringsgerechtigde werklozen een halt toe te roepen, bewijst dat het gevoerde beleid elk doel mist. Het aantal uitkeringsgerechtigde werklozen ouder dan vijftig jaar blijft toenemen. In Vlaanderen is die groep vorige maand met maar liefst 15,6% gestegen ten opzichte van juni 2001.

Vorige maand wilde men ons doen geloven dat de werkloosheid in het zuiden van het land was gedaald, terwijl Vlaanderen een sterke stijging van de werkloosheid kende. De verklaring voor de daling in Wallonië is te vinden in een parallellisme in de meting van de werkloosheid. In mei werden de werkloosheidscijfers sterk opgesmukt in het voordeel van Wallonië. Terwijl in Vlaanderen de werkloosheid met 12,2% groeide, werd in Wallonië een daling opgetekend van 1,3%. In Vlaanderen echter worden werklozen die afwezig blijven tijdens de stempelcontrole al na de eerste afwezigheid geschrapt. In Wallonië en Brussel werden die pas na de tweede afwezigheid geschrapt. Wallonië en Brussel hebben nu de regels van Vlaanderen overgenomen en kunnen daardoor de werkloosheidscijfers laten dalen.

Voor een gelijkaardige stijging van de werkloosheid moet worden teruggegaan naar de zware crisisjaren 1991-1993. De zogezegde daling van de werkloosheid in Wallonië betekent niet dat er meer werklozen aan de slag zouden gaan ten gevolge van een voluntaristisch tewerkstellingsbeleid. Ze zullen achteraf in andere bijstandsstelsels worden teruggevonden.

Men had meer mogen verwachten van deze programmawet inzake de nieuw uitdagingen. Had de regering geen 21 prioriteiten vooropgesteld? Moeten we voor de realisatie daarvan wachten tot na de vakantie en zien of zij in de begroting 2003 nog altijd even prioritair zijn? Ik herinner aan de eisen van de sociale bewegingen met het oog op een structurele verhoging van de sociale uitkeringen. Waar blijven de aangekondigde maatregelen om de activiteitsgraad op te trekken? Wat zal er vanaf januari 2003 veranderen inzake de financiering van de sociale zekerheid? Zullen de sociale uitkeringen van welvaartsvastheid kunnen genieten vanaf januari 2003? Wat zal de loonkostenpolitiek zijn? Hoe ver staat de regering met de hervorming van de kinderbijslagen ten voordele van gehandicapte kinderen? Welke maatregelen komen er voor de inkomensvervangende tegemoetkomingen?

Er zijn geen legistieke stappen gezet met betrekking tot de aankondiging dat elke meewerkende echtgenoot in een door de regering opgelegd sociaal statuut moet stappen. Hoe gaat de regering het brugpensioen ontmoedigen? Waarom konden naast de beroepsinlevingsovereenkomsten ook niet in één keer de aangekondigde sociale en maatschappelijke werkcontracten worden ingevoerd? Hoe zit het met de extra stimulansen voor de werkgevers die werknemers uit steden met hoge werkloosheidsgraad aanwerven? Wat legt de regering op tafel inzake de deeltijdse arbeid in het raam van de bevordering van de vrouwelijke werkgelegenheidsgraad? Wanneer kunnen de burgers zich dienstencheques aanschaffen en wat zullen zij ermee kunnen doen?

Onze beoordeling van deze programmawet staat reeds in een zeer klassiek werk: het oude testament. Ik verwijs naar het verhaal van Sodom en Gomorra in Genesis, hoofdstuk 18, verzen 16 tot 33.

"Toen de mannen verder trokken, kregen ze inzage in het ontwerp van programmawet. Guy ging met hen mee om hen uitgeleide te doen. Jahweh dacht: zou Ik voor Guy geheimhouden wat Ik van plan ben? Want Guy wordt zeker de leider van een groot en machtig volk en door hem zullen alle volken van de aarde zegen ontvangen. Ik heb hem immers uitverkoren; zijn zonen en zijn nageslacht moet hij leren, zich door een rechtschapen en deugdzaam leven aan de weg van Jahweh te houden, dan kan Jahweh zijn plan met Guy verwezenlijken. Daarom zei Jahweh: luid stijgt de roep om wraak uit de Senaat op!!! Uitermate zwaar is de zonde! Ik ga naar beneden om te zien, of de daden van deze bewindsploeg werkelijk overeenstemmen met de roep die tot Mij is doorgedrongen; Ik wil het weten. Toen gingen de mannen op weg in de richting van de Senaat. Jahweh bleef echter nog bij Guy staan. Guy trad tot Hem toe en zei: Wilt Gij werkelijk met de boosdoeners ook de rechtvaardigen verdelgen? Misschien staan er 8 goede artikelen in dit ontwerp; zult gij dit dan niet laten stemmen? Zult Gij dit ontwerp niet goedgezind zijn omwille van de 8 goede artikelen die erin staan neergetekend? Zoiets kunt Gij toch niet doen: het goede met het kwade laten teloorgaan! Dan zou het de rechtvaardigen vergaan als de boosdoeners; dat kunt Gij toch niet doen! Zal Hij, die de hele aarde oordeelt, geen recht doen? En Jahweh zei: Als Ik in dit ontwerp 8 goede artikelen vind, zal ik omwille van deze artikelen het hele ontwerp door CD&V laten stemmen. Guy begon weer en zei: Mag ik zo vrij zijn tot mijn Heer te spreken, ofschoon ik maar van stof en as ben? Misschien ontbreekt er één artikel aan de 8 goede artikelen in dit ontwerp; zoudt Ge dan om dat ene artikel het hele ontwerp verwoesten? En Hij zei: Ik zal het ontwerp niet verwoesten als Ik 7 goede artikelen vind. Opnieuw sprak hij tot Hem: Misschien zijn er maar 6 te vinden. En Hij zei: Ik zal het niet doen omwille van die 6. Nu zei hij: Laat mijn Heer niet kwaad worden als ik nog eens aandring: misschien zijn er maar 5 te vinden. En Hij zei: Ik zal het niet doen als Ik er 5 vind. Hij zei opnieuw: Ik ben vrijpostig als ik bij mijn Heer blijf aandringen; maar misschien worden er maar 4 gevonden. En Hij zei: Ik zal het ontwerp niet verwoesten omwille van die 4. Hij zei: Laat mijn Heer niet kwaad worden, als ik nog één keer spreek; misschien zijn er maar 3 te vinden. En Hij zei: Ik zal het ontwerp niet verwoesten omwille van die 3. Zodra Jahweh het gesprek met Guy beëindigd had, keerde D'Hooghe, diep bedroefd, naar zijn Senaatsbank terug."

