2-427/9 | 2-427/9 |
29 MEI 2002
Dit wetsontwerp werd op 1 februari 2002 aangenomen door de Senaat en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. De Kamer heeft de geamendeerde tekst op 17 mei 2002 teruggezonden naar de Senaat.
De commissie heeft dit ontwerp besproken tijdens haar vergadering van 29 mei 2002, in aanwezigheid van de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid.
Met toepassing van artikel 64.1 van het Reglement van de Senaat, is het wetsontwerp dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat wordt teruggezonden met toepassing van artikel 79, eerste lid, of van artikel 81, derde lid, van de Grondwet, bij de Senaat slechts aanhangig wat betreft de bepalingen die door de Kamer werden geamendeerd of toegevoegd en die nieuw zijn in vergelijking met het aanvankelijk door de Kamer aangenomen wetsontwerp en wat betreft andere bepalingen, alleen om de redactie te verbeteren of de tekst in overeenstemming te brengen met het geheel en zonder nieuwe inhoudelijke wijzigingen aan te brengen.
Het ontwerp heeft sinds de stemming in plenaire vergadering van de Senaat, op 1 februari 2001, een lange weg afgelegd.
Gedurende al die tijd kon men het advies van de Commissie voor verzekeringen inwinnen. De procureurs-generaal van Gent en Bergen hebben enkele opmerkingen meegedeeld. De commissie voor de Justitie van de Kamer heeft zich eveneens uitgesproken.
Op basis van die adviezen en opmerkingen, heeft de minister technische amendementen ingediend. Verscheidene volksvertegenwoordigers hebben hun eigen amendementen ingediend. De Kamer heeft een gewijzigde tekst aangenomen, maar de geest van de tekst blijft dezelfde als de geest van de tekst die door de vergadering werd gestemd.
Pro memorie, de drie doelstellingen van het oorspronkelijk voorstel waren :
1. het niet-verzekerd zijn beter bestrijden, door het gebruik van de gegevensbank van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds,
2. het bevorderen van de toegang tot de verzekering in de moeilijkste gevallen, door de oprichting van een Tariferingsbureau,
3. het beperken van de mogelijkheden van de verzekeraar om de overeenkomst op te zeggen na een schadegeval.
De minister licht de wijzigingen toe die in de Kamer goedgekeurd werden.
Deze materie komt aan bod in de artikelen 3 tot 5 van het ontwerp.
Er was slechts één detailwijziging. Het betreft artikel 4 van het ontwerp, dat een nieuw artikel 19bis in de wet op de automobielverzekering invoert.
De tekst van de Senaat bepaalde dat de voertuigen die betrapt worden als mogelijk niet-verzekerde voertuigen, bij de rechterlijke autoriteiten aangegeven moeten worden.
In de tekst van de Kamer geschiedt die aangifte bij de officieren van gerechtelijke politie en bij de ambtenaren of agenten bedoeld in artikel 20.
Anders gezegd, de tekst van de Kamer richt zich op de politie, terwijl die van de Senaat zich op de parketten richt. De tekst van de Kamer biedt meer soepelheid in de opsporing van niet-verzekerde voertuigen. Het is immers gemakkelijker een automobilist op de politiepost te convoceren om de toestand van zijn verzekering na te gaan, dan een strafrechtelijke procedure te beginnen.
Deze materie wordt behandeld in artikel 2 van het ontwerp. Dat introduceert in de wet op de automobielverzekering, de nieuwe artikelen 9bis tot 9quinquies.
De nieuwe artikelen 9ter en 9quinquies werden reeds gewijzigd op het moment dat zij in de Kamer behandeld werden.
a) Artikel 9ter Toegang tot het Tariferingsbureau
De tekst van de Senaat bood in twee gevallen toegang tot het Tariferingsbureau :
één enkele weigering om te verzekeren, of
één enkele premie of vrijstelling, die meer bedraagt dan het maximum dat door de Koning werd vastgelegd.
De Kamer heeft deze tekst op verschillende punten gewijzigd.
Men eist drie weigeringen of hoge tariferingen.
