2-218 | 2-218 |
M. le président. - Je vous propose de joindre ces demandes d'explications. (Assentiment)
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A). - Op 3 mei 1999 werd het Executief van de Moslims van België bij koninklijk besluit erkend als officiële gesprekspartner voor de overheid en werden tal van verantwoordelijkheden en te realiseren doelstellingen aan dat orgaan toegewezen.
Met deze vraag om uitleg wil ik te weten komen in welke mate de doelstellingen reeds gerealiseerd zijn inzake onderwijs, sociale aangelegenheden en moskeeën.
Werden er sinds de oprichting al nieuwe leerkrachten aangeworven in het onderwijs en voldoet het aantal leerkrachten aan de vraag? Hoe zit het met de permanente opleiding die de leraren werd beloofd? Werd er reeds een volwaardig lesprogramma opgesteld en hoe zit het met de inspectie van de lessen?
Hoever staat het met het aalmoezeniersschap in de gevangenissen, de hospitalen, het leger en de rusthuizen en met de permanente vorming van die aalmoezeniers?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verlenen van percelen op de openbare begraafplaatsen voor moslims?
Hoever staat het met het statuut van de moskeeën en de imams en met de procedure voor de erkenning van de plaatsen van eredienst?
Tot slot zou ik graag weten hoever het staat met het controlesysteem voor de rituele slachting en de toekenning van het halal-label aan vlees voor consumptie in België en voor de uitvoer naar moslimlanden?
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Een moslimverantwoordelijke pleitte onlangs voor een versterking van de Staatsveiligheid met de bedoeling organisaties en personen, die nochtans aan de controle van het Executief van de Moslims onderworpen zijn, beter te kunnen controleren. Zijn pleidooi komt erop neer dat de Belgische staat verantwoordelijk zou zijn voor het toenemende moslimfundamentalisme.
De eerste concrete vraag die ik me daarbij stel is de volgende. Wanneer zullen álle senatoren - en niet enkele zoals dat nu blijkbaar het geval is - inzage hebben in het verslag van de Staatsveiligheid over het moslimfundamentalisme in België? De media hebben daar al uitvoerig over bericht. Dat zou erop kunnen wijzen dat senatoren voor een lek hebben gezorgd, al durf ik dat niet te veronderstellen.
Tweede vraag. Is er enig overleg tussen de diensten van de minister en de gemeenschapsministers van onderwijs, teneinde de moslimleerkrachten te toetsen op hun gehechtheid aan onze wetten? Ik hou hier zeker geen pleidooi voor federale inmenging in gemeenschapsaangelegenheden. Ik wil alleen weten of de gemeenschapsministers van onderwijs informatie krijgen van de Staatsveiligheid - en dat gaat de minister van Justitie aan - over de fundamentalistische ingesteldheid van kandidaat-leerkrachten.
Derde vraag. Worden toekomstige moslimaalmoezeniers onderworpen aan een toetsing door de Staatsveiligheid of volstaat het dat zij voorgedragen worden door de Moslimraad, het Executief of een ambassade?
Wordt hun gehechtheid aan onze wetten getoetst vóór ze een opdracht krijgen?
Vierde vraag. Hoeveel vrouwen zitten er nu eigenlijk in de representatieve moslimorganen? Toen ik deze vraag stelde aan de vorige minister van Justitie, de heer Van Parys, antwoordde hij dat we dat pas zouden weten na de verkiezingen, maar dat er in elk geval vrouwelijke kandidaten waren. Hoeveel vrouwen zijn er dus uiteindelijk verkozen en hoeveel mannen? We willen ook graag de verhouding tussen beide groepen kennen.
Vijfde vraag. Hoeveel imams komen in aanmerking voor de jaarwedde van circa 13.520 euro, iets meer dan een half miljoen Belgische frank? Werd een bovengrens gesteld op het aantal imams dat op die wedde aanspraak kan maken?
Zesde vraag. De tekorten van de kerkfabrieken komen ten laste van de gemeentebegroting. Dat is het gevolg van de confiscatie van de kerkbezittingen tijdens de Franse bezetting. Zullen zonder dergelijke historische rechtvaardiging, de tekorten van de moskeeën ook worden doorgeschoven naar de provincie- of gemeentebegroting?
Laatste vraag. Hoe wordt de controle op de inhoud van de toespraken van de imams georganiseerd?
