2-210

2-210

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 13 JUIN 2002 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Projet de loi modifiant la loi du 8 août 1997 sur les faillites, le Code judiciaire et le Code des sociétés (Doc. 2-877) (Procédure d'évocation)

Discussion générale

De heer Jan Steverlynck (CD&V), rapporteur. - De commissie voor de Justitie heeft aan het ontwerp zeven vergaderingen gewijd, die in een zeer constructieve sfeer verliepen. We zijn onze werkzaamheden begonnen met een aantal hoorzittingen. Zo werden twee voorzitters van de rechtbank van Koophandel uitgenodigd, namelijk de heer Handschoewerker van Ieper-Veurne en mevrouw Spiritus-Dassesse van Brussel. Beiden gaven een duidelijk beeld van de realiteit en de praktijk van de faillissementen.

De heer Handschoewerker, die een meer algemeen beeld van de faillissementsproblematiek schetste, wees erop dat op 100 gefailleerden er 10 sukkelaars zijn, 40 oneerlijken en 50 onbekwamen. Daaruit concludeert hij dat de opleiding van ondernemers beter moet en dat er meer aandacht moet gaan naar de schuldeisers die veelal in de kou blijven staan. Mevrouw Spiritus-Dassesse ging concreet in op het voorliggend wetsontwerp, dat ze in het algemeen positief beoordeelde. In beide uiteenzettingen kwam de problematiek van de verschoonbaarheid aan bod.

Tijdens de discussie werden verschillende bepalingen van het ontwerp besproken. Er werd ook gewezen op een aantal problemen die verder bij de bespreking niet meer aan bod kwamen. Over het gerechtelijk akkoord werd gezegd dat het niet werkt zoals bedoeld, maar eerder een antichambre is van het faillissement. Er werd gewezen op alternatieven, op het belang van een minnelijke schikking in de `dépistagekamer' voor kleine bedrijven. Verder werd de vraag gesteld of de regeling van de voorrechten niet achterhaald is. Zo zou een grondige herziening van het systeem van voorrechten noodzakelijk zijn ter bescherming van de schuldeisers. Ook kwam de rol van de deskundigen ter sprake, alsook de procedure van aanvaarding van schuldvorderingen, de rol van de voorzitter van de rechtbank, de rol van de curator en de arbitrage van de erelonen van de curatoren.

Vervolgens werd de heer Zenner, regeringscommissaris belast met de vereenvoudiging van de fiscale procedures en de strijd tegen de grote fiscale fraude, gehoord over twee belangrijke bepalingen die in het ontwerp werden opgenomen en die hun basis vinden in de strijd tegen de fiscale fraude. Het gaat om het afsluiten van de rekeningen, het opmaken van de balans bij faillissement en de verificatie en verbetering van de balans door de curator, alsook over de verantwoordelijkheid van de bestuurders ingeval van `kennelijk grove fout', waaronder nu ook begrepen wordt iedere vorm van ernstige en georganiseerde fiscale fraude in de zin van artikel 3, paragraaf 2, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld. Daartoe werden een aantal wijzigingen aangebracht aan het wetboek van vennootschappen.

Ook de verenigingen van balies van ons land werden gehoord. Eerst kwam meester Krack, vertegenwoordiger van de Franstalige en Duitstalige balies aan het woord, gevolgd door de heren Lamon, Moens en Mailleux van de Vereniging van Vlaamse Balies. De hoorzittingen waren zeker nuttig in het licht van de verdere bespreking van het wetsontwerp. Na de hoorzittingen lichtte de minister nog even de doelstellingen van het wetsontwerp toe.

Het wetsontwerp beoogt de wijziging van een aantal bepalingen van de faillissementswet van 17 juli 1997 om de hervorming van 1997 nog doeltreffender te maken. De doelstellingen van die wet waren met name een humanisering van de gevolgen van het faillissement, een vereenvoudiging van de procedures en een snelle en doeltreffende vereffening van bedrijven zonder kans op herstel.

In het oorspronkelijke ontwerp dat in de Kamer is ingediend was ook het gerechtelijk akkoord opgenomen. De bepalingen daaromtrent werden evenwel in de Kamer uit het ontwerp gelicht, om de bepalingen over de faillissementsprocedure sneller te kunnen bespreken.

Het ontwerp voorziet in een recht op verschoonbaarheid indien aan objectieve criteria is tegemoetgekomen. Bedoeling daarvan is de ondernemersgeest aan te moedigen zowel bij de start als bij de herstart van bedrijven. De problematiek van de borgen werd ook opnieuw bekeken. De vereffening kan voortaan sneller gebeuren en de voorwaarden voor de onmiddellijke verkoop van activa worden aangepast. Heel wat wijzigingen houden verband met een vereenvoudiging van de procedure: zo moet de curator slechts eenmaal de eed afleggen en worden de rapporteringsverplichtingen beter gecoördineerd en evenwichtiger. Verder moet de curator de gefailleerde beter informeren onder meer op sociaal vlak.

Er werden in het ontwerp ook verschillende verfijningen aangebracht om de fiscale en economische fraude tegen te gaan.

Tenslotte werden de regels inzake de belangenconflicten aangepast. De curator moet voortaan aangeven dat zijn vroegere professionele activiteiten geen aanleiding kunnen geven tot een schijn van partijdigheid. De rechtbank kan dan oordelen dat er zich geen probleem van partijdigheid voordoet, of reageren met een vervanging of met de aanstelling van een speciale curator ad hoc.

