2-221 | 2-221 |
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V), rapporteur. - De commissie voor de Justitie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens de vergaderingen van 22 en 29 mei en 2 en 10 juli. Er was ook een boeiende hoorzitting met de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie, de heer Hamaide.
De wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en de aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem, is sedert 2 augustus 2000 volledig operationeel.
Inmiddels werd het, naar aanleiding van de toepassing op het terrein, duidelijk dat er met betrekking tot de adviesverstrekking dringend moet worden bijgestuurd.
De Hoge Raad voor de Justitie ondervond aan den lijve dat de wettelijke bepalingen die de werking regelen, niet alleen log, maar ook erg duur zijn. Hierdoor is het voor de Hoge Raad bijzonder moeilijk om in sommige gevallen, bijvoorbeeld wanneer er om advies wordt verzocht, snel te werken. Een soepeler werkwijze is noodzakelijk.
Wil de adviesbevoegdheid van de Hoge Raad een bijdrage leveren tot een betere werking van justitie, dan is de nodige publiciteit naar het publiek vereist.
In het licht hiervan wordt voorgesteld om de adviezen over de wetsontwerpen en wetsvoorstellen, naar analogie van de adviezen van de Raad van State, op te nemen in de betrokken parlementaire stukken. Dit veroorzaakt geen vertraging van het wetgevend werk, vermits het alleen geldt voor adviezen die tijdig - dat wil zeggen voor of tijdens de lopende parlementaire procedure - werden toegestuurd.
Voor de adviezen met een spoedeisend karakter wordt door de adviesvragend instantie uitdrukkelijk enkel het advies gevraagd van de Verenigde Advies- en Onderzoekscommissie, VAOC. De Algemene Vergadering komt niet tussen, maar de leden hebben wel de mogelijkheid om hun opmerkingen door te geven aan de rapporteurs. De keuze of een advies spoedeisend is of niet ligt niet bij de VAOC of bij de Algemene Vergadering, maar bij de adviesvragende instantie.
De termijnen waarbinnen de adviezen moeten worden gegeven, zouden het voorwerp kunnen uitmaken van protocolakkoorden met de minister van Justitie, de Kamer en de Senaat.
Tijdens de hoorzitting met de heer Hamaide kwamen nieuwe elementen aan bod. Hij vroeg een aantal zaken dringend te regelen. Er werd al een ontwerp van wet voorbereid, maar sommige zaken konden niet langer wachten. De agenda van de commissie voor de Justitie van de Kamer is overvol. Daarom werden een paar punten bijkomend behandeld.
Er is het probleem van de mandaattermijn van de leden van de Hoge Raad.
In principe verstrijkt het eerste mandaat op 30 december 2003. Het is echter aangewezen de hernieuwing van het mandaat te laten samenvallen met het academisch en het gerechtelijk jaar. Dit geldt vooral voor de opdracht van de benoemings- en aanwijzingscommissies voor de toegangsexamens voor de magistratuur, referendarissen en parketjuristen. Het is belangrijk, om de kwaliteit van de examenjury's te waarborgen. Gedurende de hele examensessie moet de examenjury dezelfde blijven, wat bij een mandaatswissel op 1 januari niet kan. Daarom vroeg de voorzitter van de Hoge Raad de mandaattermijn te verlengen tot 31 augustus 2004.
Er is een overgangsmaatregel nodig om een structurele oplossing te bieden voor de problemen die werden veroorzaakt door het tijdsverloop tussen de bekendmaking van de ledenlijst en de aanwijzing van het bureau. Het voorstel houdt in dat de lijst van de nieuwe leden geruime tijd voor hun installatie wordt bekendgemaakt, zodat ze reeds de verkiezing van hun voorzitters, het bureau en de commissies kunnen voorbereiden.
Een tweede probleem betreft artikel 100, dat bepaalt dat op het einde van het eerste mandaat van de Hoge Raad maar de helft van de bij loting aangewezen leden zich opnieuw verkiesbaar kan stellen. Dit is een absurde regeling, zodat de voorzitter van de commissie voorstelt dit artikel op te heffen.
Een derde knelpunt handelt over het statuut van het personeel van de Hoge Raad, voor wie momenteel de wettelijke en reglementaire bepalingen van de in vast verband benoemde rijksambtenaren gelden. Dat statuut is echter niet voldoende soepel. Daarom moet de Hoge Raad de kans krijgen een eigen personeelsstatuut uit te werken.
Een laatste knelpunt betreft de bezoldiging van de leden van het bureau van de Hoge Raad. Er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen de bezoldiging van de voorzitter en de andere leden van het bureau, daar alle beslissingen collegiaal en bij consensus van de vier bureauleden worden genomen. Tevens dient de aanvullende vergoeding voor de leden-magistraten te worden aangepast. De bedoeling hiervan is de vergoeding te verhogen tot 15.000 euro. De niet-magistraten die lid zijn van het bureau, krijgen een wedde die gelijkstaat met die van de kamervoorzitter bij het hof van beroep met 21 jaar nuttige anciënniteit. Deze aanpassing zal geen budgettair probleem vormen.
