2-216 | 2-216 |
De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Sinds 1996 kunnen verpleegkundigen een bijkomende opleiding van 900 uur volgen om op de gespecialiseerde diensten van de spoedgevallen en de intensieve zorg te werken. De opleiding omvat theorie en begeleide stages. De titel `bijzondere beroepstitel voor verpleegkundige in de intensieve zorg en spoedgevallenzorg' erkent en garandeert de opleiding en kwaliteit van de verpleegkundigen die werkzaam zijn op spoedgevallendiensten, bij de medische interventieteams en op intensieve zorg. Op deze diensten hebben zij het leven van mensen in handen. De titel die deze verpleegkundigen krijgen, is de belangrijkste, zoniet de enige erkenning voor hun inspanning voor deze zware bijkomende opleiding.
We vernemen dat de minister een koninklijk besluit in voorbereiding heeft dat deze bijzondere beroepstitel wil afschaffen en gelijkstellen met een `bijzondere beroepsbekwaamheid'. Een verpleegkundige zou deze titel echter ook kunnen bekomen na een bijkomende opleiding vanaf 250 uur. De belangenverenigingen vinden dit koninklijk besluit onrechtvaardig en wensen de erkenning voor hun bijkomende opleiding te behouden.
Het behalen van de bijzondere beroepstitel was tot 1999 voorbehouden voor de A1-verpleegkundigen. Voor A2-verpleegkundigen werd de opleiding in 1999 bij wijze van koninklijk besluit mogelijk gemaakt, maar uitvoeringsbesluiten bleven tot hiertoe uit.
Overlegt de minister met de betrokken belangengroepen in dit dossier en neemt zij hun argumenten in overweging? Zal de minister ingaan op de vraag om de betrokken erkenning in de vorm van een beroepstitel te behouden? Wanneer zullen de uitvoeringsbesluiten gepubliceerd worden die de opleiding voor de bijzondere beroepstitel voor verpleegkundige in de intensieve zorg en spoedgevallenzorg ook voor A2-verpleegkundigen mogelijk maakt?
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Net als mevrouw de Bethune stel ik me heel wat vragen bij het voornemen van de minister om het koninklijk besluit van 18 januari 1994 te wijzigen.
De criteria voor de erkenning van de beoefenaars van de verpleegkunde als houders van de bijzondere beroepstitel van gegradueerde verpleegster in intensieve zorg en spoedgevallenzorg zijn vastgelegd door het ministerieel besluit van 16 april 1996. Artikel 2 legt een theoretische opleiding en een professionele ervaring van elk 450 uren op.
Hoewel het volgen van deze opleiding de derving van één jaar loon betekent, geen latere loonsverhoging garandeert en er zelfs geen kostenvergoeding voor deze opleiding bestaat, voltooiden tot nu toe 5.000 verpleegkundigen in België deze extra opleiding met vrucht.
De normering van de personeelsbezetting van diverse verpleegdiensten, onder meer de mobiele urgentiegroep, de diensten intensieve zorg en de spoedgevallendiensten, vereist op dit moment de kwalificatie van gegradueerde verpleegster in intensieve zorgen of spoedgevallenzorg.
Over de wijzigingen die de minister in deze regeling wil aanbrengen, heb ik volgende vragen. Zal de afschaffing van de bijzondere beroepstitel niet leiden tot een verlaging van een garantie van kwaliteit? Hoe denkt ze in deze periode van aanslepend tekort aan verpleegkundigen, mensen te motiveren om de meest zware taken in de verpleegkunde te blijven opnemen, als hen zelfs de eerbetuiging van een titel wordt ontnomen?
Wat zal jongeren aanzetten tot extra vorming en bijscholing om de schaarste op de arbeidsmarkt op te vangen, als waardering niet meer als een morele waarde kan gevaloriseerd worden? Is deze houding een antwoord op het ons afkomende fenomeen van de vergrijzing met al zijn consequenties?
Hoe past de afschaffing van de bijzondere beroepstitels in de toekomstige Europese onderwijshervormingen? In de BaMa-structuur zal een voortgezette opleiding immers een eigen plaats krijgen. In welke zin kan deze afschaffing de integratie van deze bijzondere opleiding bemoeilijken?
De heer Jan Remans (VLD). - De problematiek die de collega's de Bethune en De Schamphelaere aankaarten, ligt ook mij na aan het hart.
Als het voornemen van het kabinet om de bijzondere beroepstitels af te schaffen en te vervangen door een erkenning van een `bijzondere beroepsbekwaamheid', enkel een naamsverandering zou zijn, zou iedereen dat kunnen aanvaarden. Als het echter de bedoeling is de bijzondere beroepsbekwaamheid aan alle bijscholingen toe te kennen en geen onderscheid meer te maken tussen de verschillende bekwaamheden en disciplines, tussen een bekwaamheid voor spoed en intensieve zorgen met een opleiding van 900 uur en een van 250 uur, dan heb ik daar wel een groot probleem mee.