Die vragen lijken me niet overbodig voor een en ander in de praktijk wordt omgezet en om te voorkomen dat ongecontroleerde leerkrachten, aalmoezeniers en imams op de bevolking worden losgelaten.
Mme Anne-Marie Lizin (PS). - J'ai souhaité intervenir pour formuler une opinion démocrate par rapport aux difficultés que nous connaissons aujourd'hui dans la relation de clarté que nous souhaitons avoir avec tous les cultes sur le territoire de notre pays, en particulier avec l'Exécutif des musulmans.
Sous l'impulsion de notre président, la commission chargée du suivi du Comité R a veillé à ce que la différence soit clairement faite entre l'ensemble de la communauté musulmane et la partie de cette communauté qui peut être légitimement soupçonnée d'adopter non seulement des positions extrémistes qui comporteraient des appels à la haine et au crime et qui seraient en soi déjà des éléments illégaux, mais aussi d'organiser toute une série d'actes enclenchant le recrutement pour des activités terroristes, entre autres à l'étranger.
Cette distinction est bien faite dans le rapport de la commission. Nous ne confondons nullement la communauté musulmane, de quelque origine qu'elle soit, et ceux qui, à l'intérieur de cette communauté, orchestrent les discours extrémistes et, à partir de là, les discours qui permettent de passer à l'acte et de recruter pour des actions terroristes.
Cela dit, nous avons été assez surpris de constater l'existence d'une série d'amalgames dans l'autre sens, à savoir qu'en faisant semblant de n'avoir pas lu dans le rapport à quel point nous essayons de nous montrer pointus dans notre analyse, la communauté musulmane ou, en tout cas, l'exécutif qui reproche des amalgames au comité R, procède lui-même à un amalgame anormal qui consiste à couvrir l'ensemble des activités de la communauté musulmane, comme si celle-ci était attaquée en bloc.
C'est bien là que se trouve le danger, dans ce manque de volonté politique à l'intérieur de la communauté musulmane d'identifier la fraction extrémiste et la fonction d'organisation d'actes terroristes. Nous estimons que c'est sur ce point que les ministres doivent agir. En tout cas, nous considérons qu'il est temps de lire ce rapport en détail pour aboutir à une action du gouvernement.
À coté de cela, certains éléments doivent être précisés. Que tolérons-nous qui puisse être considéré comme un appel au meurtre ? Le fait de dire que M. Bush se trompe de politique entraîne-t-il nécessairement la communauté musulmane dans le mauvais sens ? Non, on le dit partout. Est-il anormal de dire que tous les Américains doivent être tués, y compris leurs chefs ? Oui. Aussi, je crois que nous devons arriver à formuler précisément ce que nous ne tolérons pas dans les publications qui paraissent sur notre territoire.
Cela vaut aussi en ce qui concerne la question de l'égalité homme-femme pour laquelle des positions doivent être clarifiées. Le problème a été soulevé à la Communauté française et M. Hazette y a très bien répondu. Il est évident qu'un cours donné dans une école coranique et qui conseille non seulement aux petites filles d'accepter l'idée d'être mariée à douze ans mais véhicule, de surcroît, l'idée que, pour des raisons de morphologie, les femmes doivent rester à la maison, est incorrect par rapport au droit belge qui fonde l'égalité homme-femme, notamment dans notre Constitution.
Nous ne devons pas poursuivre ce discours par hasard mais bien nous organiser pour le faire. Il importe donc de prendre la dimension du problème.
Je vous ai déjà interpellé, monsieur le ministre de la Justice, au sujet des prisons. Je considère qu'il faut continuer ce travail. Vous m'aviez répondu qu'effectivement, on prenait en compte le type de recrutement dans les prisons. En règle générale, on y a affaire à des gens qui ont déjà transgressé la loi et que l'on peut convaincre d'autant plus facilement de continuer à le faire, dans la mesure où on les aide à se donner l'impression que leurs actes de transgression de la loi sont des actes accomplis au nom du jihad.
