2-213 | 2-213 |
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik zou de minister willen ondervragen over een aangelegenheid die onze samenleving alsmaar meer bezighoudt, namelijk de positie en vooral de grondwettelijke erkenning van de islamitische eredienst.
Kerken en levensbeschouwelijke gemeenschappen in ons land zijn vrij in het bepalen van hun werking en organisatie. Deze vrijheid geldt op alle echelons, zowel op het vlak van denominatie en samenwerking als op het lokale vlak.
Dit principe vindt zijn basis in artikel 21 van de Belgische Grondwet. Ook recente Straatsburgse jurisprudentie met betrekking tot artikel 9 van het Europees verdrag van de rechten van de mens geeft in principe steun aan de organisatievrijheid van godsdienstige gemeenschappen.
Deze organisatievrijheid kan betekenen dat er geen geformaliseerde organisatie ontstaat, zoals we kennen met de katholieke kerk in ons land.
Wat moet er gebeuren als een organisatie ontbreekt en de overheid toch een gesprekspartner van die gemeenschappen nodig heeft? Moet de overheid zelfstandig aan de slag gaan?
De Belgische overheid heeft een poging gedaan om het dilemma in het geval van de islamitische gemeenschappen op te lossen door het stimuleren en faciliteren van moslimverkiezingen, die in 1999 met de installatie van een executief van de moslims in België werden afgerond. Dit orgaan vervult ten opzichte van de overheid een rol die vergelijkbaar is met deze van een diocesane overheid in de katholieke kerk. Het verkiezingsconcept heeft een zeker aanzien bij beleidsmakers, ook buiten de Belgische landsgrenzen, meer bepaald als het om de islam gaat.
In Frankrijk zijn er dit jaar moslimverkiezingen te verwachten en ook in Nederland zijn er pleidooien in die zin. In België moet het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding twee jaar na de moslimverkiezingen in haar jaarverslag noteren, ik citeer: "Het is betreurenswaardig dat de gewone islamitische gelovigen eind 2001, door een samenspel van omstandigheden waar niemand winnaar bij is, niet staat waar ze eigenlijk recht op hebben: een eerste reeks erkende islamitische gemeenschappen en erkende moskeeën." Het verslag vermeldt ook dat dit komt door "ideologische meningsverschillen tussen het erkende Executief en een anders georiënteerde assemblee."
Er wordt in het jaarverslag van het Centrum ook gewag gemaakt van problemen bij de representatieve instanties van de erkende islamitische eredienst en ook de minister verklaarde in antwoord op mijn vraag van 12 november 2001 al over inlichtingen te beschikken waaruit blijkt dat op de leden die in het Executief zetelen druk werd uitgeoefend om hun mandaat in te trekken of zich niet opnieuw kandidaat te stellen.
Deze problemen zijn vandaag niet opgelost, integendeel. De interne spanningen zijn geëscaleerd en hebben geleid tot gerechtelijke procedures. Verschillende strekkingen betwisten elkaar het lidmaatschap van het Executief. Een strekking wil een strikte scheiding tussen kerk en staat en wordt aangeduid als de `laïcs'. Een andere strekking is het interne pluralisme binnen de islam niet genegen en toont een affiniteit met de moslimbroederschappen, die een sterke profilering en aanwezigheid in het publieke leven nastreven.
Eind 2001 verklaarde de minister in de Kamer dat de eerste erkenningen van lokale moskeegemeenschappen met de daaraan gekoppelde wedde-uitbetalingen voor 98 geestelijke bedienaren in de loop van 2002 zouden plaatsvinden. Het Executief is er immers wel al in geslaagd een lijst op te maken van 129 moskeeën die prioritair, dat wil zeggen over een periode van drie jaar, voor erkenning worden voorgedragen. Vanzelfsprekend kan deze erkenning maar effectief worden als voldaan is aan de voorwaarden die in het verslag van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding worden herhaald. De criteria zijn: een voldoende aantal gelovigen tellen; geen organieke banden hebben met buitenlandse staten of instellingen ten einde in de toekomst de onvervreemdbaarheid van de cultusplaatsen te vrijwaren en geen politiek activisme aan de dag leggen binnen de moskee.
