2-1246/1

2-1246/1

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

12 JULI 2002


Wetsvoorstel tot invoeging van artikel 496bis in het Strafwetboek strekkende tot het zwaarder bestraffen van financiële en fiscale fraudemechanismen

(Ingediend door mevrouw Mimi Kestelijn-Sierens)


TOELICHTING


Er gaat haast geen week voorbij of de media berichten over fraudezaken, waarbij het Rijk voor verbazingwekkende bedragen wordt opgelicht. Op jaarbasis slaat het op ettelijke tientallen miljoenen euro's.

Bij deze georganiseerde fiscale en financiële oplichting en bedriegerij zijn malafide personen niet zozeer uit op belastingvermijding, maar eerder op het ontfutselen van fondsen aan de Belgische Schatkist.

Voorbeelden hiervan vinden we terug in opgezette constructies zoals de BTW-carrousels, kasgeldvennootschappen, maar ook in de georganiseerde ontduiking van vennootschapsbelasting, accijnsfraude ...

Het hoofdslachtoffer van dit soort fraude is de Belgische overheid in de ruime zin, zijnde iedere Belgische publiekrechtelijke rechtspersoon.

De jongste jaren werden meer en meer maatregelen uitgevaardigd om dit soort praktijken in te dijken. Denken we maar aan de talloze initiatieven die de regering reeds nam in de strijd tegen de fiscale fraude (maandelijkse BTW-aangifte voor fraudegevoelige sectoren, diverse samenwerkingsprotocollen tussen Justitie en Financiën, installatie van containerscanners in de strijd tegen douane -en accijnsfraude ...).

Ondanks deze maatregelen neemt het aantal fraudegevallen nog steeds toe.

De nakende uitbreiding van de EU en de oprichting van de Europese vennootschap zullen deze tendens enkel maar versterken.

Bovendien worden oplichters allerminst afgeschrikt door bestaande strafbepalingen : de kans op gerechtelijke vervolging en de voorziene maximumstraffen voor oplichterij verdwijnen in het niets in vergelijking met de potentiële winsten die uit dit soort fraude voortvloeien. Met een deel van de winst worden vaak deskundigen vergoed in ruil voor de uitwerking van nieuwe ontsnappingsroutes om de Belgische fiscus opnieuw te snel af te zijn en op die manier door de mazen van de fiscale wetten te glippen.

Overwegende dat de Belgische Staat het hoofdslachtoffer is, vloeit hieruit logischerwijze voort dat dit soort criminaliteit haar weerslag heeft op zowel de Belgische economie als de maatschappij.

Niet alleen geeft de financiële en fiscale oplichting aanleiding tot concurrentievervalsing, ze leidt ook tot wantrouwen bij de burger; hij is het immers die gedeeltelijk opdraait voor de gederfde winsten van de Schatkist.

Zowel de Luxemburgse als de Zwitserse wetgever onderkenden reeds eerder de problematiek van de georganiseerde fiscale fraude en definieerden het begrip « fiscale oplichting » om er vervolgens zware geldelijke boetes aan vast te koppelen.

De Luxemburgse wetgever ging zelfs nog een stap verder door de geldelijke strafmaat van de fiscale oplichterij vast te stellen op het tienvoudige van het ontdoken bedrag.

Een geïntegreerde aanpak van deze georganiseerde fraude dringt zich ook in België op : behalve de repressieve maatregelen dient nadruk gelegd te worden op de preventie van dit soort fraude.

Immers, een verhoging van de strafmaat bewijst geenszins haar nut indien fraudeurs zich onvermogend verklaren wanneer ze de hete adem van de fiscus in hun nek voelen. Dit voorstel dient tevens als afschrikkingsmiddel voor potentiële fraudeurs.

Mimi KESTELIJN-SIERENS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het Strafwetboek wordt een artikel 496bis ingevoegd, luidende :

« Art. 496bis. ­ Hij die zich ten nadele van de Belgische Staat of zijn publiekrechtelijke organen een wederrechtelijk voordeel verschaft als bedoeld in artikel 496, dat bekomen werd in het kader van de bedrieglijke werking van een georganiseerd fraudecircuit, dat specifiek gericht is op de ontduiking, op welkdanige wijze ook, van in het gewone economische verkeer normaal verschuldigde belastingen, heffingen en taksen, kan, onverminderd de straffen eventueel opgelopen bij toepassing van andere wetsbepalingen, gestraft worden met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboete van 5 000 EUR tot 1 miljoen EUR, zonder dat deze boete het tienvoudige van de ontdoken rechten mag overschrijden.

Poging tot wanbedrijf als omschreven in het eerste lid wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met geldboete van 2 000 EUR tot 5 000 EUR.

In de gevallen bedoeld in het eerste en het tweede lid kan de schuldige bovendien veroordeeld worden tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33. »

10 juni 2002.

Mimi KESTELIJN-SIERENS.