Tijdens de bespreking werd veel aandacht gewijd aan volgende zaken: de belangenconflicten in artikel 8, de verplichting voor de curators om over te gaan tot verificatie en verbetering van de balans geregeld door artikel 19, de mogelijkheid van individuele acties van de schuldeisers geregeld door artikel 35, de verschoonbaarheid in artikel 28, de situatie van het gezin van de gefailleerde en dienvolgens de gevolgen van de verschoonbaarheid voor de echtgenoot en de verschoonbaarheid en de borgen, geregeld door artikel 30.

Tijdens de besprekingen kwam ook zijdelings de onderkapitalisatie van veel ondernemingen ter sprake alsook het belang van een goede voorbereiding op het ondernemerschap. Grote aandacht werd gevraagd voor de rampzalige sociale gevolgen van een faillissement voor de gehele omgeving van de gefailleerde, alsook voor de moeilijkheden die een faillissement andere ondernemingen kan bezorgen.

Uit het ontwerp van de kamer werden de artikelen 22, 23 en 24 geschrapt. Ze hebben alle drie te maken met de verificatie van de schuldvorderingen, op basis waarvan het passief wordt vastgesteld. Die artikelen werden via amendement van de heer Istasse uit het ontwerp gelicht omdat het volgens de indiener voorbarig lijkt in het kader van voorliggend wetsontwerp een grondige hervorming van die regels door te voeren. Allicht had dat ook te maken met het feit dat verschillende amendementen van mevrouw Taelman die betrekking hadden op een nieuwe procedure van aangifte en verificatie van schuldvorderingen, ingetrokken werden. Die zullen later apart worden ingediend.

Die amendementen beoogden een fundamentele hervorming van de aangifte en verificatie van schuldvorderingen om de werklast van de rechtbanken te verlagen en op die manier de efficiëntie te verhogen. De vele formele en omslachtige tussenkomsten van de rechtbanken zouden door een nieuw systeem vervangen worden. Aangezien die amendementen de huidige regeling van de aangifte en verificatie van schuldvorderingen fundamenteel wijzigen, is het noodzakelijk meer tijd te nemen om de gevolgen te onderzoeken onder meer inzake de noodzakelijke garanties voor de rechten van de partijen. Om te vermijden dat voorliggend ontwerp waarop de mensen op het terrein met ongeduld wachten, vertraging zou oplopen, stelde de minister voor om de regeling van de aangifte en verificatie van schuldvorderingen op te nemen in een apart wetsvoorstel.

In totaal werden er 98 amendementen ingediend door de regering en door de senatoren Taelman, Nyssens, Dubié, Istasse, Roelants du Vivier, Steverlynck en Vandenberghe. Zeventien daarvan werden aanvaard.

De belangrijkste discussie had zoals ik al zei betrekking op de problematiek van de verschoonbaarheid, de gevolgen voor de echtgenoot, en de situatie van de borgen.

Na grondige discussie heeft de regering via amendementen haar oorspronkelijke tekst aangepast rekening houdend enerzijds met de kritiek die op basis van de rechtsleer op het oorspronkelijke artikel werd geformuleerd, en anderzijds met het arrest van het Arbitragehof van 28 maart 2002.

De regels over de verschoonbaarheid houden in het voorliggende wetsontwerp het volgende in. Het wetsontwerp bepaalt dat behalve in geval van gewichtige omstandigheden, met bijzondere redenen omkleed, de rechtbank de verschoonbaarheid uitspreekt van de gefailleerde die te goeder trouw handelt. De verschoonbaarheid is dus de regel en moet de handelaar-natuurlijke persoon in staat stellen een nieuwe start te maken. Een rechtspersoon kan niet verschoonbaar worden verklaard.

Dank zij de verschoonbaarheid worden de schulden van de gefailleerde tenietgedaan. Dat heeft als gevolg dat de echtgenoot niet meer vervolgd kan worden en er geen beslag kan worden gelegd op het eigen vermogen of het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoot van de gefailleerde.

De situatie is evenwel verschillend wanneer de echtgenoot zich persoonlijk heeft verbonden voor de schulden van de gefailleerde, wat heel vaak voorkomt. Dan betreft het een eigen schuld van de echtgenoot.

Het was dan ook de bedoeling van een amendement van de heren Steverlynck en Vandenberghe om de gevolgen van de verschoonbaarheid uit te breiden tot de echtgenoot van de gefailleerde waardoor het gezin van de gefailleerde beter beschermd wordt. De regering heeft de filosofie van het amendement overgenomen en uitdrukkelijk in de wet opgenomen dat de echtgenoot van de gefailleerde die zich persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schuld van die laatste ingevolge de verschoonbaarheid van de gefailleerde, bevrijd wordt van die verplichting.

Er is wel uitdrukkelijk in de wet opgenomen dat de verschoonbaarheid geen gevolgen heeft voor de onderhoudsschulden, noch voor de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft.

Voorts worden ook de gevolgen van de verschoonbaarheid voor de borgen geregeld. De natuurlijke personen die zich kosteloos borg hebben gesteld voor een verbintenis van de gefailleerde, worden van hun verplichtingen ontslaan.

De oorspronkelijke tekst die voorzag in een beoordeling van de rechtbank aangaande de particuliere of kosteloze borg werd geschrapt. Er wordt nu geopteerd voor een systeem waarbij de verschoonbaarheid voor natuurlijke personen die zich kosteloos borg hebben gesteld, van rechtswege intreedt.

Met de voorgestelde regeling aangaande de gevolgen van de verschoonbaarheid voor de echtgenoot en de borgen biedt de wetgever een oplossing voor de discriminatie en de schending van de artikelen 10 en 11 van de grondwet die terzake door het Arbitragehof werd aan de kaak gesteld in een arrest van 28 maart 2002 na een prejudiciële vraag betreffende artikel 82 van de faillissementswet.