Ik weet dat de wijziging deel uitmaakt van een algemene herschikking van verpleegkunde, waarin ik ook een aantal logische en waardevolle elementen terugvind. Echter, het simpelweg afschaffen van een beroepstitel zonder rekening te houden met de verworven rechten en met de inspanningen die de betrokken verpleegkundigen hebben geleverd, noch met de kwaliteit van de opleiding en de geleverde verzorging, lijkt me een zware fout.
Fout is ook de rivaliteit tussen de verschillende groepen van verpleegkundigen aan te scherpen. Verpleegkundigen die na een zware opleiding een specifieke wettige erkenning hebben verworven, moeten die kunnen behouden. Een erkenning afschaffen staat trouwens haaks op alle dure campagnes die de minister momenteel voert om het imago van de verpleegkunde te verbeteren. De erkenning afschaffen staat ook haaks op de nieuwe profielen van de verpleegkundige opleiding die op het ogenblik in Vlaanderen gestalte krijgen. Men weet dat pas in juli 2001 de Raad van het Hoger Onderwijs daar veranderingen in heeft aangebracht. Om al die redenen zie ik met veel belangstelling uit naar het antwoord van de minister op de vragen van beide collega's.
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Twee weken geleden heb ik reeds geantwoord op een identieke vraag van een Franstalige collega. Ik zie er echter niet tegen op om ook nog eens in het Nederlands te antwoorden.
Het is nooit de bedoeling geweest om het bestaande onderscheid tussen opleidingen van 900, 450 en 250 uur uit te wissen. Oorspronkelijk - en dat is intussen al jaren gelden - had men gekozen voor bijzondere beroepstitels, maar daar stonden ook verschillende types van opleiding tegenover.
Mijnheer Remans, het ging inderdaad alleen over een woord. Ik heb dat op zeer veel plaatsen uitgelegd, ook aan de groepen die deze titel al voerden. Het ging er ons niet om hen die titel af te pakken. `Bijzondere beroepsbekwaamheid' of `bijzondere beroepstitel' klinkt in de oren van de bevolking net hetzelfde en verandert niets aan de waardering van de zieken. Voor de betrokkenen zelf bleek het echter volkomen onaanvaardbaar dat dit woord veranderde - dat heb ik zelf moeten vaststellen - ook al bleef het onderscheid tussen de verschillende beroepsbekwaamheden of - titels behouden. 900 uren voor een opleiding intensieve zorgen en 400 uren voor een opleiding oncologie kunnen nu eenmaal niet over dezelfde kam worden geschoren.
Het gekke van de zaak is dat de eis om af te stappen van de beroepstitel en over te stappen naar de beroepsbekwaamheid door de werknemersorganisaties werd geformuleerd tijdens de onderhandelingen over het sociaal akkoord voor de non-profitsector dat in maart 2000 werd afgesloten. Nu verklaren de beroepsverenigingen dat zij daarover een ander idee hebben. Dat is het conflict waarvoor ik sta.
Ik wil het bestaande onderscheid tussen de opleidingen niet wegwerken. Ik zit wel in een lastig parket. De enen zeggen immers dat, als ik durf terugkomen op de benaming, zij het sociaal akkoord zullen opzeggen, en de anderen ... U weet wel!
Ik tracht nu te masseren om eruit te geraken. Aanvankelijk was het de bedoeling om de naam aan te passen en zodoende de studiemobiliteit te verhogen en te voorkomen dat wie nog een bijkomende studie aanvat, krijgt af te rekenen met onoverkomelijke problemen. Dat is de reële situatie.
Op dit ogenblik weet ik niet precies wat het eindresultaat zal zijn. In uitvoering van het sociaal akkoord werd een ontwerp van koninklijk besluit voor advies aan de Raad van State overgezonden.
Ik ben voor elke oplossing aanspreekbaar. Voor een aantal betrokkenen is de nieuwe regeling nog niet toegepast en wij zouden dus kunnen beslissen om voor wie de titel al voert, alles bij het oude te laten.
Ik wil de grootst mogelijke soepelheid aan de dag leggen, maar kan niet dulden dat groepen die beweren dezelfde mensen te vertegenwoordigen, de hele zaak blokkeren. Dit verheugt mij alles behalve, maar ik zal verder blijven werken aan dit dossier.
Vandaag zegt men dat een en ander haaks staat op het gevoerde beleid, maar ik wil toch even beklemtonen dat ik enkel uitvoering heb gegeven aan een eis van de sociale partners van de betrokken sector. Voor mij ging het om een andere vertaling van identieke beleidsdoelstellingen met name waardering voor de opleidingen en waardering voor het beroep.
Aan de campagne waarmee ik de hele bevolking tracht te bereiken heb ik vorig jaar 30 miljoen frank besteed. Dat is peanuts, want enkele seconden televisiezendtijd kosten al onmiddellijk 10 miljoen frank.
Ik heb dit jaar de publiciteit nog verminderd en we zullen de gevolgen daarvan zien. Ik was vorig jaar al niet gelukkig omdat die publiciteit in Wallonië en Brussel slechts een lichte groei en in Vlaanderen een stagnatie veroorzaakte. In september zullen we meer weten.