En cette matière, il faut cesser d'être aveugle. Si j'ai tenu à intervenir immédiatement après l'orateur qui s'est exprimé à cette tribune avant moi, c'est parce qu'il appartient aux démocrates de tenir ce discours, et de le faire à temps. Il s'impose que le gouvernement prenne la mesure du débat qui s'est ouvert avec le Comité R.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A). - Ik wil graag nog even het woord nemen vóór de minister antwoordt om een duidelijk onderscheid te maken tussen mijn invalshoek en die van de heer Verreycken. Mijn bezorgdheid gaat uit naar de moslimgemeenschap, naar de 90 of 95 procent die ook bezorgd is om wat er gebeurt en met wie de overheid te weinig communiceert. Dat heb ik de plenaire vergadering en de minister willen duidelijk maken. De moslimgemeenschap ervaart het amalgaam dat doorgaans wordt gemaakt en waarop ook mevrouw Lizin heeft gewezen, als negatief.
M. le président. - Nous avons précisément veillé à exclure les amalgames de toutes natures de ce rapport.
C'est la raison pour laquelle j'ai dit aux membres de l'exécutif musulman combien leur lettre était maladroite et m'avait choqué, eu égard aux responsabilités que portent les représentants d'un culte. Ces derniers ne peuvent, dès lors, nullement se permettre de faire des raccourcis malheureux.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Een tweetal weken geleden stelde ik de minister van Justitie een vraag over de organisatie van de islam. Ik deed dat op basis van het jaarverslag van het Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding, CGKR. In het jaarverslag stond dat het betreurenswaardig is dat de gewone islamitische gelovigen eind 2001 door een samenspel van omstandigheden, waar niemand winnaar bij is, niet krijgen waar ze recht op hebben, namelijk een eerste reeks erkende islamitische gemeenschappen en erkende moskeeën.
Er moet zo snel mogelijk een grondwettelijke regeling komen voor iets waar ook de moslimgelovigen recht op hebben, meer bepaald een Belgische organisatie van de islam en een Belgische, Vlaamse of Franstalige financiering van de bedienaars van de eredienst en een Vlaamse opleiding voor de moslimleerkrachten.
De moeilijkheid ligt nog altijd bij de representatieve organen van de islam sinds de verkiezingen ervan in 1999, die toen werden beschouwd als een grote stap in de organisatie van een Europese islam. Door de strubbelingen binnen de representatieve mosliminstanties wordt momenteel echter nog geen enkele bedienaar van de islamitische eredienst door de Belgische overheid gefinancierd.
Deze vaststelling is verontrustend. Immers, zolang de grondwettelijk vastgelegde Belgische financiering ontbreekt, moeten de moskeegemeenschappen leven bij gratie van buitenlandse financiering. Precies daarom zijn ze vatbaarder voor meer politiek-radicale en fundamentalistische strekkingen.
Onze samenleving staat voor een uitdaging: constructief omgaan met de islam. Daarom moet de moslimgemeenschap de wettelijk gewaarborgde faciliteiten krijgen. Een volwaardige erkenning kan bijdragen tot een grotere doorzichtigheid en openheid vanwege de moslimgelovigen en een beter begrip vanwege de andere burgers in ons land. Bovendien brengt de financiële erkenning van de islamitische eredienst ook een grotere verbondenheid en betrokkenheid van de moslimgemeenschap met zich.
In antwoord op mijn vraag van 27 juni wees de minister erop dat de overheid zich niet moet bemoeien met de verhouding tussen het Executief en de Assemblee en dat het executief de enige gesprekspartner is voor de overheid. Er werden twee bemiddelaars aangesteld om vast te stellen of een verdere werking van de organen van de moslimgemeenschap nog mogelijk is. Naar verluidt zijn de twee bemiddelaars parlementsleden. Volgens de minister moeten er geen nieuwe verkiezingen worden georganiseerd. Op mijn vraag of er een verband is tussen de onmogelijkheid om een evenwichtige vertegenwoordiging te bereiken en het gebrek aan erkenning en financiering van de moskeegemeenschappen antwoordde de minister bevestigend. Voor een aantal erkenningsdossiers zou er geen probleem zijn, maar de bal ligt in het kamp van de moslimgemeenschap, die moet meedelen of ze bereid is dossiers in te dienen voor de moskeeën waarvoor er geen problemen zijn.
In de berichtgeving over het recente conflict betreffende het Executief van de moslims wordt melding gemaakt van de activiteiten van het CGKR. Welke activiteiten ontplooiden de medewerkers van het centrum in deze zaak? Waren ze gedekt door de bevoegde overheid of gebeurden deze activiteiten in overleg met het kabinet?