Het aldus gewijzigde ontwerp werd unaniem goedgekeurd.

Ik spreek nu namens mijn fractie. De besprekingen in de commissie hebben de faillissementswet aanzienlijk verbeterd. Die wet wordt soms denigrerend voorgesteld als een `reparatiewet'. De realiteit is echter dat op basis van de ervaring opgedaan met de faillissementswet van 1997 het inzicht was gegroeid dat de wet moest worden aangepast om de oorspronkelijke doelstellingen nog beter te realiseren.

De werkzaamheden in de commissie hebben overduidelijk het nut aangetoond van een grondige tweede lezing in de Senaat. De CD&V-fractie heeft zich samen met andere fracties ingezet om het wetsontwerp nog beter te maken en zal het dan ook goedkeuren. Ik wil evenwel een vijftal opmerkingen formuleren.

Ten eerste behandelt onderhavig wetsontwerp enkel de faillissementswet en niet het gerechtelijk akkoord. Dat laatste komt allicht later aan bod, want eigenlijk is de wetgeving op het gerechtelijk akkoord voor het economisch leven nog belangrijker, zeker als we er rekening mee houden dat bij meer dan de helft van de failliet verklaarde ondernemingen de niet-neerlegging van de jaarrekening één van de eerste knipperlichten was. Een snelle en discrete opvang op dat ogenblik zorgt wellicht voor een grotere kans op overleven en het vermijden van een faillissement. Het verder uitbouwen van de Kamer van Handelsonderzoeken met een belangrijke rol voor de dépistagerechter staat daarbij centraal. Het zoeken naar een minnelijk akkoord en discretie is daarbij essentieel.

Ten tweede zorgt het huidige wetsontwerp ervoor dat een aantal incoherenties in de wet van 1997 worden weggewerkt. Ook werden de opties die destijds werden genomen, verduidelijkt. Het is dan ook positief dat veel aandacht is gegaan naar de verdere humanisering van het faillissement. Zo moet ook de gefailleerde gehoord worden over de wijze van de vereffening. Verder bevordert de verschoonbaarheid van de gefailleerde en zijn echtgenote een klimaat van ondersteuning van het ondernemerschap, iets waar ook Europa erg op aanstuurt en waar ons land meer dan ooit nood aan heeft. Een mislukking hoeft inderdaad niet stigmatiserend te zijn. Een goede oplossing voor gefailleerden te goeder trouw kan risiconemers nieuwe kansen geven. Het uitbreiden van de gevolgen van de verschoonbaarheid tot de echtgenoten, waarvoor ook wij hebben gepleit, kan zeker onze goedkeuring wegdragen. Ook de aandacht voor de borg ingeval van verschoonbaarheid is belangrijk. De natuurlijke personen, die zich kosteloos borg hebben gesteld, worden bij verschoonbaarheid van de gefailleerde van hun verplichtingen bevrijd. Over wat begrepen moet worden onder `kosteloze borg' zal er allicht nog heel wat discussie zijn. Misschien was het beter geweest zoals in Nederland het onderscheid te maken tussen `professionele' en `particuliere' borg. In tegenstelling tot de echtgenoten en de borgen van ondernemers, blijven de echtgenoten en borgen van beoefenaars van vrije beroepen in de kou staan. De beoefenaars van vrije beroepen kunnen niet in faling gaan; voor hen geldt enkel de collectieve schuldenregeling. Door de gekozen oplossing van de bevrijding van de schuld voor de borgen van een verschoonbaar verklaarde gefailleerde bestaat er nu een onderscheid tussen de borgen naargelang van de insolventieprocedure. Zo bestaat deze bevrijding van de schuld voor de borg niet automatisch in geval van een insolventieprocedure voor niet-handelaars via de collectieve schuldenregeling of voor kwijtschelding in het kader van de procedure van een gerechtelijk akkoord. Dat kan problemen opleveren bij toetsing aan het gelijkheidsbeginsel van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Hierbij kan dan ook terecht de vraag worden gesteld naar de coherentie met andere wetgevingen, zoals het gerechtelijk akkoord en de collectieve schuldenregeling. Zelf heeft CD&V nochtans een inspanning gedaan om die coherentie te realiseren. Bij de bespreking in de commissie voor de Financiën in februari van dit jaar van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling heeft CD&V een amendement ingediend om de problematiek van de borg op vergelijkbare wijze te regelen als in de faillissementsregeling. De minister van Economie, die het ontwerp op de collectieve schuldenregeling verdedigde en allicht niet op de hoogte was van de discussie in de commissie voor de Justitie, heeft het amendement echter niet aanvaard, waardoor er geen coherentie is inzake insolventieprocedures. CD&V vraagt zich ook af of het niet beter was geweest de problematiek van de borg te regelen in het burgerlijk wetboek.

Een ander onderscheid dat nog een ongelijkheid laat bestaan is de immuniteit die de gefailleerde geniet vanaf het vonnis van faillietverklaring en die niet geldt voor de echtgenoot of borg. Met andere woorden, in afwachting van het tenietgaan van de schuld, die het gevolg is van de verschoonbaarheid, mag het vonnis niet worden uitgevoerd tegen de gefailleerde, maar wel tegen de borg, terwijl beiden nadien, bij verschoonbaarheid, zullen worden bevrijd.

Ten derde blijkt uit cijfers dat in 63% van de gevallen een faillissement niet te vermijden is. Vijfentachtig procent van de faillissementen betreffen bedrijven met minder dan vijf personeelsleden. Bijna 60% wordt afgesloten wegens een ontoereikend actief.