Ik begrijp de vraag niet goed over het verband tussen het invoeren van bijzondere beroepsbekwaamheden en de toenemende vergrijzing. Wordt hiermee bedoeld dat minder jongeren zich geroepen voelen om verpleegkunde te studeren omdat ze niet langer een beroepstitel, maar wel een bijzondere bekwaamheid kunnen krijgen? Ik kan mij niet voorstellen dat dit voor jonge mensen een struikelblok betekent. Ik kan mij wel voorstellen - daarom ook heb ik de discussie geopend - dat mensen aan een titel gehecht zijn en niet graag hebben dat er daar iets anders voor in de plaats komt, ook al is dat maar een andere benaming.
De BaMa-structuur is een nieuw gegeven waarmee in het sociaal akkoord destijds geen rekening is gehouden. Het is nog niet officieel bekend welke gevolgen dit heeft voor de verpleegkunde en op welke manier de opleiding en post-hogeschoolvorming georganiseerd zullen worden. In de gemeenschappen die ter zake bevoegd zijn, is dat proces opgestart.
Voor de verpleegkunde bestaat er na de wijziging van het koninklijk besluit nr. 78, in uitvoering van de wet van 10 augustus 2001, wel een beroepstitel. Na het behalen van de beroepstitel van gegradueerde verpleegkunde kan in een specifiek domein een bijzondere bekwaamheid - of misschien titel - behaald worden. Voor de gediplomeerde verpleegkundigen wordt er in overgangsmaatregelen voorzien. Het is echter evident dat het aantal uren opleiding zal afhangen van de aard van de opleiding. Het onderscheid zal echter duidelijk blijken uit de erkenningscriteria waarin het aantal uren opleiding steeds wordt vermeld. Met het oog op de kwaliteit van de zorgverstrekking is het ons inziens belangrijk dat de grootste aandacht gaat naar het behalen van een erkenning en dat de inhoud voorrang krijgt op de benaming.
Het verheugt me dat er vaak een beroep wordt gedaan op de brugfunctie en dat vele houders van een diploma van gebrevetteerde verpleegkundige na enkele jaren ervaring deze opleiding volgen zodat ze later het A1-diploma kunnen halen. In Vlaanderen liep dat vlot van in het begin, maar ook aan Franstalige kant evolueert dit in gunstige zin.
Er is inderdaad een ontwerp van koninklijk besluit in voorbereiding tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1994 houdende de lijst van de bijzondere beroepstitels en de bijzondere beroepsbekwaamheden voor de beoefenaars van de verpleegkunde. De uiteindelijke formulering ervan zal afhangen van het verdere overleg. Ik wens hier immers zonder kleerscheuren uit te komen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik dank de minister voor haar antwoord en voor haar bezield overleg. Ze begreep het verband tussen het invoeren van bijzondere beroepsbekwaamheden en de toenemende vergrijzing niet goed. Het is niet alleen de bedoeling jongen mensen te motiveren om de verpleegkundige studies aan te vatten, maar ook de oudere verpleegkundigen zo lang mogelijk aan de slag te houden. Velen haken vroegtijdig af omdat het beroep zware lichamelijke inspanningen vergt, omdat ze van oordeel zijn dat ze onvoldoende gewaardeerd worden of omdat ze belast worden met taken waar ze niet voor opgeleid zijn. Een laatste aspect is misschien de onderwaardering van de bijscholing.
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Ik ben het daar natuurlijk volledig mee eens. Daarom ook hebben we in het akkoord van maart 2000 maatregelen ingeschreven die de mensen die in het beroep stonden, moesten aanmoedigen. Een belangrijk deel van de bijkomende enveloppe van 13 miljard is bestemd voor de financiering van de maatregelen ten gunste van de personen ouder dan 45 jaar. Zij kunnen minder werken en hetzelfde loon houden of hetzelfde aantal uren blijven werken en meer betaald worden. Dat is al een vorm van erkenning. De algemene vaststelling is overigens ook dat ziekenhuizen en andere instellingen aan dergelijke vormings- en carrièreaspecten meer en meer aandacht zullen moeten besteden. We stellen die tendens overal vast.
In de campagne van dit jaar hebben we vooral ziekenhuizen aan het woord gelaten, onder meer een Limburgs en een Oost-Vlaams ziekenhuis. In ziekenhuizen waar het personeelsmanagement voldoende vorming aanbiedt en ervoor zorgt dat de verpleegkundigen steeds nieuwe dingen kunnen leren, is er geen leegloop.
We stellen vast dat er op korte termijn geen tekorten zijn. Ik maak mij evenwel geen illusies. We moeten blijven zoeken naar een manier om het beroep aantrekkelijker te maken. Zowel de instroom als de uitstroom moeten worden beheerst. In dat opzicht is het verwerven van bijkomende vorming bijkomstig. Dat aspect krijgt in de internationale literatuur echter veel aandacht en wordt beschouwd als de manier bij uitstek om de mensen te overtuigen om het beroep te blijven uitoefenen. Wij zijn in staat om in de nodige voorwaarden te voorzien, maar de actoren op het terrein moeten zorgen voor de invulling ervan.
-Het incident is gesloten.