Mme Sfia Bouarfa (PS). - Globalement, les mesures prises par les différents ministres ne peuvent que réjouir les membres du parti socialiste.

Ce projet de loi-programme comporte une série de mesures techniques, entre autres, dans différents secteurs essentiels tels que le Maribel social, les pauses d'allaitement, la banque-carrefour de la sécurité sociale, les mutualités, la santé publique, l'emploi et l'intégration sociale.

Je me limiterai à épingler certains des nombreux aspects positifs du texte qui ont retenu notre attention.

D'emblée, nous nous réjouissons que la majorité des dispositions s'inscrivent dans le droit fil de la déclaration gouvernementale.

Nous notons avec intérêt que le gouvernement a prévu une disposition permettant d'indemniser les titulaires qui bénéficient d'une ou de plusieurs pauses quotidiennes d'allaitement. Il s'agit en fait de la mise en conformité de notre législation avec de nombreuses sources de droit international.

Nous approuvons particulièrement les modifications à la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités : une base légale est créée permettant aux établissements et services de soins d'être financés différemment en fonction de leur engagement à respecter des critères précis garantissant une meilleure qualité des soins et une plus grande accessibilité à ceux-ci.

Les mesures relatives à la banque-carrefour de la sécurité sociale doivent également être soutenues. Elles visent à adapter son fonctionnement à la réalité de certaines tendances telle que l'e-government.

En matière d'emploi, il convenait de répondre à la mise en demeure de la Commission européenne sur la transposition dans notre droit de la directive européenne sur l'aménagement du temps de travail pour un certain nombre de professions à caractère médical.

Les mesures relatives au congé de paternité et d'adoption ont également retenu toute notre attention. Les travailleurs qui connaissent un régime de travail particulier non réparti sur cinq jours ne pouvaient être oubliés et nous serons attentifs aux résultats des travaux du Conseil national du Travail en la matière.

Nous nous félicitons que le projet soumis à l'examen permette aux ALE, outre les activités qu'elles développent, de se positionner en tant qu'employeur dans le cadre du développement des services et emplois de proximité.

Les chiffres de l'ONSS l'attestent, le taux d'emploi augmente. Le gouvernement s'engage à travailler pour réduire le taux de chômage en développant des programmes d'activation et des politiques ciblées pour les jeunes et les travailleurs âgés. À cet égard, les mesures d'harmonisation et d'actualisation visant à harmoniser la législation applicable aux plans plus 2 et plus 3 et à la convention premier emploi rencontrent également notre approbation.

Pour l'important volet consacré à la santé publique, nous pouvons marquer notre satisfaction car le gouvernement s'est penché sur la problématique du financement de l'Agence fédérale pour la sécurité alimentaire.

Je voudrais enfin souligner que nous nous réjouissons des mesures prises en matière de soins d'urgence administrés à des demandeurs d'asile par un CPAS. Celui-ci pourra désormais intervenir aux frais du CPAS compétent et l'indispensable continuité des soins au patient bénéficiant de l'aide médicale urgente est ainsi assurée, élément essentiel à nos yeux.

En conclusion, cette loi-programme est conforme à la déclaration de politique générale du gouvernement et nous la soutenons sans réserve.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Tijdens deze regeerperiode zou men kunnen zeggen: geen programmawet zonder banenplan. Dit maal is er geen nieuw banenplan; dat zou te zeer ingaan tegen alle beloften inzake de administratieve vereenvoudiging. Wel worden het banenplan+2 +3 en de startbaanovereenkomst aangepast. Die laatste aanpassing was reeds aangekondigd in de vorm van een amendement op het Rosetta-plan.

In de federale beleidsverklaring van oktober 2001 stonden de vereenvoudiging en de harmonisering van de banenplannen met stip genoteerd. Er werd ten stelligste beloofd dat de banenplannen binnen een termijn van twee tot drie maanden op elkaar zouden worden afgestemd. Tegen april of mei 2002 zou kunnen worden gewerkt met een vereenvoudigd banenplan voor alle bedrijven en werknemers.

Dit blijkt niet het geval. Het lukt niet om de lastenverlaging en de administratieve vereenvoudiging op elkaar af te stemmen. De simulaties die werden gemaakt, hebben onoverkomelijke problemen aan het licht gebracht. Voor ons moet de vereenvoudiging op basis van drie principes worden gerealiseerd:

Over deze principes hebben ook vakbonden en werkgevers een akkoord bereikt en de Nationale Arbeidsraad nam ze in zijn advies op.