Vaak is wanbeheer ten gevolge van een gebrekkige kennis van managementvaardigheden een oorzaak. Volgens Graydon is dat het geval in 34% van de gevallen. Volgens rechter Handschoewerker is 50% van de faillissementen het gevolg van onbekwaamheid. Een degelijke kennis van beheer is dus essentieel voor goede starters.

Uit cijfers van Graydon over het afgelopen jaar blijkt dat sinds de versoepeling van de Nederlandse vestigingswet van 1999 veel meer Nederlanders een nieuwe onderneming startten, maar dat veel meer bedrijven in faling gingen. Twintig procent van de gefailleerde Nederlandse bedrijven was minder dan één jaar oud en 52% was minder dan vijf jaar oud. We houden dan ook een pleidooi voor een degelijk vestigingsbeleid, waarin een minimale beheerskennis centraal staat. Dat is zowel in het voordeel van de consument als van de ondernemer en zijn gezin.

Zelfstandig worden is risico's nemen. Dat weet iedere zelfstandige en daarmee houdt hij ook rekening. Maar in een geglobaliseerde en steeds meer aan concurrentie onderhevige economie hebben de zelfstandige en de KMO niet langer vat op alle evoluties die de onderneming beïnvloeden. De zelfstandige die in faling gaat, kan daarvoor dan ook niet altijd met de vinger gewezen worden. Het besef moet groeien dat een faling een risico is waaraan de zelfstandige bloot staat en waaraan de zelfstandige niet steeds schuld heeft.

Degenen die willen ondernemen en risico nemen verdienen alle steun en moeten ook goed voorbereid en begeleid worden. Als dat gebeurt, kunnen er veel faillissementen worden voorkomen. En als er dan toch nog een faillissement is, moeten ondernemers nog worden gesteund, enerzijds juridisch via verschoonbaarheid om een nieuwe start mogelijk te maken, en anderzijds op sociaal vlak via een degelijke faillissementsverzekering in het kader van het sociaal statuut en een optimale begeleiding.

Een grote oorzaak van faillissementen is het gebrek aan financiering of het tekort aan liquiditeit in de groeifase. Hiermee zijn we bij de problematiek van de financiering van KMO's beland. De credit crunch of het duurder worden van krediet voor KMO's kan voor moeilijkheden zorgen. Een oplossing daarvoor door een hervorming van de vennootschapsbelasting inzake de autofinanciering via een investeringsreserve is zeker een goede zaak, al dreigt het een zeer technische en complexe maatregel te worden vol met voorwaarden en sancties, waardoor de vennootschapsbelasting er zeker niet eenvoudiger op zal worden.

Om jonge bedrijven meer levenskansen te geven pleit CD&V ervoor dat meer financiële middelen toegekend worden aan het Participatiefonds zodat meer achtergestelde leningen kunnen worden verschaft.

Verder lijkt het me noodzakelijk dat ook leningen die particulieren, zoals familie of vrienden, rechtstreeks aan jonge ondernemingen toekennen, als achtergestelde lening fiscaal zouden kunnen worden gestimuleerd. Het basisprincipe van een dergelijke tante Julia-lening - in Nederland bekend onder de naam tante Agaath-lening - is dat de achtergestelde lening tegen een lage rentevoet verschaft wordt aan een startende ondernemer. De ontlener is op de ontvangen intresten geen roerende voorheffing verschuldigd. Indien de ondernemer zijn activiteiten staakt en bijgevolg de lening niet meer verder kan terugbetalen, mag de ontlener het niet te recupereren bedrag in de personenbelasting aftrekken. We hebben daarover recent een wetsvoorstel ingediend.

Ten vierde is een snelle en correcte afwikkeling van een faillissement essentieel. Sinds 1997 is de administratieve rompslomp sterk gegroeid wegens de uitgebreide verslaggeving. Dat is niet altijd noodzakelijk voor de correcte afwikkeling van een faillissement. Er moet rekening worden gehouden met de werkelijkheid. Een groot deel van de faillissementen (60%) wordt zonder toereikend actief afgesloten. Een vlotte en pragmatische afwikkeling van een faillissement is dan ook belangrijk.

In dit licht werden sommige voorstellen van artikelen geamendeerd. Ik verwijs naar de overbelasting ten gevolge van de automatische bijeenroeping van een vergadering waarop nopens de vereffening verslag wordt uitgebracht door de curatoren.

De commissie had nog verder kunnen gaan in de vereenvoudiging. We betreuren dan ook dat de amendementen van mevrouw Taelman, geïnspireerd door de lange ervaring van curator Van Camp, inzake een vereenvoudiging van de procedure betreffende het indienen en verdere procedure van aanvaarding van schuldvorderingen ingetrokken werden. Die amendementen zouden een belangrijke invloed hebben gehad voor een verlichting van de taken van de rechtbanken.

Misschien moet inzake de snelle afwikkeling van een faillissement ook eens inspiratie gehaald worden uit hetgeen recent in Nederland werd ingevoerd, namelijk de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van een faillissement. Het betreft de wijziging van de faillissementswet in verband met het bevorderen van de effectiviteit van surséance van betaling en faillissement. Die regeling is er gekomen omdat men ook in Nederland vaststelde dat het aantal bevoorrechte schulden een hoge vlucht heeft genomen en in veel gevallen het beschikbare actief ontoereikend is om de preferente schuldeisers te betalen. De voordelen van die vereenvoudigde procedure zijn een kortere duur van het faillissement, een beperking van de faillissementskosten en een werkbesparing voor rechtbank en curator.

Eenvoudiger procedures voor kleine ondernemingen zouden zeker aan te bevelen zijn. Voor KMO's zijn snelheid, zowel van detectie als van aanvraag, en beperkte kosten noodzakelijk.

