2-205 | 2-205 |
(Voor de tekst verbeterd door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, zie stuk 2-1063/4.)
De voorzitter. - Artikel 5 luidt:
In dezelfde wet wordt een hoofdstuk Vbis ingevoegd, luidende:
"HOOFDSTUK Vbis
Bijzondere bepalingen betreffende geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk
Afdeling 1
Algemene bepaling en definitie
Art. 32bis
De werkgevers en de werknemers alsmede de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2, §1 en de andere dan de bij artikel 2, §1 bedoelde personen die in contact komen met de werknemers bij de uitvoering van hun werk, zijn ertoe gehouden zich te onthouden van iedere daad van geweld, pesterijen of van ongewenst seksueel gedrag op het werk.
Art. 32ter
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
1º geweld op het werk: elke feitelijkheid waarbij een werknemer of een andere persoon waarop dit hoofdstuk van toepassing is, psychisch of fysiek wordt lastiggevallen, bedreigd of aangevallen bij de uitvoering van het werk;
2º pesterijen op het werk: elk onrechtmatig en terugkerend gedrag, buiten of binnen de onderneming of instelling, dat zich inzonderheid kan uiten in gedragingen, woorden, bedreigingen, handelingen, gebaren, en eenzijdige geschriften en dat tot doel of gevolg heeft dat de persoonlijkheid, de waardigheid of de fysieke of psychische integriteit van een werknemer of een andere persoon waarop dit hoofdstuk van toepassing is bij de uitvoering van het werk wordt aangetast, dat zijn betrekking in gevaar wordt gebracht of dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.
3º ongewenst seksueel gedrag op het werk: elke vorm van verbaal, niet-verbaal of lichamelijk gedrag van seksuele aard waarvan degene die zich er schuldig aan maakt, weet of zou moeten weten dat het afbreuk doet aan de waardigheid van vrouwen en mannen op het werk.
Alle functiebenamingen die gebruikt worden in dit hoofdstuk, zoals deze van preventieadviseur of vertrouwenspersoon hebben zowel op vrouwen als op mannen betrekking.
Afdeling 2
Preventiemaatregelen
Art. 32quater
§1. De werkgever bepaalt de maatregelen die getroffen moeten worden om de werknemers te beschermen tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk.
Deze maatregelen, die dienen aangepast te zijn aan de aard van de activiteiten en de grootte van de onderneming, handelen ten minste over:
1º de materiële inrichting van de arbeidsplaatsen opdat geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk zou voorkomen worden;
2º de bepaling van de middelen waarover de slachtoffers beschikken om hulp te krijgen en de wijze om zich tot de preventieadviseur en de vertrouwenspersoon, aangewezen voor de feiten van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, te richten;
3º het snelle en volledig onpartijdige onderzoek van de feiten van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk;
4º het onthaal van, de hulp aan en de vereiste ondersteuning van de slachtoffers;
5º de maatregelen van opvang en van wedertewerkstelling van de slachtoffers;
6º de verplichtingen van de hiërarchische lijn in de voorkoming van feiten van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk;
7º de voorlichting en de opleiding van de werknemers;
8º de voorlichting van het comité.
Deze maatregelen worden aan het comité voorgelegd voor voorafgaand akkoord.
§2. De Koning kan de voorwaarden en de nadere regels voor de toepassing van dit artikel vaststellen. Hij kan bovendien bijzondere maatregelen treffen om rekening te houden met specifieke of nieuwe risicosituaties of om rekening te houden met de specifieke toestand van de werknemer.
Voor de werkgevers op wie de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités van toepassing is, kunnen de in §2, eerste lid, bedoelde voorwaarden, nadere regels en bijzondere maatregelen nochtans worden vastgesteld bij een in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst die algemeen verbindend is verklaard bij koninklijk besluit.
Art. 32quinquies
§1. De werkgever waakt erover dat de werknemers die het slachtoffer zijn van een daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk, een passende psychologische ondersteuning krijgen van gespecialiseerde diensten of instellingen.
§2. De Koning kan de voorwaarden en de nadere regels voor de toepassing van dit artikel vaststellen. Hij kan, bovendien, bijzondere maatregelen treffen om rekening te houden met specifieke of nieuwe risicosituaties of om rekening te houden met de specifieke toestand van de werknemer.
Voor de werkgevers op wie de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités van toepassing is, kunnen de in §2, eerste lid, bedoelde voorwaarden, nadere regels en bijzondere maatregelen nochtans worden vastgesteld bij een in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst die algemeen verbindend is verklaard bij koninklijk besluit.
Art. 32sexies
§1. De werkgever duidt, na het voorafgaand akkoord van alle leden-vertegenwoordigers van de personeelsleden binnen het comité:
1º een preventieadviseur aan die gespecialiseerd is in de psychosociale aspecten van het werk en van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk.;
2º in voorkomend geval, de vertrouwenspersonen aan die deze preventieadviseur bijstaan.