Een effectieve administratieve vereenvoudiging is nodig; een aanpassing van de formule van de structurele lastenverlaging is niet voldoende. Het is tevens totaal ongehoord dat de sociale partners één maand de tijd krijgen om op basis van een persmededeling een advies verlenen, zoals net vóór de kerstvakantie het geval was voor een ontwerp dat door de kabinetten en de departementen gedurende twee en een half jaar was voorbereid. Hierbij werd ook nog de hoogdringendheid ingeroepen. Dit was een duidelijke blijk van gebrek aan respect voor de sociale partners en hun intern democratisch proces. Een echt overleg moet mogelijk zijn.

Dit debat valt ook onder de vereenvoudiging. Het is dus onaanvaardbaar dat bepaalde werkgevers hun loonkosten zouden aanpassen met als alibi de aanpassing van de hervorming van de banenplannen in hun geheel. Het dossier vorming moet niet bij de vereenvoudiging worden betrokken omdat de doelstelling van vorming niet de creatie van werkgelegenheid is, maar wel het vermijden dat jongeren al dan niet schoolmoe zonder diploma op de arbeidsmarkt komen. Zelfs zonder het dossier vorming is de operatie al moeilijk en delicaat genoeg. Het is te moeilijk om de vooral door de gemeenschappen en de gewesten opgestarte systemen terzake bij de operatie te betrekken.

Het kan ook niet dat de loonlasten voor startende ondernemingen hoger zijn omdat het plan+1 minder voordelen oplevert. Dat gaat volledig in tegen de Europese richtsnoeren.

De voorlopige voorstellen voldoen niet en moeten dus worden vervolledigd met een effectieve vereenvoudiging van de toepassingsregels van de verschillende tewerkstellingsmaatregelen. Welke werknemers, werkgevers en contracten komen in aanmerking? Welke procedures moeten worden gevolgd?

De filosofie die aan de basis lag van de huidige structurele loonlastdaling moet daarbij behouden blijven. Bovendien moet de technisch structuur de mogelijkheid bieden bij het uitwerken van de tewerkstellingsmaatregelen de nadruk te leggen op activering in de plaats van het toekennen van een vervangingsinkomen. Het is beter dit budget actief te gebruiken om iemand aan een job te helpen. Zeker op een ogenblik dat de economie in ademnood komt, zoals dat nu het geval dreigt te zijn, moet de optie structurele lastenverlaging zijn. Wordt aan die voorwaarden niet voldaan, dan is er geen sprake van een vereenvoudiging van de banenplannen. De sociale partners wachten overigens al twee jaar op die vereenvoudiging en men mag daarbij niet vergeten dat de tewerkstellingsmaatregelen niet evenredig verdeeld zijn over de arbeidsmarkt. Sommige bedrijven maken meer gebruik van een bepaalde tewerkstellingsmaatregel dan andere. Globaal worden de maatregelen inzake de aanwerving van risicogroepen voor bijna 90 procent door KMO's gebruikt. De grote vraag is dus of de al zo vaak aangekondigde en beloofde vereenvoudiging van de banenplannen nog deze legislatuur een feit zal zijn en op welke principes ze gebaseerd zal zijn. Moeilijkheden zijn er inderdaad. De simulaties van de verschillende departementen hebben aangetoond dat de stapsgewijze opbouw van de verschillende banenplannen met telkens andere beleidsdoelstellingen tot een ingewikkeld kluwen heeft geleid dat moeilijk te vereenvoudigen valt. Bovendien mag die vereenvoudiging geen nadeel inhouden voor de werknemers die nu gebruik maken van de banenplannen, noch voor de werkgevers.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik wil het even hebben over een punt waarover ik ook in de commissie heb gesproken, namelijk de beroepsinlevingsovereenkomst, terug te vinden in de artikelen 104 tot en met 112. Daarmee wordt de wetgeving op de leercontracten gemoderniseerd en in een volledig nieuw jasje gestoken. De personen die een beroepsinlevingsovereenkomst sluiten, worden stagiairs genoemd. De uitgesloten opleidingsactiviteiten en arbeidsprestaties worden opgesomd en de beroepsinlevingsovereenkomst moet schriftelijk worden vastgelegd. Als de opleiding niet wordt georganiseerd op initiatief van of onder verantwoordelijkheid van een erkende onderwijsinstelling of opleidingscentrum moet de overeenkomst specifieke elementen bevatten. De minimumvergoedingen worden betaald en de wetgeving betreffende de bescherming van het loon is van toepassing. Tegen 1 september 2004 moeten de nodige aanpassingen met betrekking tot de individuele stagiair gebeurd zijn. De regels inzake het bijhouden en bewaren van socialezekerheidsdocumenten, vervat in het koninklijk besluit nummer 5 van 23 oktober 1978 en ingevoegd in de wet van 6 december 1996, worden uitgebreid tot de beroepsinlevingsovereenkomst. Administratieve geldboetes kunnen worden opgelegd indien genoemde documenten niet worden bewaard gedurende de voorgeschreven periode.

Allereerst wil ik het even hebben over de naam. Het zal je maar overkomen dat je in een dergelijk contract bent gestapt en dat iemand je vraagt wat je doet. Stel je voor dat je dan moet antwoorden: ik zit in een beroepsinlevingsovereenkomst.

Wat is de ontstaansgeschiedenis van de beroepsinlevingsovereenkomst?