Deze wijziging vergroot de mogelijkheden voor de kandidaat-verzekeringnemer om een dekking te vinden via de gewone en gebruikelijke wegen. Zij vermindert aldus het risico op een overbelasting van het Tariferingsbureau.
Het eisen van drie weigeringen stelt in de praktijk geen problemen. Een risico dat door een verzekeraar als een zwaar risico wordt beschouwd, wordt meestal ook door alle andere verzekeraars als dusdanig beschouwd.
Door de §§ 3 en 4 wordt een wettelijke bepaling ingevoerd van de begrippen hoge premie en hoge vrijstelling.
Het is de bedoeling de wet onmiddellijk uitvoerbaar te maken, zonder uitvoeringsbesluit.
Er dient te worden opgemerkt dat de wet de toegangsdrempels tot het bureau bepaalt. Die drempels maken het mogelijk dat de zwaarste gevallen toegang hebben tot het bureau.
Een amendement met het oog op een verlaging van de drempels, in het bijzonder voor het leeftijdscriterium, werd verworpen. Er werden twee overwegingen geopperd.
Enerzijds zou deze schikking te veel op een verplicht tarief lijken. Wij blijven ervan overtuigd dat het Europees recht tariefbepalingen verbiedt. Het is trouwens de vraag of de verzekeraars wel bereid zouden zijn om risico's te dekken tegen een tarief dat verlieslatend is.
Anderzijds menen sommigen dat men de brokkenmakers die andermans leven in gevaar brengen, niet al te zeer mag bevoordelen.
Een amendement ingediend door de regering, biedt evenwel de mogelijkheid om de drempels aan te passen aan de verschillende criteria, waaronder de leeftijd. Dat zal door middel van een koninklijk besluit gebeuren, rekening houdend met de praktijk.
b) Artikel 9quinquies Het risicobeheer van het bureau
In artikel 9quinquies, in de versie van de Senaat, werd het beheer van elk risico waarvan het tarief door het bureau is vastgesteld, toevertrouwd aan de onderneming die de bestuurder had geweigerd.
In de versie van de Kamer wordt dit beheer toevertrouwd aan een of meerdere vrijwillige ondernemingen of ondernemingen die door het bureau werden aangewezen.
Die wijziging vloeit voort uit het feit dat er voortaan drie weigeringen in plaats van één enkele nodig zijn. Het lijkt er eveneens op dat bepaalde verzekeraars bereid zijn om dat beheer voor heel de markt op zich te nemen.
Deze materie betreft de artikelen 6 en 7 van het ontwerp.
Artikel 6 is nieuw. Het brengt in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst slechts minder belangrijke wijzigingen aan.
Artikel 7 is het vroegere artikel 6 van het ontwerp dat door de Senaat werd aangenomen. Het gaf aanleiding tot veel discussies en werd aanzienlijk gewijzigd.
Zelfs al betreurt een bekende consumentenvereniging bepaalde wijzigingen, toch blijven wij ervan overtuigd dat de tekst die in de Kamer werd gestemd, het lot van de verzekerden in hoge mate verbetert, terwijl hij ook rekening houdt met de belangen van de verzekeraars.
De wijzigingen zijn de volgende.
· De opzeggingstermijn werd van een op drie maanden gebracht. De verzekerde heeft dus meer tijd om een andere verzekeraar te vinden. Deze regel geldt voor alle verzekeringen en niet alleen voor de Burgerlijke Aansprakelijkheid Automobiel.
· Ingeval de verzekeraar fraude vermoedt, kan hij de termijn tot één maand (en niet tot één dag, zoals dat nu het geval is) terugbrengen. De verzekeraar moet evenwel een klacht ingediend hebben met burgerlijkepartijstelling.
Er wordt eveneens bepaald dat de verzekeraar de schade moet herstellen, indien later blijkt dat er geen fraude in het spel was.
Deze regel geldt eveneens voor alle verzekeringen.
· In de automobielverzekering mag de verzekeraar het contract alleen opzeggen als de verzekerde in fout is. Tegenwoordig kan hij dat in alle gevallen.
· Eveneens in de automobielverzekering mag de verzekeraar de Burgerlijke Aansprakelijkheid-garantie niet opzeggen als de schade geen enkele bijkomende garantie aantast (bijvoorbeeld glasschade).