Verder mag de wetgever zich niet uitsluitend laten leiden door de zeer grote faillissementen die terecht voldoende juridische garanties noodzaken maar moet de wetgever er rekening mee houden dat 85% van de gefailleerde bedrijven KMO's zijn met minder dan vijf personeelsleden. Een aantal voorstellen van regeringscommissaris Zenner, onder meer betreffende de verificatie en verbetering van de balans in het kader van de strijd tegen de fiscale fraude zijn mijns inziens eerder ingegeven door de mogelijke praktijken bij faillissementen van grote ondernemingen.

Ten vijfde moet er bij een faillissement - en er zijn er ongeveer 7.000 per jaar - niet alleen aandacht zijn voor de gefailleerden maar ook voor de schuldeisers.

In het kader van de verschoonbaarheid moet er een evenwicht zijn tussen de gefailleerden die een nieuwe start nodig hebben en de onschuldige schuldeisers-slachtoffers.

Faillissementen van afnemers hebben voor leveranciers-schuldeisers vaak grote gevolgen. Vooral bij faling van een grote afnemer die instaat voor afname van een groot deel van de productie van kleinere leveranciers zijn de gevolgen vaak erg zwaar. Die leveranciers, die als gewone schuldeisers in de boedel meestal niets kunnen recupereren, kunnen echter geen waardevermindering of voorziening boeken. Ze kunnen ook geen fiscale vrijstelling krijgen zolang het faillissement niet is afgesloten. Ze moeten zelfs de BTW betalen op een schuldvordering die zo goed als verloren is. Totnogtoe moest de leverancier van een gefailleerde de verschuldigde BTW reeds doorstorten aan de Staat en kon hij slechts bij de afsluiting van het faillissement of na ontvangst van een geïndividualiseerd fiscaal attest van de curator - wat bij grotere faillissementen soms vele maanden of jaren duurt - de onnodig doorgestorte BTW recupereren. Hij dient dus de Staat voor te financieren op een moment dat hijzelf slachtoffer is geworden en in betalingsmoeilijkheden dreigt te komen.

Om die reden hebben wij recent een wetsvoorstel ingediend om het de gewone schuldeiser in het kader van een faillissement mogelijk te maken de correct aangegeven vorderingen uit de belastbare omzet te halen zonder de afsluiting van het faillissement af te wachten en om van de onmiddellijke teruggave van de doorgestorte BTW, zodra het faillissement is uitgesproken, de regel te maken. Als later toch nog een betaling zou volgen, moet de schuldeiser de BTW alsnog doorstorten en moet hij het ontvangen bedrag opnieuw opnemen in de boekhouding en de afschrijving van de oninbare vordering terugnemen. De latere ontvangst van een bedrag zal moeten blijken uit een door de curator opgemaakt document, dat ook aan de belastingadministratie dient te worden bezorgd.

Door het omkeren van de huidige regel moet enkel in de zeldzame gevallen waar de schuldeiser met een gewone of chirografaire schuldvordering alsnog een uitkering krijgt, een attest worden opgemaakt en BTW worden gestort. Zodoende komt er een einde aan de administratieve rompslomp, vermits op vandaag in alle gevallen een attest moet opgemaakt worden.

Die eenvoudige maatregel kan in de praktijk heel wat menselijke drama's vermijden en past in de filosofie van CD&V om alle ondernemers en hun medewerkers de nodige zekerheid te bieden.

Ik hoop dan ook dat dat wetsvoorstel binnenkort wordt besproken, zodat de goedkeuring ervan kan samenvallen met de effectieve inwerkingtreding van deze faillissementswet. Tot slot hoop ik dat de voorgestelde wetswijzigingen tegemoetkomen aan de bekommernissen die in de praktijk leven en een snelle en humane afhandeling mogelijk maken van een faillissement, en daarmee tevens een nieuwe start voor vele risiconemers.

Mevrouw Martine Taelman (VLD). - Ik dank de heer Steverlynck voor zijn uitstekend rapport over deze uitgebreide en technische materie.

De faillissementswet van 1997 is aan haar eerste grote aanpassing toe. Sinds de inwerkingtreding van die wet is gebleken dat ze moest worden verbeterd. Het voorliggend ontwerp wil vooral technische verbeteringen aanbrengen zodat nog leefbare bedrijven kunnen worden gered. Het zorgt voor een snelle en doeltreffende vereffening van zogenaamde niet meer te redden bedrijven. Het waarborgt het evenwicht tussen de belangen van de verschillende betrokkenen en houdt rekening met de persoonlijke gevolgen van een faillissement.

Ten eerste wordt een regeling voor belangenconflicten voorgesteld en wordt aan de curatoren een meldingsplicht opgelegd.

Ten tweede wordt de verschoonbaarheid op bepaalde punten gepreciseerd en aangepast, onder meer wat betreft de gevolgen voor de borg. De curator zal slechts eenmaal zijn eed moeten afleggen namelijk op het moment dat hij in de lijst van curatoren wordt opgenomen. Daarnaast wordt de procedure vereenvoudigd en beogen enkele wijzigingen de economische fraudebestrijding.

De verschoonbaarheid vormt een belangrijk aspect van de wet. Tijdens de interessante hoorzittingen werd de problematiek uitgebreid besproken. Volgens recente statistieken is het aantal faillissementen van natuurlijke personen goed voor ongeveer 20% van het totaal. Terecht wordt in het wetsontwerp bepaald dat vennootschappen niet langer verschoonbaar kunnen worden verklaard. Het principe dat een natuurlijk persoon verschoonbaar is, tenzij er sprake is van een grove fout, was blijkbaar ook reeds de bedoeling van de wetgever in 1997, maar werd door de rechtspraak te weinig gevolgd. Dit zal door de aangepaste wet worden verholpen.