De bepalingen van de artikelen 104 tot 112 werden door de minister ingediend als amendement op de programmawet in de Kamer, terwijl uit de eerste adviesaanvraag duidelijk blijkt dat het oorspronkelijk om een wetsontwerp zou gaan. Om de regeling versneld in september 2002 in werking te doen treden werd voor deze formule gehanteerd. Iedereen weet dat het eerste advies van de Raad van State vernietigend was. Het stelde expliciet dat de tekst moest worden herschreven, onder meer om te onderzoeken of in de tekst geen inbreuk op de bevoegdheden van de gewesten kon worden vastgesteld. Het Vlaams Parlement riep een belangenconflict in, maar ging uiteindelijk akkoord met het aangepast amendement van minister Onkelinx. Dat amendement verschilde nauwelijks van de oorspronkelijke tekst. In de plenaire vergadering van de Kamer werd vorige week dan ook opnieuw het advies van de Raad van State gevraagd. De Raad van State zegt dat de tekst nauwelijks is gewijzigd en dat de opmerkingen van het eerste advies overeind blijven.

In punt 3 van dat advies staat: `De goede toepasbaarheid van een normatieve tekst en de rechtszekerheid vereisen dat wanneer nieuwe begrippen worden geïntroduceerd deze op een voldoende afgebakende en duidelijke manier worden omschreven'. De definitie die in artikel 1, eerste lid van het ontwerp van het begrip beroepsinlevingsovereenkomsten wordt gegeven voldoet niet aan die vereiste. De algemene draagwijdte ervan leidt tot een omschrijving die te vaag is om werkbaar te zijn. Zulks wordt niet verholpen door de bijkomende uitleg die in de memorie van toelichting wordt gegeven en waarin erop wordt gewezen dat alle beroepsinlevingen worden beoogd. Dit wil zeggen praktische vormingen die plaatsgrijpen in het kader van een overeenkomst met een onderneming of een werkgever die betrokken is bij het productieproces.

Zowel de Raad van State als wijzelf menen dat het van bijzonder groot belang is dat een degelijke omschrijving van het begrip beroepsinlevingsovereenkomst wordt gegeven. Het toepassingsgebied van de ontworpen regeling hangt er rechtstreeks van af. Een precies inzicht omtrent dat begrip is noodzakelijk om duidelijk en met voldoende zekerheid op de bevoegdheid van de federale wetgever te kunnen steunen.

Artikel 1, tweede lid, van het ontwerp sluit een aantal activiteiten of opleidingen uit van de toepassing van de ontworpen regeling. Ook deze uitsluiting ontbeert de noodzakelijke nauwkeurigheid. Het is toch onvoorstelbaar dat de regering geen rekening houdt met de opmerkingen van de Raad van State. Artikel 1, tweede lid, punt 2, heeft blijkbaar zowel betrekking op de beroepsopleiding als op het onderwijs, niettegenstaande wordt er enkel wordt gerefereerd aan artikel 4, punt 6, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Daarenboven zijn de bepalingen van artikel 1, tweede lid, derde en vierde punt, in zodanig algemene bewoordingen gesteld dat de precieze draagwijdte van het voorwerp er niet uit valt af te leiden. De begrijpelijkheid van artikel 1, tweede lid, wordt op de koop toe niet bevorderd door hetgeen in de memorie van toelichting staat. De uitleg strookt op sommige punten niet met wat in artikel 1, tweede lid, wordt bepaald. Zo wordt in de memorie van toelichting verduidelijkt dat de uitsluiting in bepaalde gevallen slechts geldt voor zover er in een overeenkomst met de federale regering een minimale voet van bescherming bij gemeenschappelijk akkoord werd vastgesteld. Deze laatste inperking van de uitsluiting van de toepassing van de ontworpen regeling blijkt evenwel niet uit de tekst van het ontwerp.

Ik kan nog een eind doorgaan, maar ik zal besluiten met nogmaals te zeggen dat ik niet begrijp dat de regering geen ander woord zoekt voor `beroepsinlevingsovereenkomst'. In de commissie was minister Vande Lanotte zelf nauwelijks in staat dit woord uit te spreken.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - Jongelui gebruiken tegenwoordig veel afkortingen. Voor hen is dat helemaal geen probleem.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Het is verkeerd om de weg van de afkortingen op te gaan. Dat betekent immers dat we niet meer durven zeggen wat we bedoelen. We moeten ophouden met het voortdurend gebruik van afkortingen.

De beroepsinlevingsovereenkomst wordt in de programmawet niet gedefinieerd. De opleiding waarvan sprake in artikel 104 wordt evenmin gedefinieerd. Er wordt wel een lijst opgesomd van activiteiten die niet onder het toepassingsgebied vallen.

Er is ook een tegenstrijdigheid: werknemers met een arbeidsovereenkomst die in opleiding zijn, komen niet in aanmerking. Het verwerven van kennis of vaardigheden door het uitvoeren van arbeidsprestaties komt wel in aanmerking. De scheidingslijn wordt bijzonder dun. Er ontstaat een grijze zone.

De vraag rijst op welke concrete initiatieven beroepsinlevingsovereenkomsten betrekking hebben. Worden bestaande praktijken bedoeld of wordt er iets nieuws ingevoerd? Blijven naast de beroepsinlevingsovereenkomst ook andere stelsels bestaan, zoals het alternerend leren en de werkopleiding?