De minister zegt tot besluit dat de tekst die in de Kamer werd aangenomen de geest van de tekst eerbiedigt die in de Senaat werd aangenomen.
Weldra zal men op een doeltreffende en systematische wijze de strijd tegen het niet-verzekerd zijn kunnen aanbinden. Enkele amendementen zullen ervoor zorgen dat het mechanisme van het Tariferingsbureau vlotter werkt. En ten slotte werd de situatie van de verzekerden, die met een opzegging na schadegeval geconfronteerd worden, in hoge mate verbeterd.
Wellicht biedt de tekst geen oplossing voor alle problemen. Voor de consument gaat het evenwel om een belangrijke sprong vooruit, terwijl de belangen van de verzekeraar ongemoeid worden gelaten.
Dat resultaat werd slechts na veel overleg bereikt. Nu is het van het allergrootste belang het wetsontwerp tot een goed einde te brengen en de geplande mechanismen in te voeren, in het bijzonder de opsporing van de niet-verzekerde voertuigen en het Tariferingsbureau.
Volgens de heer Monfils brengt de door de Kamer geamendeerde tekst geen problemen mee.
De Senaat moet nog drie thema's bespreken. Het eerste thema vormt de grondslag van de strijd tegen het niet-verzekerd rijden, die ongewijzigd is gebleven. Het tweede thema betreft de mogelijkheid een verzekering te vinden : ofwel wordt deze aangeboden tegen buitensporige prijzen ofwel wenst niemand een verzekering te verstrekken. Er werd een maximumdrempel bepaald die wordt berekend door de laagste premie te vermenigvuldigen met een coëfficiënt van 5, ongeacht de leeftijd van de gebruiker. Het aantal weigeringen door verzekeringsmaatschappijen is opgetrokken van 1 naar 3. Ten slotte is de opzeggingstermijn na een schadegeval opgetrokken van één maand naar drie maanden, wat spreker aanvaardbaar lijkt. Als de verzekeraar vermoedt dat er sprake is van fraude, kan hij de termijn terugbrengen tot één maand.
Mevrouw Thijs pleit voor een recht op verzekering voor iedereen en schat dat slechts een 25 000-tal personen een beroep kunnen doen op het Tariferingsbureau omdat de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen te streng zijn : ten minste drie verzekeringsmaatschappijen moeten geweigerd hebben een dekking toe te staan en het voorstel van een premie dat met een weigering wordt gelijkgesteld, moet vijf maal meer bedragen dan de laagste premie voor een identiek voertuig.
Daarom meent het lid dat het voorgestelde artikel 9ter aangevuld moet worden met een paragraaf 3bis teneinde het voorstel van een premie waarin de parameter leeftijd tot een verhoging van de premie met meer dan 25 % leidt, gelijk te stellen met een weigering.
De leeftijdscategorieën van de zeer jonge (vooral jonger dan 23) en de oudere bestuurders (ouder dan 70) worden benadeeld omdat uit de statistieken zou blijken dat zij het meeste ongevallen veroorzaken.
Mevrouw Thijs is ook van oordeel dat in het voorgestelde artikel 9quater de tweede paragraaf moet worden aangevuld teneinde te voorzien dat in de gevallen bedoeld in artikel 9ter, § 3bis, het Tariferingsbureau de premies bepaalt rekening houdend met het risico dat de verzekeringsnemer vertoont en met een bijzondere dotatie ten laste van de Schatkist te bepalen door de Koning. Op die manier wordt de premie van de betrokkene gesubsidieerd en kan een premie worden aangeboden die geen rekening houdt met de parameter leeftijd. Belastingen op verzekeringspremies kunnen worden gebruikt voor de gedeeltelijke financiering van de premie. Zo wordt de segmentatie van de verzekeringsnemers op basis van de leeftijd, door de solidariteit tussen de generaties, enigszins gecorrigeerd.
Het is trouwens niet verwonderlijk dat er in ons land steeds meer motorrijtuigen op de openbare weg rijden zonder aansprakelijkheidsverzekering, waaronder die van vele oudere bestuurders. Dat fenomeen wordt nog versterkt door de verhoogde leeftijdsverwachting van de Belgische bevolking.
