(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Uw voorgangers hebben beslist om een briefje van 500 euro, wat neerkomt op 20 170 frank, in omloop te brengen.
Denkt de geachte minister niet dat het in omloop brengen van een dergelijke grote coupure het transport van geld dat afkomstig is uit de misdaad zal vergemakkelijken ?
Het transport van grote sommen geld is af te raden en zij die het toch doen hebben daar in het algemeen een reden voor die niet erg zuiver op de graat is.
Vonden de Europese Raad van ministers van Financiën en de Europese Centrale Bank het noodzakelijk dat de huisvrouwen in staat werden gesteld om boodschappen te gaan doen met briefjes van 500 euro in hun portefeuille ?
Het schiet me te binnen dat het in de Verenigde Staten de gewoonte is om met een creditcard te betalen als het om bedragen van boven de 100 dollar gaat. Er zijn slechts weinig winkels die een biljet van meer dan 100 dollar (ongeveer 4 500 frank of 112 euro) aanvaarden. De MacDonald-restaurants in New York weigeren expliciet bankbriefjes van meer dan 50 dollar.
Daartegenover staat dat er in de Verenigde Staten dagelijks briefjes van één dollar worden gebruikt. Die zijn heel wat gemakkelijker in het gebruik dan muntstukken, die toch maar zorgen voor gaten in de broekzakken van mannen en de handtassen van vrouwen zwaarder maken. Welnu een biljet van 1 euro is er niet. Het kleinste biljet is dat van 5 euro.
Is de geachte minister, die overigens voorzitter is van de Eurogroep, niet van mening dat het verstandiger is om briefjes van 1 euro te laten drukken in plaats van het briefje van 500 euro ?
Antwoord : Als antwoord op zijn vraag kan het geachte lid hierna de gevraagde inlichtingen terugvinden.
1. De voorbereiding van de eurobankbiljetten heeft zich als volgt ontwikkeld. Artikel 109 F3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft aan het Europees Monetair Instituut (EMI) de verantwoordelijkheid gegeven om « de technische voorbereiding van de bankbiljetten te superviseren ».
Vanaf 1992 (twee jaar vóór de geboorte van het EMI), heeft het Comité van de gouverneurs van de centrale banken van de lidstaten opdracht gegeven aan een « werkgroep voor het drukken en de uitgifte van een Europees bankbiljet » om de aanmaak van de toekomstige biljetten voor te bereiden. Deze werkgroep heeft vastgesteld dat er per Staat een verschil bestaat en er een evolutie in de tijd is voor de nationale gebruiksgewoontes van de biljetten voor het totaal van de betalingen. Zij hangen eveneens af van institutionele, technologische en gedragsfactoren.
Zo heeft de beslissing van de voornoemde werkgroep, genomen op Europees niveau, betreffende het in omloop brengen van een coupure van 500 euro, het voorwerp uitgemaakt van voorafgaande discussies tijdens welke de witwasproblematiek werd besproken.
Bepaalde Staten zoals Duitsland en Nederland hebben niettemin aangedrongen op de aanmaak ervan omwille van de bestaande vraag bij hun consumenten en hun spaarders die grote coupures gewoon zijn.
Tenslotte, moet erop gewezen worden dat de bankbiljetten wettelijke betaalkracht hebben in tegenstelling tot andere betalingswijzen, en dat de gewoontes van de Europese consumenten verschillen van deze van de Amerikaanse consumenten.
De biljetten werden aan de staats- en regeringsleiders voorgesteld op de Europese Raad van december 1996.
2. Betreffende de strijd tegen het witwassen is de regering de mening toegedaan dat de bestaande antiwitwaswetgeving, gebaseerd op de wet van 11 januari 1993, volstaat om witwasoperaties te voorkomen, en eventueel op te sporen. De experts van de Financiële Actiegroep delen deze mening.
De in werking zijnde wettelijke bepalingen inzake het witwassen, meer bepaald wat betreft het identificeren van de cliënten en de melding van verdenking bij de Cel voor financiële informatieverwerking (CFI), zullen dus onverminderd van toepassing blijven bij de overschakeling op de euro. Een verhoogde waakzaamheid wordt verwacht van de financiële instellingen, zowel voor de periode die de invoering van de euro voorafgaat als gedurende de conversieperiode.
De financiële instellingen dienen overigens eventuele supplementaire maatregelen te nemen die hun in staat stellen om het hoofd te bieden aan de hun opgelegde verplichtingen wat betreft de strijd tegen het witwassen.
3. Tenslotte zal het geachte lid zeker begrijpen dat het ondenkbaar zou zijn om de productieschema's voor de munten en biljetten op minder dan drie maanden vóór de invoering van de eenheidsmunt te wijzigen.