Eens een administratieve vereenvoudiging! Wat moet met de beroepsinlevingsovereenkomst gebeuren? Moeten de documenten overgezonden worden aan het ministerie? Aan de Sociale Inspectie? Moet ze voorkomen op de RSZ-aangifte? Waarom werd niet bepaald dat de initiatiefnemer deze overeenkomst niet mee ondertekent? Betekent dit dat een beroepsinlevingsovereenkomst georganiseerd door een onderwijsinstelling of opleidingscentrum niet aan de opgesomde voorwaarden uit artikel 106 moet voldoen? Aan welke voorwaarde moet die beroepsinlevingsovereenkomst dan wel voldoen?

In artikel 107 staat: "De Koning bepaalt het bedrag dat toegekend wordt in het kader van een beroepsinlevingsovereenkomst. In de paritaire comités kunnen hogere bedragen toegekend worden." Waarom legt de Nationale Arbeidsraad die bedragen dan niet vast?

In artikel 109 wordt expliciet verwezen naar de term `begeleiding'. Die term wordt nergens juridisch gedefinieerd. Begeleiding behoort trouwens tot het domein van de gemeenschappen. Ik verwijs naar de in deze commissie gebruikte argumenten op het wetsvoorstel van gestroomlijnde banenplannen.

De Raad van State werd niet om advies gevraagd. Krachtens punt 1, derde gedachtestreepje kunnen de modaliteiten om een einde te maken aan de overeenkomst in onderling overleg worden vastgelegd. Er is geen wettelijk kader en er is ook niet in beroepsmogelijkheden voorzien. Welke rechtbank is bevoegd in geval van betwisting?

Er wordt dus geraakt aan de bevoegdheden van de gemeenschappen én de federale overheid. Dat is onaanvaardbaar. De bepalingen getuigen van kunst- en vliegwerk. Er is niets voorzien in geval van betwisting. We zullen straks onze amendementen toelichten.

Ik lees uit het verslag: "Een regeringsamendement poogde tegemoet te komen aan de opmerkingen in het advies van de Raad van State." Ik beklemtoon `poogde'. In het tweede advies van de Raad van State lees ik immers: "De tekst die thans aan de Raad van State wordt voorgelegd, verschilt slechts op niet essentiële punten van de tekst welke het voorwerp was van het voornoemd advies. In sommige gevallen werd ingegaan op bepaalde punctuele opmerkingen van het advies. Wat die wijzigingen betreft, heeft de Raad van State zijn adviesbevoegdheid uitgeput. Wat de andere wijzigingen betreft, moet worden vastgesteld dat zij niet van aard zijn op enige wijze tegemoet te komen aan de eerder gedane vaststelling dat zowel de tekst van de ontworpen bepalingen als van de memorie van toelichting aan een grondige herziening en precisering toe zijn opdat de Raad van State zich over de bevoegdheidsvraag zou kunnen uitspreken. De conclusie van het neervermelde advies blijft bijgevolg onverkort geldig."

Ik denk dat er in deze zittingperiode nog nooit zo een vernietigend advies door de Raad van State werd uitgebracht. Dit is de eerste keer dat ik dit meemaak. Ik vraag mij af of de regering in een zo'n geval niet verplicht is om een duidelijk gewijzigde tekst in te dienen. As dat niet gebeurt, rijzen er problemen. Deze bepalingen worden van kracht in september 2002. Laten wij ermee oppassen.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Mevrouw Thijs heeft gisteren wellicht het betoog gehoord van onze eminente collega, Iris Van Riet, met betrekking tot het belangenconflict. De VLD-fractie was behoorlijk scherp in haar bewoordingen en ze blijft dat ook. Zoals gezegd, is het advies van de Raad van State de tweede keer wat milder, al blijft het kritisch.

Wat ons uiteindelijk heeft overtuigd om deze bepalingen met pijn in het hart te steunen, is dat ze een lege doos zijn.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Een nutteloze tekst? Aha!

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Mijnheer Van Quickenborne, u hebt een heel jaar gehad om een wetsontwerp in te dienen.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Nutteloze teksten moeten worden geschrapt!

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Wie in de meerderheid zit, moet leren compromissen te sluiten. Ik steun nog liever een lege doos dan een spel te spelen met de oppositie.

De heer André Geens (VLD). - Mevrouw Thijs, het wetboek staat vol lege dozen!

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Dat is mijn schuld niet, mijnheer Geens.

Wij moeten vandaag stemmen over een beroepsinlevingsovereenkomst. Wij vinden ook dat dit een lege doos is en vragen daarom dat deze bepalingen worden geschrapt.

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Dit is inderdaad de meest ongelukkige passage uit de programmawet. Wij zien hier echt niet gelukkig mee, niet alleen vanwege het advies van de Raad van State, maar ook omdat de werkgevers opnieuw geconfronteerd worden met een schriftelijke overeenkomst die betrekking heeft op een uiterst vage bepaling. Wij hebben ervoor gezorgd dat de uitzonderingen die aan het artikel 104 gekoppeld zijn, dermate ruim zijn dat ze ook op het vlak van de gemeenschappen en gewesten terug te vinden zijn. De bepaling zal in de praktijk bijgevolg niet veel betekenis hebben en daarom steunen we ze.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Laat de regering zomaar zeggen dat deze wet een lege doos is, maar dat ze wel ne varietur moet worden goedgekeurd? Waar is de fierheid van de regering? Vroeger verdedigde ze haar standpunt, maar nu vlucht ze in zwijgen. Dat is de voorbode van de aftocht.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Er zitten in de Senaat toch heel wat werkgevers. Ik veronderstel dat ze ook problemen zullen ondervinden met deze beroepsinlevingsovereenkomst, zeker wanneer ze werknemers moeten opleiden. Er is nu al heel wat voor nodig om de werkgevers te overhalen om mensen in dienst te nemen op basis van een leercontract. Een goede wet is daarvoor onontbeerlijk. Die is er echter niet.