Het lid wijst er ook op dat de uitbetalingstermijnen door de verzekeraars moeten worden ingeperkt.
Kortom, dit wetsontwerp moet voorkomen dat de leeftijdsgroepen van de jongere en oudere chauffeurs in hun geheel worden benadeeld bij het afsluiten van een autoverzekering.
De heer Monfils begrijpt het standpunt van mevrouw Thijs wel, maar merkt op dat over het in de Kamer goedgekeurde wetsontwerp tussen parlementsleden, ministers en verzekeringsmaatschappijen een consensus bestaat. De vermenigvuldiging met een coëfficiënt vijf geschiedt uitgaande van het laagste tarief, zodat het ten hoogste om een verdubbeling van de verzekeringspremie kan gaan.
De heer Ramoudt verwijst naar de ongevallenstatistieken, die pieken vertonen in de leeftijdscategorieën tussen 18 en 24 jaar en tussen 50 en 54 jaar. Voor de eerste categorie speelt uiteraard het gebrek aan ervaring, maar de oorzaak van de piek in de tweede categorie ligt op een ander vlak. Het gaat meestal om ouders die een aansprakelijkheidsverzekering in hun naam afsluiten voor hun kinderen, omdat de premies die gelden voor jonge chauffeurs dermate hoog zijn, terwijl de ongevallen niet door de ouders maar door de jongeren worden veroorzaakt.
Wat velen niet weten is dat bij de ondertekening van de polis de gebruikelijke bestuurder van het voertuig moet worden vermeld en dat indien wordt nagelaten te melden dat dit de zoon of dochter is, dat tot problemen kan leiden bij een ongeval. In dat geval is de jongere niet verzekerd en kan de verzekeraar zich keren tegen de verzekerde omdat er een valse verklaring is afgelegd. Het gebeurt meer en meer dat verzekeraars een omstandig onderzoek verrichten naar de gebruikelijke bestuurder van een wagen (navraag bij de buren, de werkgever, de school van de jongere, ...) om aldus de schade bij een ongeval niet te vergoeden.
Mevrouw Thijs antwoordt dat de makelaars dikwijls niet op de hoogte zijn van wie de wagen nu precies zal besturen. Zij vindt het trouwens ook niet aanvaardbaar dat een hele groep jongeren in feite gestraft worden omdat enkelen onder hen onverantwoordelijk rijden.
Volgens de heer Monfils kan men inderdaad een aantal ongerijmdheden ontdekken bij de verzekeraars, maar het debat over de premies is in feite een heel ander debat dan dat over de vraag hoe bestuurders ervan te weerhouden te rijden zonder aansprakelijkheidsverzekering.
Spreker kan niet akkoord gaan met de praktijk waarbij ouders op hun naam een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid afsluiten voor hun kinderen omdat de premies voor jongeren te hoog zijn. Ouders weten heel goed dat verzekeraars verschillende premietarieven hanteren voor verschillende categorieën. Spreker pleit voor meer verantwoordelijkheidszin, ook bij de ouders van die jongeren : zij moeten hun kinderen, die onervaren bestuurders zijn, tijdens het weekend geen krachtige wagens ter beschikking stellen, maar er voor zorgen dat hun kinderen een goede rijopleiding krijgen en het verkeersreglement respecteren. Door hun kinderen een krachtige wagen te geven en hen daarbij nog met een ongeldige verzekering op de openbare weg te laten rijden, telt hun verantwoordelijkheid dubbel voor de weekendongevallen. Ook al is spreker bereid een fundamentele discussie over deze problematiek aan te gaan, toch merkt hij op dat dat in feite buiten het kader van het voorliggende wetsontwerp valt.
De heer Thissen erkent het belang van het Tariferingsbureau, dat een oplossing biedt die in de goede richting gaat.