De grootste wijziging die de senaatscommissie heeft aangebracht, betreft de gevolgen van de verschoonbaarheid voor de borg. De commissieleden hebben hieromtrent verschillende amendementen ingediend en een uitgebreide discussie gevoerd. Op basis daarvan heeft de regering een amendement ingediend dat de regeling verbetert en verduidelijkt.

Zo wordt duidelijk vermeld dat in geval van verschoonbaarheid de natuurlijke personen die zich kosteloos borg hebben gesteld, ook van hun verplichtingen worden ontslaan en dat de echtgenoot die zich persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schuld, ook bevrijd wordt van die verplichting.

De VLD is ervan overtuigd dat de voorgestelde wijzigingen in belangrijke mate de afhandeling van faillissementen zullen verbeteren.

De procedure wordt op een aantal punten vereenvoudigd. Ik denk hier aan de eedaflegging van de curatoren, de verplichting voor de gefailleerde om de curator beter in te lichten over de sociale toestand en de maandelijkse stortingen van gelden in de deposito- en consignatiekas, wat het werk van de curatoren zal vergemakkelijken.

De verlichting van de werklast van de rechtbanken, teneinde de rechtsgang voor de burger te verbeteren, is voor de VLD een aandachtspunt waaraan in elk voorstel of ontwerp aandacht moet worden besteed. Ik betreur dan ook ten zeerste dat de regering deze lijn in het ontwerp niet heeft doorgetrokken. Op het vlak van de procedure van verificatie van schuldvorderingen heeft de VLD verschillende amendementen ingediend met dit doel.

Op het ogenblik worden alle schuldvorderingen in faillissement, of ze voor of na het proces-verbaal worden ingediend, gecontroleerd door de curatoren onder supervisie van de rechter-commissaris. Alle schuldvorderingen die niet tijdig zijn gedaan of wel tijdig zijn gedaan maar om een of andere reden worden betwist, dienen uiteindelijk te worden aanvaard door een vonnis van de rechtbank van koophandel. Daarbij gebeurt de eigenlijk verificatie steeds door de curator onder toezicht van de rechter-commissaris. De tussenkomst van de rechtbank is in deze gevallen puur formeel, maar vraagt wel veel inzet van het griffiepersoneel, van de magistraten en van de advocaten.

De amendementen strekken ertoe dit systeem te vervangen door een systeem van opeenvolgende processen-verbaal van verificatie die om de drie maanden in het dossier worden neergelegd en waarbij alle schuldeisers zeer gedetailleerd de vooruitgang van het proces van verificatie kunnen volgen. Dat komt de transparantie ten goede. Alleen de echte betwistingen worden dan nog door de rechtbank behandeld, tenminste wanneer geen akkoord wordt bereikt met de curator.

Deze amendementen vormen een inhoudelijk consistent afgewerkt project. Aangezien ze de procedure van verificatie echter substantieel veranderen en de regering de bespreking van het wetsontwerp niet wenste te vertragen, werd verkozen deze wijzigingen afzonderlijk te behandelen. Daarom werd voorgesteld de amendementen in te trekken en in een afzonderlijk wetsvoorstel, dat deze week wordt ingediend, te behandelen. Mijns inziens werd hier een kans gemist om vlug een significante vooruitgang te boeken op korte termijn wat betreft de werklast van de rechtbanken.

Een laatste belangrijk doel van het wetsontwerp dat ik nog even onder de aandacht wil brengen, betreft een verbetering van de bestrijding van de economische fraude. De cijfers die de heer Handschoewerker tijdens de hoorzittingen citeerde, zijn misschien niet gebaseerd op wetenschappelijke statistieken, maar geven toch een belangrijke aanduiding: 40% van de faillissementen zou te maken hebben met oneerlijkheid.

Als men dan uit meer wetenschappelijke cijfers verneemt dat de schuldeisers gemiddeld een dividend van 4% ontvangen, is het belang van preventie en een snelle reactie meer dan duidelijk.

Het ontwerp brengt hier enkele verbeteringen aan, meer bepaald op het vlak van het vergroten van de verantwoordelijkheid van bestuurders en zaakvoerders wanneer fiscale fraude wordt gepleegd, op het vlak van het beter informeren van het parket door een nauwkeuriger onderzoek van de rekeningen van de gefailleerde door het opstellen van een balans en op het vlak van het verplaatsen van de vestiging van een handelszaak om te ontsnappen aan de controle van de territoriaal bevoegde rechtbank.

De VLD staat positief ten opzichte van het wetsontwerp en zal het dan ook met overtuiging goedkeuren. Wij willen er evenwel de aandacht op vestigen dat nu ook het wetsontwerp betreffende het gerechtelijk akkoord zo snel mogelijk moet worden behandeld, aangezien het gerechtelijk akkoord de jongste jaren voor grote problemen zorgt. Zo blijkt er onzekerheid te bestaan over het begrip van samenloop van de boedelschulden, het statuut, de taken van de commissaris enzovoorts.

Gezien de vaak ernstige gevolgen is het immers van groot belang dat faillissementen worden vermeden. Preventie en snelle reactie zijn noodzakelijk, wat een efficiënte werking van het gerechtelijk akkoord vereist. Het doel van het gerechtelijk akkoord is het vermijden van faillissementen door een tijdige en efficiënte bescherming van ondernemingen die tijdelijke betalingsproblemen hebben.

Wij hopen binnenkort de tweede stap in deze hervorming te kunnen doen door middel van een wetgevend initiatief in verband met het gerechtelijk akkoord.