In het kort geding betreffende de positie van het Executief was de Belgische staat geen partij. Zal de Belgische staat in de rechtszaak ten gronde als partij vrijwillig tussenbeide komen, gezien de rol die het departement van Justitie heeft gespeeld bij het tot stand komen en het in stand houden van het Executief?
Wie zijn de twee bemiddelaars over wie de minister sprak? Wat is hun specifieke bekwaamheid? Wat is hun precieze opdracht? Welke termijn werd hen gegeven om hun opdracht te voleindigen? Wat zijn de consequenties als de bemiddelaars niet slagen in hun opdracht?
Welke consequenties moeten de gemeenschappen en gewesten verbinden aan het feit dat het Executief momenteel niet kan functioneren als geloofwaardige gesprekspartner voor de islamitische gemeenschappen?
Is het mogelijk om een kopie te ontvangen van het reglement van inwendige orde van het Executief en van het door de vorige regering goedgekeurde document Modalités relatives à la formation d'un organe Chef de Culte pour les Musulmans de Belgique, mars 1998? Er zou ook een verslag bestaan met een analyse over de wijze waarop het departement Justitie is omgegaan met de mosliminstanties, waaraan twee uitmuntende constitutionalisten, de professoren Delpérée en Uyttendaele, zouden hebben meegewerkt. Kan de minister daar toelichting bij verstrekken en het bewuste verslag aan de geïnteresseerde senatoren bezorgen?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Aangezien de drie vragen erg uiteenlopen, zal ik ze niet samen maar ieder apart beantwoorden.
Mevrouw Pehlivan wijs ik er in de eerste plaats op dat de minister van Justitie alleen bevoegd is voor aspecten die de temporaliën van de erkende erediensten aangaan. Sedert de bijzondere wet van 13 juli 2001 waardoor diverse bevoegdheden werden overgedragen aan de gewesten en gemeenschappen, is deze bevoegdheid beperkt tot de erkenning van de erediensten en de aspecten in verband met de representatieve organen en de uitbetaling van de wedden en pensioenen van de bedienaars van de erkende erediensten. Ik zal mij in mijn antwoord dan ook beperken tot de aspecten waarvoor ik bevoegd ben.
Inzake de leerkrachten gaat het om een bevoegdheid van de gemeenschappen. Enkel de aalmoezeniers bij strafinrichtingen vallen onder mijn bevoegdheid. Er is op het ogenblik een koninklijk besluit klaar dat de formaties van de aalmoezeniers, de islamconsulenten en de moreel consulenten bij de strafinrichtingen vastlegt. Het ligt nu bij de minister van Begroting voor advies.
Het probleem van de opleiding van de aalmoezeniers is een interne aangelegenheid van de betrokken eredienst.
De regeling inzake de begraafplaatsen is een bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken.
Voor de rituele slachtingen is de minister van Volksgezondheid bevoegd.
Voor het overige kan ik enkel antwoorden op de vraag over het statuut van de imams, aangezien de erkenning van de lokale gemeenschappen onder de bevoegdheid van de gewesten ressorteert. Die erkenning is echter onderworpen aan een aantal voorafgaandelijke beslissingen in verband met de rangorde van de bedienaars van de islamitische eredienst in België. Daartoe zijn er door mijn diensten teksten voorgesteld aan het Executief van de Moslims, maar door interne moeilijkheden heeft dit daar nog geen standpunt over kunnen innemen.
Aan de heer Verreycken kan ik antwoorden dat het verslag over het moslimfundamentalisme niet werd opgemaakt door de Veiligheid van de Staat. Het betreft hier een toezichtonderzoek van het Comité I onder de benaming "Rapport van het onderzoek naar de manier waarop de inlichtingendiensten aandacht hebben voor extremistische en terroristische islamitische activiteiten". Alleen het Comité I kan dus beoordelen of dat verslag openbaar mag worden gemaakt. Gedeelten van dit verslag zijn al via de pers bekendgemaakt. De toenmalige administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, mevrouw Timmermans, achtte dat in een nota van 30 mei 2002 niet opportuun, maar het is in ieder geval alleen het Comité I dat daarover echt uitspraak kan doen.
Het onderwijs behoort tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen en het staat hen vrij de adviezen die zij wensen, in te winnen.