De minister benadrukte nogmaals dat er een ontwerp van herstelwet tot stand is gekomen en dat dit is gebeurd in overleg met de Hoge Raad voor de Justitie. Er is ook een advies gevraagd aan de Raad van State. De commissie voor de Justitie stelde daarop voor dit advies af te wachten, maar ondertussen wel door te werken, daar een aantal punten dringend waren. Op basis van de voorstellen van de Hoge Raad zelf en op basis van het advies van de Raad van State zijn later een hele reeks amendementen toegevoegd. Uiteindelijk kon het geheel van het geamendeerde voorstel bij eenparigheid van de acht aanwezige leden worden goedgekeurd.
Aansluitend op dit verslag kan ik namens de CD&V-fractie meedelen dat wij het voorstel en de amendementen van de Hoge Raad steunen. De bedoeling van het voorstel, namelijk de publicatie van de adviezen van deze belangrijke instantie te verzekeren en er een spoedprocedure voor uit te werken, vinden wij een belangrijke verbetering. Deze aanpassing was noodzakelijk.
Ook de organisatie van de naderende verkiezingen moest worden aangepast. De amendementen van de Hoge Raad voor de Justitie hebben betrekking op de wijze waarop de leden van de Hoge Raad bij de nieuwe verkiezing in dienst treden. Tevens wordt het eerste mandaat met acht maanden verlengd ten einde de verkiezingen behoorlijk te kunnen voorbereiden. Ten slotte worden alle leden van de Hoge Raad financieel op gelijke voet geplaatst. Dat zijn stuk voor stuk belangrijke verbeteringen. Er was namelijk gevaar dat er een vacuüm van het ambt zou ontstaan. De bestaande tekst bepaalde immers dat de minister de lijst van de aantredende leden van de Hoge Raad en van hun opvolgers in de loop van de derde maand voor het verstrijken van het mandaat publiceert en dat de installatie pas drie maanden na deze bekendmaking geschiedt. Dankzij de amenderingen wordt het risico op een vacuüm geweerd. De CD&V-fractie steunt dat.
De tekst verwezenlijkt ook de gelijkschakeling van de wedde van voorzitter en van lid van het bureau. Deze aanpassing moet in beginsel geschieden binnen de limieten van het huidige budget van de Hoge Raad. Ook daarover verheugen we ons. Het zeer verrijkende werk van de Hoge Raad moet immers helpen om de meest bekwame kandidaten aan te trekken voor de Hoge Raad, waarvan het belang als constitutioneel orgaan niet genoeg kan worden benadrukt. Een waardering van het werk van de leden van de Hoge Raad is dan ook volkomen gerechtvaardigd.
Een ander belangrijke aspect van de wet, namelijk de regeling voor de spoedeisende adviesprocedure, krijgt eveneens onze volle steun. De Hoge Raad speelt uiteraard een belangrijke rol in de kwaliteit van de wetgeving over de werking van het justitieel apparaat. We verheugen er ons over dat de wet de mogelijkheden om op een snelle en degelijke manier om advies te vragen, fors uitbreidt. Sommige collega's brachten hiertegen in dat de Hoge Raad geen tweede Raad van State mag worden. Deze bezorgdheid is terecht, maar de twee organen hebben niet dezelfde constitutionele of wettelijke opdrachten.
We willen er verder op wijzen dat de waarde van de adviezen van de Hoge Raad ook zal afhangen van de politieke wil van de regering en van de wetgever om dit nieuwe orgaan volwaardig te behandelen. Het zou onaanvaardbaar zijn dat de wetgever de adviezen van deze Hoge Raad niet in zijn wetgevend werk zou verwerken. Dat is onze politieke verantwoordelijkheid. Onze fractie zal er nauwlettend op toezien dat dit ook echt gebeurt.
Mme Clotilde Nyssens (CDH). - Mon groupe soutient bien évidemment l'initiative parlementaire. Je me réjouis que les forces se soient unies pour obtenir une amélioration du fonctionnement du Conseil supérieur de la Justice à partir d'une proposition de loi déposée par M. Dubié au nom de l'ensemble de la commission. Il faut néanmoins rendre à César ce qui appartient à César. Le Conseil supérieur de la Justice a effectivement suggéré de ne pas attendre la loi de réparation annoncée par le ministre pour modifier quelques dispositions relatives à son fonctionnement. La commission de la Justice du Sénat a accueilli favorablement les amendements proposés et je souhaite que le travail accompli par le Conseil supérieur de la Justice se poursuive dans le même esprit d'étude et d'efficacité.
-De algemene bespreking is gesloten.