Verzekeringsmaatschappijen moeten er uiteraard voor zorgen dat de inkomsten van hun polissen in evenwicht zijn met de risico's die zij dragen. De tarieven zijn een middel om voor dit evenwicht te zorgen; een ander middel is de vergoeding bij schade. Aangezien jonge bestuurders aangezien worden als een hoger risico dan meer ervaren bestuurders, is het de vraag of de vergoedingen bij een ongeval door jongeren niet verminderd kunnen worden. Met andere woorden, moeten we voor jongeren geen vrijstelling voorzien, zodat zij voor hun verantwoordelijkheid worden geplaatst voor elk ongeval dat zij veroorzaken. Op die manier zullen bestuurders die veel ongevallen veroorzaken, ook effectief veel betalen.
Door het Tariferingsbureau zullen echter een aantal mensen zeer aanzienlijke premies moeten betalen, met als resultaat dat velen zonder aansprakelijkheidsverzekering zullen rijden. Dat leidt tot nog grotere problemen bij een ongeval, waarbij alle bestuurders in feite moeten opdraaien voor de kosten door de tussenkomst van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds.
De heer Monfils merkt op dat ingeval zij niet verzekerd zijn, de bepalingen van artikel 4 en volgende gelden en hun voertuig in beslag genomen kan worden.
De heer Thissen is van oordeel dat een aanzienlijke vrijstelling voor jongeren beter toelaat de doelgroepen te bepalen. Zo weten de bestuurders ook op voorhand dat er een vrijstelling geldt, ongeacht of het bestuurde voertuig van hemzelf of van iemand anders is. Uiteraard neemt dat niet weg dat ouders hun houding moeten bepalen door hun kinderen een betere rijopleiding te geven en het verkeersreglement te leren respecteren.
Mevrouw Thijs verwijst naar de hoorzitting met de heren Ducart en Coteur van Test Aankoop in de bevoegde Kamercommissie (zie : stuk Kamer, nr. 1079/13, blz. 17), waarin werd uitgelegd dat in Frankrijk de wetgeving uitdrukkelijk de maximale coëfficiënten voor bijpremies, bijvoorbeeld voor jonge mensen (onervaren bestuurders), bepaalt. Waarom wordt dat niet in de Belgische wet voorzien ? Indien de wetgever geen maximale coëfficiënten oplegt, zal geen enkele verzekeringsmaatschappij geneigd zijn een extra inspanning voor jongeren te leveren. Een verzekeringsmaatschappij is uiteraard geen liefdadigheidsinstelling en moet winst maken, maar toch moet er ook een stuk sociaal engagement zijn. Een grote categorie bestuurders, tussen 23 en 70 jaar, veroorzaken veel minder ongevallen; daarom moeten we een stimulans voorzien om de premies voor jongeren niet te duur te maken.
De heer Monfils antwoordt dat indien verzekeringsmaatschappijen een soort kartelafspraak zouden maken en systematisch jongeren premies aanbieden die zesmaal hoger zijn dan de gebruikelijke premies, waardoor alle jongeren zich tot het Tariferingsbureau moeten wenden, de wetgever uiteraard zal ingrijpen, ofwel binnen het kader van de bestaande wet ofwel door een wetswijziging goed te keuren.
De minister verklaart dat het de doelstelling van het oorspronkelijk wetsvoorstel was om het niet-verzekerd rijden te bestrijden. Bij de bespreking van dit oorspronkelijk wetsvoorstel kwam tot uiting dat een preventieve maatregel nodig was omdat repressiemaatregelen alleen niet voldoende zijn om dat doel te bereiken. Daarom werd het debat verruimd tot de oprichting van een Tariferingsbureau om de huidige toestand van segmentering te verbeteren. Het principe van verzekeringen is een principe van communicerende vaten : voordelen toegekend aan één categorie worden als last gedragen door de andere categorieën. De minister is van oordeel dat het oorspronkelijk voorstel aanzienlijk is verbeterd, vooral inzake de toegang tot het Tariferingsbureau. Zelfs al is dit ontwerp niet perfect, het betekent toch een vooruitgang.
Ook al is de minister gevoelig voor de problematiek van jonge bestuurders, toch kan hij de stelling van mevrouw Thijs niet volledig delen. Hij is trouwens van oordeel dat het voorliggende wetsontwerp reeds toestaat om het probleem te regelen omdat de Koning de mogelijkheid heeft de drempels te wijzigen in functie van verschillende criteria, waaronder de leeftijd.