Omwille van de interne strubbelingen in de representatieve mosliminstanties wordt vandaag nog altijd geen enkele islamitische bedienaar van de eredienst door de Belgische overheid gefinancierd. Deze vaststelling is pas echt verontrustend in het licht van het jaarrapport voor 2001 van het Comité I. Dat zegt onder andere dat België een interessante uitvalsbasis is voor politiek-fundamentalistische acties en dat men de invloed van buitenlandse mogendheden zoals Saudi-Arabië zeker niet mag onderschatten. Het ligt dan ook voor de hand dat zolang de grondwettelijk vastgelegde Belgische financiering ontbreekt, de moskeegemeenschappen moeten leven bij de gratie van buitenlandse financiering en juist daardoor veel vatbaarder zijn voor meer politiek-radicale en fundamentalistische strekkingen.
Onze samenleving staat voor de uitdaging om constructief om te gaan met de islam. De moslimgemeenschap moet daarom de grondwettelijk gewaarborgde faciliteiten krijgen zoals de andere erkende godsdiensten en levenbeschouwingen in ons land. Een volwaardige erkenning kan bijdragen tot een grotere doorzichtigheid en openheid vanwege de moslimgelovigen en een beter begrip vanwege de andere burgers in ons land. Bovendien brengt de financiële erkenning van de islamitische eredienst ook een grotere verbondenheid en betrokkenheid van de moslimgelovigen met de Belgische samenleving met zich mee.
Is de minister op de hoogte van de ideologische verschillen tussen het Executief en de verkozen assemblee? Wordt met `ideologisch' vooral een politieke dan wel een religieuze strekking bedoeld?
Is het uit te sluiten dat deze verschillen juist het gevolg zijn van de wijze waarop het Executief is samengesteld, namelijk niet als een groep personen maar autonoom aangeduid door de verkozen assemblee?
Hoe kan een tegenstelling tussen Executieve en verkozen raad een vertragende uitwerking hebben op het erkenningsbeleid van moskeeën, terwijl de Executieve de door de minister erkende instantie is?
Wat is in de optiek van de regering de rechtspositie van de verkozen assemblee?
Is er, indien er onoverkomelijke wrijvingen blijken te bestaan tussen het door moslims verkozen orgaan en het als vertegenwoordiger van de moslims aangeduide orgaan, nog voldoende reden om het Executief met een gerust hart als representatief voor de moslims of de moslimgemeenschappen te zien?
Wanneer zullen nieuwe assembleeverkiezingen plaatsvinden? Zal een eventueel voortduren van de impasse bij het Executief van invloed kunnen zijn op de verkiezingsdatum en wel in de zin dat ze die zal vervroegen? Is het niet nodig om duidelijk te maken dat nieuwe moslimverkiezingen nodig zijn?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Het Executief van de moslims van België is in 1999, na de verkiezingen van 13 december 1998, samengesteld. De leden die kandidaat waren voor een functie werden gescreend, om te vermijden dat personen die aanleunden bij extreme groeperingen deel zouden uitmaken van het Executief. De Assemblee, ook wel eens de Constituante genoemd, was een college dat werd samengesteld uit een aantal rechtreeks verkozen leden en een aantal gecoöpteerde leden. Vanuit die Constituante werden de leden verkozen die kandidaat waren om een functie binnen het Executief op te nemen. In de Constituante zijn alle tendensen van de islam aanwezig, maar de meer fundamentalistische tendens heeft er een aanzienlijk overwicht. Het onderscheid tussen religie en politiek is van bijkomstig belang aangezien de islam in principe dat onderscheid niet kent en de twee verstrengeld zijn. De ideologische verschillen hebben eerder betrekking op het ideologisch-politieke vlak.
Het probleem moet worden gesitueerd in de krachtsverhoudingen tussen de Assemblee en het Executief. Het Executief diende in toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende de erkenning van het Executief van de moslims van België, een reglement van inwendige orde op te stellen en dat aan de minister van Justitie mee te delen. Dat reglement van inwendige orde dat in december 2000 aan mij werd meegedeeld houdt een aantal bepalingen in die het Executief in zijn werking volledig ondergeschikt maakt aan de Assemblee. Wij hebben dan ook het signaal gegeven dat het aangewezen zou zijn om het reglement aan te passen wat, ondanks uitdrukkelijke beloften, nog niet is gebeurd tot op heden. Op basis van dat reglement werd door de Assemblee trouwens in januari 2001 overgegaan tot een vertrouwensstemming over het Executief waarbij een aantal gematigde leden van het Executief niet langer het vertrouwen genoten van de Assemblee. Dat zou moeten hebben geleid tot de vervanging van een aantal van hen, maar er werd gesteld dat dat niet was overeengekomen en dat er dus slechts sprake kon zijn van de vervanging van een zeer beperkt aantal - twee tot drie - leden van het Executief in de eerste vijf werkjaren. Door die problemen kwam de werking van het Executief onder zware druk te staan, aangezien de leden die geen vertrouwen hadden bekomen van de Assemblee enige tijd nodig hadden om zich opnieuw in te zetten.