Mme Clotilde Nyssens (CDH). - La commission du Sénat s'est penchée avec beaucoup d'attention sur ce projet et a accompli son oeuvre de législateur, puisqu'elle a non seulement entendu les acteurs, mais aussi apporté des modifications intéressantes au texte transmis par la Chambre, qui avait elle-même beaucoup travaillé sur ce projet.

Sans remonter aux origines, il me plaît de rappeler que le mot « faillite » fut, au départ, utilisé par le droit italien sous le terme de bancarotta - banqueroute - qui trouve son origine dans un banc, situé sur la place publique et sur lequel on frappait pour avertir les tiers de la faillite survenue.

Le rôle de la faillite a donc fortement évolué au fil du temps, en passant d'une mesure de publicité à l'égard des tiers à une forme de sanction du débiteur défaillant pour évoluer vers un mécanisme de saisie collective des actifs du débiteur par ses créanciers afin de les désintéresser selon l'ordre des privilèges en présence.

La loi du 8 août 1997 avait, quant à elle, l'ambition d'adapter la législation afin de mieux épouser la réalité économique d'aujourd'hui. Le projet de loi actuel se situe donc dans le prolongement des travaux entamés en 1997, sans, pour autant, que soit tranché le rôle qu'une telle législation doit jouer dans notre société.

Chaque fois que l'on modifie la loi sur la faillite, on remet en cause le sens même de celle-ci et son évolution dans notre société. Cette institution est effectivement considérée, tantôt comme une mesure de publicité, tantôt comme un mécanisme de saisie collective, et les étapes de son histoire reposent chaque fois les jalons de la législation.

Si le présent projet a pour vocation d'être une loi dite de réparation, il n'en reste pas moins que, dans certains cas, il ne s'agit pas uniquement d'apporter des corrections techniques, mais d'insérer des dispositions qui bouleverseront le rôle du président du tribunal de commerce, du curateur, voire les conséquences liées à la faillite.

Les réactions issues des gens de terrain - des avocats sont venus exposer cette pratique avec, d'ailleurs, beaucoup de diversité - ainsi que les auditions qui ont eu lieu au sein de la commission de la Justice ont clairement fait apparaître qu'il convenait de réexaminer de manière approfondie certaines dispositions proposées.

À cet égard, je souhaiterais tout d'abord relever les modifications envisagées en termes d'arbitrage des honoraires et frais des curateurs par le tribunal de commerce ainsi que celles concernant l'arbitrage par le juge-commissaire des frais de justice, des frais dus à des tiers et des frais exposés dans le cadre de la liquidation et avancés par le curateur.

Je voudrais souligner que les frais et honoraires du curateur sont actuellement fixés selon un barème prévu par l'arrêté royal du 10 août 1998 établissant les règles et barèmes relatifs à la fixation des honoraires et des frais du curateur.

L'instauration d'un arbitrage a posteriori de ces frais et honoraires semble donc ignorer cet arrêté royal. S'agit-il d'un arbitrage uniquement en cas de contestation ? Le mot « arbitrés » doit-il être entendu comme un synonyme de « fixés » ? Quel est donc le but de cette modification ? Supprimer les barèmes et, donc, ledit arrêté royal ? Or, ces barèmes avaient justement été prévus afin de garantir une égalité et une prévisibilité et, par voie de conséquence, ils offraient une garantie de sécurité au failli, aux tiers et aux mandataires de justice.

En commission, monsieur le ministre, votre représentant semblait reconnaître que le texte proposé pouvait engendrer certaines difficultés pratiques. Je dépose dès lors à nouveau en séance plénière un amendement - qui semblait donc avoir les faveurs du représentant du ministre - visant à supprimer une disposition, à savoir l'article 18 du projet. Je pensais que la commission avait marqué son accord quant à cette suppression, ce qui vient de m'être confirmé par M. Steverlynck. Je m'étonne donc de ce que cet amendement n'ait pas été repris dans le texte final. S'agit-il d'un revirement de la part de mes collègues de la commission ? Je l'ignore. Il faudra éclaircir ce point. C'est pourquoi j'ai redéposé mon amendement. Je suis quasi sûre que la commission avait marqué son accord sur la suppression de cet article 18.

En ce qui concerne l'obligation faite au curateur de vérifier, rectifier ou de dresser le bilan du failli, je considère que les modifications proposées dérogent fondamentalement au droit commun des sociétés qui prévoit que les comptes annuels, dont le bilan fait partie, doivent être établis par l'organe de gestion de la société.

Il me semble donc que l'utilisation de la notion même de bilan est et reste floue. Nous en avons parlé longuement en commission. Sur ce point, la plaidoirie des avocats entendus en commission m'a convaincue. Cette notion de bilan me semble tout à fait inopportune dans ce texte. Doit-elle s'apprécier au regard de l'article 92 du Code des sociétés, qui ne vise que les sociétés commerciales et non les commerçants en nom propre ? Quelle sera la valeur d'un tel bilan dressé par le curateur, dès lors qu'un bilan doit être approuvé par une assemblée générale dans un délai prescrit par la loi ? Quelle sera, en outre, la responsabilité endossée par le curateur dans la rédaction de ce bilan ? Plus fondamentalement, quelle est l'utilité d'une telle obligation ? Les explications données par M. Zenner ne m'ont pas convaincue et n'ont pas apporté de réponses précises aux questions que j'ai posées à ce sujet en commission.