Er moet nog steeds aandacht besteed worden aan het feit dat veel verzekeraars geneigd zijn om jonge bestuurders te weigeren. In dat verband verwijst de minister naar artikel 9quinquies, paragraaf 2, dat voorziet dat « het resultaat van het schadegevallenbeheer betreffende de door het Tariferingsbureau getarifeerde risico's wordt opgenomen in de rekening van het Fonds » en paragraaf 3 voegt daaraan toe dat « de Koning de regels kan bepalen om dit resultaat te verdelen over de verzekeringsondernemingen die lid zijn van het Fonds ». Dat betekent dat verzekeringsmaatschappijen kunnen worden bestraft als het bewezen is dat zij zich tegen de jongeren keren.
Het evenwicht vinden tussen, enerzijds, liberalisering van de sector en de concurrentie volledig laten spelen en, anderzijds, er voor zorgen dat geen enkele categorie van de bevolking er het slachtoffer van wordt, is een moeilijke oefening. Bovendien staat de Europese Commissie niet meer toe tarieven vast te leggen.
Segmentering is de droom van alle verzekeraars : zij kunnen dan hun klanten kiezen in functie van een aantal criteria, zoals inkomen, solvabiliteit, ... Dat kan op termijn leiden tot een onrechtvaardige maatschappij, waar slechts enkele categorieën van de bevolking nog gedekt worden door een verzekering.
Mevrouw Thijs ontkent niet dat het voorliggende wetsontwerp een verbetering voor bepaalde categorieën van de bevolking betekent, echter niet voor iedereen. Er wordt daarenboven te veel overgelaten aan de Koning, zoals de coëfficiënt voor de drempel vermeld in artikel 9ter, § 2, tweede lid. Waarom kan de wetgever niet onmiddellijk in de wet vastleggen dat deze 4 bedraagt ?
Wat betreft het probleem van de segmentering, stelt mevrouw Thijs dat een segmentering naar regio nog enigszins aanvaardbaar is want in Brussel is het gevaarlijker rijden dan in een landelijke gemeente, maar segmentering naar leeftijd is onaanvaardbaar. Voor jongeren en ouderen is mobiliteit immers een belangrijk deel van hun levenswijze.
Spreekster vraagt waarom de minister niet kan aanvaarden dat een voorstel van premie waarin de parameter leeftijd tot een verhoging van de premie met meer dan 25 % leidt, gelijkgesteld moet worden met een weigering.
De minister herhaalt dat de Europese Commissie elke vorm van tarifering verbiedt.
Ten slotte wat het opgeworpen probleem van de vrijstelling betreft, stipt de minister aan dat deze discussie in feite buiten het kader van de bespreking van dit wetsontwerp valt. Hij is uiteraard bereid deel te nemen aan een algemene gedachtewisseling over verzekeringen. Door de liberalisering van de sector creëren we een maatschappij waar de dekking van risico's verzekerd is door het spel van de concurrentie waarbij de overheid ervoor moet zorgen dat iedereen op een billijke manier verzekerd is, ofwel via aangepaste premies ofwel via de vergoeding na schadegeval.
Mevrouw Thijs dient vervolgens amendement nr. 10 (ibidem) in, dat tot doel heeft in het voorgestelde artikel 9quater een tweede lid aan § 2 in te voegen, luidende : « In de gevallen bedoeld in artikel 9ter, § 3bis, bepaalt het Tariferingsbureau de premie rekening houdend met het risico dat de verzekeringsnemer vertoont en met een bijzondere dotatie ten last van de Schatkist te bepalen door de Koning. »
De indiener verwijst naar de verantwoording bij deze amendementen en naar haar uiteenzetting in de algemene bespreking.
De minister vraagt de amendementen te verwerpen en verwijst daarbij naar zijn antwoorden tijdens de algemene bespreking.
De amendementen nrs. 1 en 2 worden verworpen met 8 tegen 3 stemmen.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor een mondeling verslag in de plenaire vergadering.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Olivier de CLIPPELE. | Paul DE GRAUWE. |
De tekst aangenomen door de commissie
is dezelfde als de tekst teruggezonden door de Kamer
van volksvertegenwoordigers.
(zie stuk Kamer nr. 50 - 1079/16 2001-2002)