Aangezien het Executief de enige gesprekspartner van de overheid is, dient de overheid er zeker van te zijn dat er voldoende interne cohesie bestaat binnen het orgaan waarmee zij onderhandelt teneinde de zekerheid te hebben dat haar overgemaakte voorstellen worden ondersteund door het geheel. De verhouding tussen de Assemblee en het Executief is een interne aangelegenheid waarmee de overheid zich niet dient in te laten.
De toegenomen interne spanningen culmineerden in april tot een beslissing van een groot deel van het Executief om de huidige voorzitter af te zetten, en een collegiaal voorzitterschap van vier personen te installeren. Dat leidde begin mei tot een procedure in kortgeding voor de voorzitter van de Rechtbank van Eerste aanleg te Brussel waarbij de rechtskracht van het reglement van inwendige orde de inzet was. Die procedure werd ingeleid door de voorzitter van de Constituante en de huidige voorzitter van het Executief was tussenkomende partij in het geding. Een beschikking werd gewezen op 23 mei 2002 in die zin dat zolang er geen ander reglement is, het bestaande moet worden toegepast voor zover het met de wet in overeenstemming is. Het collegiaal voorzitterschap kan geen aanspraak maken op de titel van voorzitter van het Executief, hetgeen in de huidige stand van zaken toekomt aan de in 1999 verkozen voorzitter. Daardoor zijn nog grotere wonden in het Executief geslagen, en de rust is zeker niet weergekeerd. Teneinde vast te stellen of een verdere werking van de organen van de moslimgemeenschap nog mogelijk is, met een voldoende interne sereniteit, werd in het kernkabinet van 29 mei beslist om twee bemiddelaars aan te stellen. Zij hebben vorige week de eerste contacten met mijn medewerkers gehad.
In principe is het Executief aangesteld voor een termijn van tien jaar, met een vernieuwing zonder verkiezingen van één derde van de leden na vijf jaar. Ik denk niet dat nieuwe verkiezingen, die een zeer omvangrijke operatie vormen, de huidige problemen zullen kunnen oplossen. De moslimgemeenschap moet op het terrein kunnen vaststellen dat het Executief haar belangen behartigt in de verschillende dossiers waaronder de erkenning in de lokale gemeenschappen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik dank de minister voor de nadere toelichting, vooral dan over de spanningen die heersen bij de islam-instanties in ons land. Mijn bezorgdheid gaat echter vooral naar de erkenning en de Belgische financiering van een aantal moskeegemeenschappen. Zoals ook het rapport van het Centrum voor Gelijke Kansen aanbrengt, is het met het oog op de strijd tegen de radicalisering belangrijk hiermee voortgang te maken. Zolang er geen evenwicht wordt bereikt in de vertegenwoordigende instanties, zal het erkenningsbeleid een moeilijke zaak blijven.
Kan de minister bevestigen dat de twee met elkaar verbonden zijn?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Dat de twee met elkaar verbonden zijn, dat kan niet worden betwist. Zo lang er geen garanties worden ingebouwd, blijft mijns inziens de grootste voorzichtigheid geboden. Dat zal dan ook mijn houding bepalen inzake de erkenningen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Kan er niet meer constructief en vooruitziend worden gewerkt?
In de Kamer hebt u verklaard dat u radicale moskeeën niet zult erkennen of zelfs hun erkenning zult intrekken. Vermits er op dit ogenblik nog geen enkele moskeegemeenschap is erkend, vraag ik mij af hoe er op een constructieve wijze kan worden gewerkt zodat minstens een aantal dossiers voor de erkenning en de financiering van de bedienaars van de islam-eredienst kunnen worden afgewerkt.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik heb laten weten aan de moslimgemeenschap dat een aantal erkenningsdossiers wat mij betreft geen enkel probleem vormen. De bal ligt dus in het kamp van de moslimgemeenschap. Daar zit de blokkering op dit ogenblik. In een voetbalwedstrijd kan ik het spel niet maken als mijn tegenstrever niet wenst te spelen.
-L'incident est clos.
M. le président. - Nous poursuivrons nos travaux cet après-midi à 15 h.
(La séance est levée à 11 h 00.)