De Islamconsulenten bij de strafinrichtingen worden onderworpen aan een onderzoek door de bevoegde diensten. Eventueel kan de toegang tot de strafinrichting worden geweigerd.
Het Executief van de Moslims van België werd samengesteld bij koninklijk besluit van 4 mei 1999. Bij de samenstelling waren er veertien mannen en twee vrouwen. Door onder meer vertrek en overlijden, zijn er thans nog elf mannen en twee vrouwen.
Het aantal imams dat zal worden betaald met middelen van de begroting van het ministerie van Justitie, is als gevolg van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van een aantal bevoegdheden naar de Gewesten, afhankelijk van de beslissingen die de Gewesten nemen in het kader van hun bevoegdheid om lokale gemeenschappen te erkennen. Gelet op het feit dat dit implicaties heeft voor het budget van de federale overheid wordt in de samenwerkingsakkoorden tussen de Gewesten en de federale overheid, waarvan de voorbereiding bezig is, voorzien in een overlegprocedure en een adviesbevoegdheid van de federale overheid.
Artikel 8 van de wet van 10 maart 1999 tot wijziging van de wet van 5 april 1962 houdende erkenning van de wijzigingen aan het aartsbisdom Mechelen en van de oprichting van het bisdom Antwerpen, de wet van 4 maart 1870 op de temporaliën van de erediensten en het keizerlijk decreet van 30 december 1809 op de kerkfabrieken bepaalt in het zesde lid dat de geldelijke tegemoetkomingen van de gemeenten ten voordele van de bedienaars van de erediensten en de besturen der erediensten, bepaald in de vorige artikelen ten laste komen van de provincies en van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wat betreft de islamitische en orthodoxe erediensten. Deze tekst is dus duidelijk en de provincies of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zullen de tekorten op de begroting van de lokale gemeenschappen moeten dragen. Het principe van de gelijke behandeling van de erediensten primeert.
Mijn antwoord op de vragen van mevrouw De Schamphelaere luidt als volgt.
In het kader van het islamdossier is het belangrijk een beroep te kunnen doen op personen die gemakkelijk toegang hebben tot de Moslimgemeenschap. Binnen het Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding is die mogelijkheid aanwezig en het ministerie van Justitie heeft dan ook sedert jaren een overeenkomst met het Centrum, waarbij het ministerie van Justitie een beroep kan doen op de expertise van een personeelslid van het Centrum. Er is regelmatig rapportage geweest over de aanwezigheid van een persoon van het Centrum op het Executief.
Het kortgeding dat werd ingeleid voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel betrof een probleem van interne orde. Als gevolg van de interne moeilijkheden binnen het Executief en de daaruit voorvloeiende disfuncties hadden een aantal leden van het Executief het initiatief genomen om de huidige voorzitter op een vergadering uit zijn functies te ontheffen. Tegen die beslissing werd door de voorzitter en een aantal leden van de Constituante een geding aangevat, waarbij de huidige voorzitter van het Executief als partij is tussenbeide gekomen.
De vraag luidde daarbij of de leden van het Executief die een collectief voorzitterschap hadden opgericht, op basis van het reglement van Inwendige Orde als voorzitter een dergelijke werkwijze konden vooropstellen en of zij de titel van voorzitter konden voeren.
Het ligt niet in mijn bevoegdheid om mij met interne aangelegenheden van de representatieve organen van de erkende erediensten bezig te houden. De Belgische Staat heeft dan ook er voor gekozen om de neutraliteit in dit conflict te bewaren en is niet tussenbeide gekomen. Om die redenen zal de Belgische Staat ook niet vrijwillig tussenbeide komen in het geding ten gronde.
Er werden inderdaad als gevolg van een beslissing van het kernkabinet, twee bemiddelaars aangesteld. Het gaat om de Heer Philippe Moureaux en Mevrouw Meryem Kaçar. Zij zijn bekend met de Moslimgemeenschap in België. Hun opdracht bestaat erin om aan de hand van contacten binnen de Moslimgemeenschap na te gaan of er nog voldoende vertrouwen bestaat om het huidige Executief nog te laten functioneren. De uitspraak van de kortgedingrechter heeft vooralsnog niet de nodige sereniteit teruggebracht. Aan de hand van hun contacten zullen zij een voorstel formuleren. Er is geen termijn bepaald voor het voltooien van die opdracht.