Ik heb uitsluitend dit punt het sociale onderdeel onderzocht. De meerderheid zou een klein gebaar kunnen stellen door onze amendementen die voorstellen de artikelen 104 tot 112 te schrappen, te aanvaarden. De regering kan dan in september een nieuw wetsontwerp indienen, dat een jaar daarna van kracht wordt. Dan zouden we op een goede manier bezig zijn.

We hebben amendementen ingediend in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en de Landsverdediging. We kregen daar als verwijt dat we een volledig wetsvoorstel in de programmawet wilden invoegen, maar de regering doet net hetzelfde. Ik zal de buitenwereld straks moeten uitleggen dat er hier een draak van een wet is goedgekeurd.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Gaat u al dan niet akkoord met de idee van een beroepsinlevingscontract?

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik ben wel de mening toegedaan dat er iets nieuws moet komen, maar ik ga zeker niet akkoord met de gebruikte term en met de ondoordachte manier van werken. Minister Onkelinx laat een steek vallen die niet meer kan worden opgeraapt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De cruciale vraag is hoe de senatoren de `beroepsinlevingsovereenkomst' invullen. Sedert gisterenavond buigen enkele senatoren zich over een ontwerp waarvan de regering beweert dat het urgent en belangrijk. Daar mag niets aan worden veranderd omdat anders het land in elkaar stort. Ondertussen zitten er in de zaal waar men het verloop van de ronde van Frankrijk op de televisie kan volgen, echter meer senatoren dan in de plenaire vergadering.

Ik wil samen met de hier aanwezige senatoren één aspect van het regeringsbeleid kritisch overlopen. Ik neem daarvoor het laatste nummer van Tertio ter hand. Naar aanleiding van de triomfmars van Verhofstadt heeft Tertio een onderzoek gedaan naar het sociaal-economisch beleid van de regering.

De titel van het hoofdartikel luidt: `Economische pletwals ontwricht samenleving'. Op pagina 3 lees ik `Twee jaar actieve welvaartsstaat: losse flodders en halve maatregelen'. Op bladzijde 5: `Actieve welvaartstaat nog lang geen welzijnsstaat. Maatschappij van solidair naar solitair.'

Dat zijn belangrijke vaststellingen. Gelukkig mag nog steeds worden afgeweken van de officiële staatsdogma's die door paarsgroen worden verkondigd. We hebben het recht om een andere opvatting te verdedigen. De Senaat is vrijwel de enige plaats waar dat nog mogelijk is.

In het eerste artikel lezen we dat de Belgen de hardste werkers ter wereld zijn. We moeten met zijn allen echter nog meer en nog harder werken om onze welstand te handhaven. Weinigen beseffen evenwel dat die pletwals de samenleving ontwricht. Ook eerste minister Verhofstadt repte daar met geen woord over in zijn triomfalistische balans van drie jaar paarsgroen. Nergens ter wereld ligt de productiviteit zo hoog als in België. Volgens een rapport van de Amerikaanse Conference Board verwezenlijken de Belgen per gewerkt uur de grootste toegevoegde waarde. In vergelijking met de Verenigde Staten doen slechts drie landen het beter: Nederland, Frankrijk en, als eenzame koploper, België.

De ondernemingen draaien in een hels tempo met een minimale personeelsbezetting. En elk jaar opnieuw verhoogt de prestatiedruk. In het jaarverslag van de Nationale Bank lezen we dat de gemiddelde economische groei van de afgelopen vijf jaar 2,8 procent bedraagt en slechts een toename van de tewerkstelling met amper 1,2%. teweeg bracht. Vertaald naar de sector van de autoassemblage betekent dat een verlaging van de cyclustijden in de jaren 2001 en 2003 van 70 naar 60 seconden.

Een omkering van die trend ligt wegens de moordende internationale concurrentie niet in het verschiet. Daarbij komt dat door de hoge loonlast geruisloos tal van economische activiteiten naar de lageloonlanden verhuizen.

Bedrijven hebben vaak geen andere keuze. In 1997 stond bij de sluiting van de Renaultfabrieken in Vilvoorde het land in rep en roer. Vandaag blijft het beangstigend stil bij de dagelijkse aankondigingen van ingrijpende herstructureringen en sluitingen van ondernemingen. De angst regeert. Men hoopt dat de afdankingen beperkt blijven. Maar ondertussen heeft een groot deel van de bevolking er zich bij neergelegd om als maar harder en sneller te werken in een onzeker statuut en met flexibele arbeidsvoorwaarden. Die pletwals wordt niet alleen vanuit België, maar ook in toenemende mate vanuit Europa gestuurd. Voorbeelden daarvan zijn de omvorming van De Post en het voorstel van Lissabon van 1997. De toetssteen is de activiteitsgraad van de bevolking. Die zou moeten stijgen van 67% in 2005 naar 70% in 2010 terwijl in België de gemiddelde activiteitsgraad 61%. is. Dat betekent dat we de volgende jaren 800.000 nieuwe arbeidsplaatsen moeten creëren en dat is onmogelijk. Vooral mensen in de leeftijdscategorie van 55 tot 64 jaar werken in ons land nog zeer weinig.

Onze overstressed turbosamenleving gaat in de richting van de 24-urenmaatschappij.