Pour terminer, j'aimerais souligner une importante modification, dont le rapporteur s'est d'ailleurs largement fait l'écho, visant à mieux protéger le conjoint d'une personne tombée en faillite. Si, initialement, le projet ne contenait aucune disposition à ce sujet, je me réjouis très certainement que le gouvernement reprenne en tout ou en partie la philosophie d'amendements déposés par plusieurs groupes politiques, dont le mien. En effet, il était indispensable d'introduire cette protection du conjoint dans le cadre de la réforme de la faillite car il n'est rare de voir les créanciers de la faillite s'adresser au conjoint non failli pour le paiement des dettes de la faillite, bien que le tribunal de commerce ait déchargé le failli de son passif en le déclarant excusable.

Le fait que l'excusabilité ne valait que pour le failli et non pour son conjoint a engendré de nombreux drames humains et familiaux qu'il convenait de prendre en compte dans le projet de loi sur les faillites. C'est donc dans la droite ligne de l'arrêt de la Cour d'arbitrage du 28 mars dernier, déclarant discriminatoire cette différence de traitement entre le failli et le conjoint, que la loi sur les faillites a été adaptée.

En conclusion, je me réjouis vraiment de cette avancée énorme réalisée par le projet quant à la problématique du conjoint. En tant que responsable politique ou avocat, combien de fois n'avons-nous pas été interpellés par des personnes « dans la dèche », étonnées de devoir supporter la faillite de leur conjoint ? Ce projet donne, je crois, une réponse tout à fait positive à des drames familiaux. Toutefois, compte tenu des critiques que je viens de développer, je m'abstiendrai au moment du vote de ce projet.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik zou even willen terugblikken op het jaar 1997. Toen werden twee belangrijke wetgevende initiatieven genomen: de wetgeving met betrekking tot de faillissementen en de wetgeving op het gerechtelijk akkoord. Beide wetten zijn nauw met elkaar verbonden.

De werkzaamheden in 1997 waren meer gericht op de faillissementswet dan op de wet op het gerechtelijk akkoord. Wij waren toen over de partijgrenzen heen overeengekomen om de toepassing van de wetten ten vroegste in het jaar 2000 te evalueren.

Telles sont les conditions selon lesquelles le projet de loi évoqué par le Sénat devrait être adopté aujourd'hui. Ce texte est très attendu par les acteurs de terrain, eux-mêmes partie prenante pour une évaluation.

Il ne s'agit pas d'une réforme de fond, il s'agit surtout d'une évaluation qui a pris de l'ampleur. Nous avons procédé à la correction d'une série d'imperfections relevées dans le texte depuis 1997 par les acteurs de terrain. Outre le travail effectué par la Chambre, le Sénat a participé aux efforts en organisant des auditions, notamment celle du commissaire du gouvernement, M. Alain Zenner. L'équilibre général du texte n'est cependant pas remis en cause.

Dat was ook het uitgangspunt. We moeten daarmee rekening blijven houden. Ik begrijp de kritiek van de heer Steverlynck, van mevrouw Taelman en zelfs van mevrouw Nyssens. De belangrijkste wijziging die nu tot stand is gekomen heeft betrekking op artikel 30 over de verschoonbaarheid. De nieuwigheid bestaat erin dat de situatie van de echtgenoot van de gefailleerde in aanmerking wordt genomen. De verschoonbaarheid heeft nog altijd tot gevolg dat de schulden van de gefailleerde teniet worden gedaan, maar voortaan zal de echtgenoot van de gefailleerde bevrijd worden van zijn verplichtingen. In afwijking van de regeling inzake de vrijstelling in ondergeschikt verband ten opzichte van de hoofdverbintenis waarop de borg betrekking heeft, wordt niet voorzien in een ontlasting van de professionele borgen. Dat was trouwens ook een van de opmerkingen van de heer Steverlynck. De verplichtingen van de gefailleerde die door de verschoonbaarheid worden opgeheven, zijn thans duidelijk omschreven.

Het Parlement moet zich nu concentreren op de evaluatie en de aanpassing van de wet van 1997 over het gerechtelijk akkoord. Ik ben het ermee eens dat aan het opstellen van deze wet indertijd weinig zorg werd besteed.

Wat het vermijden van het faillissement betreft, heeft de heer Steverlynck een aantal interessante denksporen bewandeld, onder meer inzake de slachtoffers en hun begeleiding en het vestigingsbeleid. Ik ben het ermee eens dat we voor de kleine en middelgrote ondernemingen, die de grootste werkgever zijn in ons land, inspanningen moeten doen. Het verheugt me dat het Parlement ter zake initiatieven neemt.

De heer Steverlynck en mevrouw Taelman hadden het over de snelle en correcte afhandeling van faillissementen. Ook hierover ben ik het met hen eens. Ze hebben een aantal voorstellen naar voren geschoven. Ik ben het er niet mee eens dat we de kans hebben gemist om bij deze aanpassing van de wet van 1997 rekening te houden met de opmerkingen van curator Van Camp. In 1997 werd immers overeengekomen dat de evaluatie binnen de principes van de wet zou plaatsvinden. De voorstellen van de heer Van Camp kunnen ongetwijfeld in onze toekomstige werkzaamheden aan bod komen.

Enfin, je souhaite répondre à Mme Nyssens à propos de son amendement tendant à supprimer l'article 18. Entre le moment où l'amendement a été déposé et celui du vote, mon collaborateur a effectué des recherches et a interrogé les acteurs de terrain. Il est arrivé à la conclusion que l'amendement nº 61 de M. Lano n'était pas en contradiction avec l'arrêté royal du 10 août 1998 établissant les règles et barèmes relatifs à la fixation des honoraires et frais des curateurs et que, de plus, cet amendement consacrait les grands principes qui prévalaient jusqu'à présent dans les faits. C'est la raison pour laquelle j'estime que l'amendement de Mme Nyssens doit être rejeté.

-La discussion générale est close.