De vraag over de consequenties indien de bemiddelaars niet slagen, is hypothetisch. Afhankelijk van de inhoud van het rapport van de bemiddelaars, zal de situatie op dat ogenblik worden geëvalueerd.
Door de interne moeilijkheden binnen het Executief worden er op dit ogenblik geen beslissingen genomen. Zolang de bemiddelingsopdracht niet is beëindigd, denk ik trouwens dat het voor het Executief is aangewezen om enkel de lopende zaken te behartigen en geen beslissingen ten gronde te nemen. Daarvoor dient er een klimaat van vertrouwen en samenwerking te bestaan, hetgeen nu niet het geval blijkt te zijn. Uiteraard kunnen er contacten plaatsvinden met de Gewesten, maar er zijn veelvuldige contacten tussen de Gewesten en mijn diensten, waar het islamdossier ook ter sprake komt. Ik vestig trouwens de aandacht op het feit dat eerst een aantal beslissingen ten gronde moeten worden genomen over de hiërarchie binnen de Islam in België, vooraleer kan worden overgaan tot beslissingen in verband met de lokale gemeenschappen. Een antwoord op de teksten die door mijn diensten aan het Executief daarover werden voorgelegd, is er niet gekomen.
Het Reglement van inwendige orde, dat mij, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende erkenning van het Executief van de Moslims van België werd overgemaakt, is nooit door het voltallige Executief goedgekeurd. Dat is gebleken uit de vergaderingen die begin 2001 werden gehouden. In die zin meen ik dat het niet nuttig is dat document over te maken. Bovendien werd dit document slechts ter informatie overgemaakt en komt het mij niet toe daarop enige opmerking te maken, aangezien het een interne aangelegenheid betreft. Er werd dan ook slechts akte genomen van de ontvangst van het document.
De tekst van het document dat door de vorige regering werd goedgekeurd inzake de modaliteiten inzake de verkiezingen van een orgaan - hoofd van eredienst is een werkdocument dat werd voorgelegd aan de ministerraad in 1998. Ik meen dan ook dat ik dat document, dat betrekking heeft op het geheim van de beraadslagingen van de federale regering en van de verantwoordelijke overheden die er van afhangen of waarbij een federale overheid is betrokken, niet kan overhandigen.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A). - Ik dank de minister voor zijn duidelijke antwoorden, meer bepaald over de opdrachten van het Executief en de ministeriële bevoegdheden dienaangaande. Tegen einde 2002 zouden toch een aantal van de vooropgezette doelstellingen moeten verwezenlijkt zijn, opdat het Executief het vertrouwen van de moslimgemeenschap kan winnen.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ik dank de minister voor zijn nauwgezette antwoorden op mijn vragen. Mijn laatste vraag over de controle op de toespraken van de imams heeft hij echter overgeslagen. Die vraag is belangrijk in het licht van een zeer schokkend rapport uit Nederland waar de controle op die toespraken wel degelijk werd georganiseerd. Betekent het uitblijven van een antwoord, dat ons land niet controleert of wordt de controle nog voorbereidt? Wij mogen toch niet toelaten dat er opjuttende toespraken worden gehouden zonder dat wij er iets van af weten.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Mijnheer de voorzitter, ik heb die vraag niet willen ontwijken, ze is gewoon aan mijn aandacht ontsnapt. De controle wordt gedaan door de diensten van de Staatsveiligheid.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik heb nogmaals begrepen dat er op het ogenblik te weinig vertrouwen is in het Executief. Er is een gebrek aan positieve samenwerking met de Assemblee zodat er geen echte beslissingen kunnen worden genomen. Er worden enkel lopende zaken afgehandeld.
De opdracht die beide parlementsleden hebben gekregen, is dus van het grootste belang. Ik hoop echt dat zij stappen vooruit kunnen doen en dat er opnieuw vertrouwen groeit. Zo lang de dossiers voor erkenning en subsidiëring geblokkeerd zijn, blijft de buitenlandse financiering spelen, blijft het risico op radicalisering aanhouden en blijft er onvoldoende transparantie, openheid en verbondenheid van de moskeegemeenschap met de Belgische samenleving.
-L'incident est clos.
(M. Jean-Marie Happart, vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)