De verpakking oogt mooi. Het is de derde weg, de toverformule waarmee de federale en Vlaamse regeringen twee jaar geleden uitpakten. Op het terrein blijkt is er echter een grote kloof tussen droom en daad. Er werden allerlei maatregelen voorgesteld die voor een ingrijpend hogere tewerkstelling zouden zorgen. Men verwachtte een structurele daling van de werkloosheid, maar in 2002 stijgt de werkloosheid van 6,9 tot 8,1%. De maatregelen die in het kader van de derde weg werden voorgesteld hebben nauwelijks impact. De aanmoedigende initiatieven in het kader van het interprofessioneel akkoord leverden in 2001 43 mobiliteitstoelagen op voor werklozen die ver van hun woonplaats een job aanvaardden en 79 kinderopvangtoelagen voor alleenwonende moeders met kinderen die het werk hervatten. Ziedaar de grote structurele maatregelen die tot de actieve welvaartsstaat zouden leiden.

Het aantal bestaansminimumtrekkers daalde met 14%. De vakgroep sociologie en sociaal beleid van de Universiteit Antwerpen trok in zijn tiende jaarboek evenwel de kwaliteit en het permanent karakter van vele jobs in twijfel. Ook de verlaging van de sociale lasten bereikte niet het beoogde doel. Die verlaging werd geheel ingepikt door de loonsverhogingen en leidde niet tot meer, maar tot minder jobs.

De aangekondigde trendbreuk blijft uit. Kijk maar naar de maatregelen om de activiteit van de oudere bevolking aan te zwengelen. Wat is daarvan na drie jaar gerealiseerd? Bij elke maatschappelijke crisis wordt voorgesteld om de oudere actieve bevolking met brugpensioen te sturen. In deze zogenaamde actieve welvaartstaat wordt ze telkens er een probleem rijst, als eerste gediscrimineerd.

De actieve welvaartstaat, die overigens in alle Europese verkiezingen van de voorbije jaren door de kiezers wordt afgewezen, zou moeten leiden tot grotere cohesie en grotere interne solidariteit. Alle maatschappijdeskundigen uit diverse universiteiten stellen evenwel vast dat de evolutie gaat van solidair naar solitair. De Amerikaanse Professor Putnam heeft aangetoond dat het sociaal engagement afhankelijk is van de tijd die men dagelijks in de file doorbrengt. Het sociaal kapitaal daalt ingevolge de wijze waarop de samenleving wordt georganiseerd. De organisatie van de actieve welvaartstaat ontwricht de gezinnen, ondermijnt de volksgezondheid, verzwakt het sociaal kapitaal en heeft tot niets anders geleid dan het verhogen van de kloof tussen arm en rijk, ook in onze samenleving.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Over het sociale onderdeel van de programmawet wil ik op mijn beurt een aantal klemtonen leggen die een kader scheppen voor de amendementen die we hebben ingediend en die we straks kort van commentaar zullen voorzien. Het betreft het aspect `mannen en zorg', dat ook aan de orde is geweest bij de bespreking van de programmawet van vorig jaar. Mevrouw Onkelinx had toen het engagement genomen om een evaluatie te doen van de manier waarop zorgtaken door mannen worden opgenomen in onze samenleving en dat van overheidswege te stimuleren. Van die evaluatie is weinig in huis gekomen, zodat ik genoodzaakt ben het debat over de programmawet opnieuw aan te grijpen om een aantal overwegingen mee te geven en een aantal voorstellen te doen. We denken dat een aantal maatregelen positief zijn, zoals de verlenging van het vaderschapsverlof, wat tegemoet komt aan een echte nood.

Wat ontbreekt is een algemeen en coherent beleid rond mannen en zorg. Alleen op die manier kunnen mannen aangemoedigd worden om meer zorg op te nemen.

In vergelijking met tien jaar geleden spelen mannen duidelijk een actievere rol in het gezin en ze blijken meer betrokken te zijn bij de opvoeding van de kinderen. Het tijdbestedingsonderzoek 2001 van de VUB toont echter aan dat vrouwen nog steeds de grootste zorgers zijn. De zorgtijd van vrouwen bedraagt gemiddeld 25 uur per week, voor mannen 13 uur.

Een recente Europese studie wijst uit dat in België bij 28 procent van de tweeverdieners met kinderen, de vrouw halftijds werkt. Slechts bij 1,7 procent werkt de man halftijds. In 1,9 procent van de gezinnen werken beiden halftijds, wat dus marginaal te noemen is.

De eerste cijfers in verband met het tijdskrediet tonen aan dat de regeling voor 4/5-werktijd erg aanslaat bij mannen. Het gaat echter vooral om 50-plussers en niet om jonge vaders. Vrouwen daarentegen nemen hun tijdskrediet meestal op bij het begin van hun loopbaan voor zorgtaken. Mannen die tijdskrediet opnemen doen dat veelal om andere redenen. Minder dan 10 procent van de ouderschapsverlofregeling wordt door mannen wordt opgenomen.

De CD&V-fractie vindt het belangrijk dat de overheid mannen sensibiliseert rond zorg. De positieve beeldvorming van mannen moet worden gepromoot. Zowel de overheid als het bedrijfsleven moeten gevoeliger gemaakt worden voor de zorgende rol van mannen. Mannen en zorg moet een concreet aandachtspunt zijn in het gelijkekansenbeleid. In Scandinavië is dat het geval, weliswaar met wisselend succes.

