2-226

2-226

Belgische Senaat

Handelingen

VRIJDAG 19 JULI 2002 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Ontwerp van programmawet (Stuk 2-1248) (Evocatieprocedure)

Voortzetting van de algemene bespreking van het onderdeel Buitenlandse Betrekkingen en Landsverdediging

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Mevrouw Thijs heeft vanochtend onze nieuwe visie op defensie uitvoerig toegelicht. We rekenen op de samenwerking van alle senatoren voor de omvorming van het ministerie van Defensie naar een departement voor Veiligheid en Samenwerking.

Indien het leger zijn nieuwe taken - vredeshandhaving en geweld- of conflictpreventie - goed wil uitvoeren, dan is het belangrijk de vrouwelijke participatie te verhogen. Er bestaan echter nog altijd heel wat discriminaties tussen het vrouwelijke militaire personeel en vrouwelijke ambtenaren of vrouwen die in de privé-sector werken, meer bepaald inzake het recht op borstvoedingsverlof en het recht op borstvoedingspauze.

Het recht op borstvoedingsverlof bestond voor het vrouwelijke militaire personeel, maar het werd, zonder overleg met de vakbonden, afgeschaft. Volgens minister Flahaut werd de regeling voor de openbare diensten gevolgd, waar het recht op borstvoedingsverlof niet bestaat. Natuurlijk gaat deze afschaffing regelrecht in tegen de huidige opvattingen over het evenwicht tussen gezin en arbeid voor mannen en vrouwen. Ze druist ook in tegen de inspanningen om tegemoet te komen aan specifieke situaties van vrouwen bij de Krijgsmacht.

Het recht op borstvoedingsverlof voor het vrouwelijke militaire personeel was vóór de recente hervormingen geregeld in artikel 50 van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de Krijgsmacht. Hierdoor kon het vrouwelijke personeelslid op aanvraag verlof wegens borstvoeding bekomen voor een periode van drie maanden na het verstrijken van het moederschapsverlof. Het borstvoedingsverlof telde als werkelijke dienst, maar was onbezoldigd.

Artikel 91 van het voorontwerp van wet inzake de rechtstoestanden van het militaire personeel, dat op 11 september 1997 met de vakorganisaties werd besproken, voorzag eveneens in het recht op borstvoedingsverlof. Het verlof gold eveneens voor een maximumduur van drie maanden, was onbezoldigd en werd gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst.

Het voorontwerp werd voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Het advies van de Raad van State betreffende artikel 120 luidde als volgt: "Zowel de arbeidswet van 16 maart 1971 als het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, nemen geboorten van meerlingen in aanmerking. Wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht, kan het zwangerschapsverlof aldus ingaan vanaf de negende week voor de vermoedelijke datum van de bevalling. Het is de Raad van State niet duidelijk om welke objectieve reden dat onderscheid niet in de ontworpen tekst wordt vermeld. De regelen betreffende het zwangerschapsverlof zijn ook aangepast om rekening te houden met de beschermingsmaatregelen die worden opgelegd in de richtlijn 92/85 van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de ten uitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie. Zo wordt dus het prenataal verlof verleend om zwangere werkneemsters die in dienstactiviteit zijn, in staat te stellen naar medische onderzoeken te gaan wanneer deze niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden, gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. In de ontworpen bepalingen moet rekening gehouden worden met deze beschermingsmaatregel. Dat geldt ook voor nachtwerk dat vrouwen tijdens hun zwangerschap verrichten. De ontworpen bepalingen moeten dienovereenkomstig op die verscheidene punten worden aangevuld."

Het advies van de Raad van State stuurt dus niet aan op een schrapping van het recht op borstvoedingsverlof. Integendeel! Het pleit voor bijkomende bescherming van het moederschap, voor prenataal verlof voor medische onderzoeken en vraagt de nodige bepalingen in te lassen in verband met nachtwerk dat vrouwen tijdens hun zwangerschap verrichten.

Ik verwijs ook naar de aanbevelingen van de Europese Commissie over de tenuitvoerlegging van de hoger vermelde richtlijn. De Commissie pleit in voor een specifieke bescherming voor het vrouwelijke personeel van politiediensten en van het leger en voor vrouwen die actief zijn in het kader van de civiele bescherming.

Jammer genoeg heeft de regering paragraaf 4 van artikel 120 niet overgenomen in het ontwerp dat ze indiende bij de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. Over deze weglating had de regering niet eens overleg gepleegd met de vakorganisaties. In antwoord op een vraag om uitleg zei minister Flahaut dat deze schrapping volledig in de lijn lag van het advies van de Raad van State.

De enige mogelijkheid die er na 1 april 2001 voor het vrouwelijk personeel nog rest, is de aanvraag van het ouderschapsverlof of een andere verlofregeling. Dat was ook de mening van de minister in het reeds aangehaalde antwoord op een vraag om uitleg.

Dat is voor ons niet aanvaardbaar. Ouderschapsverlof en de andere verlofregelingen bestaan om andere redenen. Ouderschapsverlof is een specifiek verlof dat een vader of moeder kan opnemen in een periode waarin hij of zij het wenselijk acht om wat meer tijd te besteden aan hun kinderen. Het borstvoedingsverlof is eveneens een expliciete keuze van de moeder, maar mag toch niet worden herleid tot een allerindividueelste keuze die enkel moeders zich kunnen veroorloven.

In ons amendement vraagt de CD&V-fractie dan ook de herinvoering van het recht op een borstvoedingsverlof van drie maanden voor vrouwelijke militairen, met een bezoldiging van honderd procent van het loon. Borstvoedingsverlof is immers een specifiek verlof dat correct moet worden vergoed, in het belang van de gezondheid van moeder en kind. In de lijn van de bescherming van het moederschap in andere risicovolle beroepen moeten ook de vrouwelijke militairen hun kind in optimale omstandigheden de borst kunnen geven.

Verder vragen wij ook de invoering van het recht op twee uur betaalde borstvoedingspauze per dag tot het kind de leeftijd van een jaar heeft bereikt. Die pauzes moeten een werkende moeder de gelegenheid bieden de borstvoeding verder te zetten nadat ze haar werk heeft hervat na ouderschaps- of borstvoedingsverlof. De pauze kan door de moeder worden gebruikt om het kind effectief borstvoeding te geven of om moedermelk af te nemen. Het staat de moeder ook vrij om de periode van twee uur op te splitsten in twee pauzes van een uur of om een uur later op het werk aan te komen en het een uur vroeger te verlaten. Dat komt neer op een arbeidsduurverkorting zoals voorgesteld in het nieuwe verdrag op de moederschapbescherming van de IAO. Bij de praktische invulling van het recht moet rekening worden gehouden met de organisatorische realiteit van de ondernemingen en met de noden van het kind en van de werkende moeder. De periode van twee uur wordt beschouwd als arbeidstijd en aldus vergoed.

Ons voorstel van amendement heft een bestaande discriminatie op, bevordert de vrouwelijke participatie in het leger en kan aldus de nieuwe taken meer geloofwaardig maken.

-De algemene bespreking is gesloten.