Het recht op vaderschapsverlof moet worden veralgemeend en uitgebreid tot elke werkende vader, ook de ambtenaren en de zelfstandigen.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - Er zijn hier nieuwe mannen die zich afvragen wanneer ze eindelijk naar huis mogen voor hun kinderen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dat vraagt iedereen zich af. De democratie heeft echter haar rechten. De meerderheid verplicht ons op die manier te werken. Zij bepaalt de werkzaamheden. De zwakste heeft recht van spreken, maar moet wel de agenda aanvaarden die de meerderheid oplegt.

CD&V is van mening dat zowel vaderschaps- als moederschapsverlof volledig moet worden vergoed. Op termijn zal een verdere verlenging van het vaderschapsverlof nodig zijn. In België bedraagt het momenteel tien dagen, of twee weken; in Finland bedraagt het momenteel vijfentwintig dagen, of vijf weken.

Er moeten ook structurele middelen worden gezocht om meer mannen ertoe aan te zetten ouderschapsverlof op te nemen. Minder dan 10% van het ouderschapsverlof wordt door vaders opgenomen. Sensibilisatie is natuurlijk nodig, maar ook een structurele modulering dringt zich op. Zo zou de termijn van het ouderschapsverlof moeten worden verlengd tot één jaar per kind voor beide ouders samen tot het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. De uitkering moet minstens tot het bedrag van het gewaarborgd minimuminkomen worden verhoogd. Ook moet ervoor worden gezorgd dat alle ouders van de regeling gebruik kunnen maken; ik dring dan ook aan op een betere regeling voor het overheidspersoneel.

Tevens pleit ik voor de oprichting van een comité voor mannen en zorg. Er zijn heel wat knelpunten; niemand heeft de wijsheid in pacht en weet hoe men een cultuuromslag kan doordrukken. CD&V meent dat het nuttig zou zijn een federale adviesgroep op te richten die de overheid adviseert en strategieën aanreikt om die maatschappelijke omslag te realiseren. Een aantal concrete opdrachten zouden kunnen zijn:

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Meent u dat eigenlijk zelf?

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ja, absoluut. Twijfelt u daaraan?

Er is nog voor jaren werk aan de winkel om de instellingen kindvriendelijk te maken. Ik sta open voor het debat.

Ook stellen we voor om in navolging van de leerstoel `vrouwenstudies' een leerstoel `mannenstudies' in te richten.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Wat u nu zegt, wordt toch niet gepubliceerd, hoop ik. Ik schaam me tegenover de buitenwereld dat u hier de idee van een leerstoel `mannenstudies' verdedigt.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - In de Senaat kan een cursus genderstudies worden georganiseerd voor mannen en vrouwen. In bepaalde Scandinavische landen moeten alle regeringsleden een genderstudie volgen. Ik heb meermaals aan de heer Verhofstadt voorgesteld dat voostel over te nemen. Dat kan zeker nuttig zijn voor collega's en voor ambtenaren. Mensen met een hoge functie in een instelling zouden moeten worden verplicht om een dergelijke cursus te volgen.

Dat lijkt me evident en in onze partij is dat in elk geval de norm. CD&V heeft een cursus genderstudies die al onze regionale verantwoordelijken en nationale kaderleden hebben gevolgd en die vanaf nu elk jaar wordt gegeven. Indien er mensen zijn die deze cursus van onze partij willen volgen: daar valt over te praten, maar het zou natuurlijk beter zijn indien er zoiets in de Senaat wordt georganiseerd.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - Mag ik deze cursus aanvullen met een stuk over tijdsmanagement? Dat werd immers overduidelijk vergeten.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Misschien is het u niet opgevallen, maar ik ben steeds binnen de spreektijd gebleven die me was toegemeten. Verder denk ik dat er verschillende belangrijke thema's aan bod zijn gekomen die nog veel meer tijd verdienen en waaraan we met een constructief debat belangrijke verbeteringen zouden kunnen aanbrengen. Dat is niet tegen u persoonlijk gericht, mevrouw De Roeck, maar wel tegen de manier waarop de Senaat soms functioneert. Ik denk bijvoorbeeld aan de onderhandelingen over de werkzaamheden van de commissie rond de Grote Meren. Ik zal hierop niet verder ingaan, al word ik er wel toe uitgedaagd.

Daar de heer Dedecker nog niet overtuigd is, herhaal ik dat er nood is aan een leerstoel mannenstudies. In andere landen bestaat die wel en met succes. Misschien kan de Senaat eens een studiereis organiseren om een dergelijke cursus te volgen.

In elk geval hebben de vrouwenstudies in ons land al een relatief hoog niveau bereikt. Het wordt dus tijd voor een pendant.

Tot slot verwijs ik nog even naar een zevende voorstel, over het belang van het onderwijs terzake, dat niet aansluit bij de federale bevoegdheden, maar wel bij die van de gemeenschappen.

Deze zeven punten maken duidelijk dat er volgens de CD&V een globaal en coherent beleid nodig is. We juichen de concrete initiatieven, zoals het vaderschapsverlof, toe, maar ze volstaan niet. Een e-mailcampagne, zoals die van minister Vogels waarin tien of twintig `nieuwe mannen' in de kijker worden geplaatst, volstaat evenmin. In een beleid gaat het er niet om een kleine mediacampagne te voeren of een vrije tribune te schrijven, maar om structureel een mentaliteitsverandering te bewerkstelligen en mensen de mogelijkheid te geven gezin en arbeid te combineren.

Ik noteer alvast dat we dit debat na de zomer kunnen voortzetten, gezien de ruime belangstelling van de collega's.

-De algemene bespreking is gesloten.