De preventieadviseur bedoeld in het eerste lid, 1º, maakt deel uit van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk van de onderneming of instelling of van een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk. Hij mag geen preventieadviseur zijn die bevoegd is voor de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde.
§2. Indien het in §1, eerste lid, bedoelde akkoord niet wordt bereikt of wanneer de werkgever minder dan vijftig werknemers tewerkstelt, doet deze een beroep op een preventieadviseur van een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, die gespecialiseerd is inzake de psychosociale aspecten van het werk en van het geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk.
§3. Indien er geen akkoord wordt bereikt over de vertrouwenspersonen die de preventieadviseur bijstaan, vraagt de werkgever het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar bedoeld in artikel 80. Deze ambtenaar hoort de betrokken partijen en poogt de standpunten met elkaar te verzoenen. Indien geen verzoening wordt bereikt, verstrekt deze ambtenaar een advies waarvan per aangetekend schrijven kennis wordt gegeven aan de werkgever. De werkgever stelt het comité in kennis van het advies van deze ambtenaar binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisgeving ervan, vooraleer hij de beslissing over de aanwijzing neemt. Indien hij het advies van deze ambtenaar niet volgt, deelt hij eveneens de redenen hiervoor mee aan het comité.
§4. De Koning bepaalt de opdrachten en taken van de preventieadviseur en van de vertrouwenspersonen die deze bijstaan, alsmede de opleiding die nodig is voor de goede uitvoering van hun opdracht.
Art. 32septies
Wanneer (...) feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk ter kennis worden gebracht van de werkgever, moet deze de geschikte maatregelen nemen overeenkomstig dit hoofdstuk. Indien de feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk doorgaan na de inwerkingtreding van de maatregelen of indien de werkgever nalaat de nodige maatregelen te treffen, wendt de preventieadviseur zich, in overleg met het slachtoffer, tot de ambtenaren belast met het toezicht op deze wet.
Art. 32octies
De maatregelen bedoeld in deze afdeling moeten worden opgenomen in het arbeidsreglement.
Daarnaast kan de werkgever de vastgestelde maatregelen met bijkomende communicatiemiddelen ter kennis brengen van de werknemers.
De werkgevers op wie de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités van toepassing is, kunnen de communicatiemiddelen bedoeld in het tweede lid bepalen in een in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst die algemeen verbindend is verklaard bij koninklijk besluit.
Afdeling 3
De bescherming van de werknemers tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk
Art. 32novies
De werknemer die meent het slachtoffer te zijn van feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk kan zich ofwel richten tot de preventieadviseur of de vertrouwenspersonen die hem bijstaan ofwel (...) tot de met het toezicht belaste ambtenaren bedoeld in artikel 80 en, in voorkomend geval, bij deze personen een met redenen omklede klacht indienen volgens de voorwaarden en de nadere regels vastgesteld met toepassing van artikel 32quater, §2.
Art. 32decies
Al wie een belang kan aantonen kan voor het bevoegde rechtscollege een vordering instellen om de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk af te dwingen.
Onverminderd de mogelijkheid tot toekenning van een schadevergoeding, kan het bevoegde rechtscollege het bevel opleggen aan diegene die zich schuldig maakt aan geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk, alsmede aan de werkgever om hieraan, binnen een door hem vastgestelde termijn, een einde te maken.
Art. 32undecies
Wanneer al wie een belang kan aantonen voor het bevoegde rechtscollege feiten aanvoert die het bestaan van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk kunnen doen vermoeden, valt de bewijslast dat er zich geen geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk hebben voorgedaan ten laste van de verweerder.
Het eerste lid is niet van toepassing op de strafrechtspleging en doet geen afbreuk aan andere gunstigere wetsbepalingen inzake bewijslast.
Art. 32duodecies
Ter verdediging van de rechten van de personen op wie dit hoofdstuk van toepassing is, kunnen in alle geschillen waartoe de toepassing van dit hoofdstuk aanleiding zou kunnen geven, in rechte optreden:
1º de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties, zoals deze bij artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités zijn bepaald;
2º de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
3º de representatieve vakorganisaties in het aangewezen orgaan van vakbondsoverleg voor de administraties, diensten en instellingen waarop de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel niet van toepassing is;
4º de instellingen van openbaar nut en verenigingen zonder winstoogmerk bedoeld bij de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, met tenminste drie jaar rechtspersoonlijkheid op de dag waarop de vordering wordt ingesteld, wanneer door de feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag afbreuk is gedaan aan hetgeen zij statutair nastreven.
De bevoegdheid van de in het eerste lid bedoelde organisaties doet geen afbreuk aan het recht van het slachtoffer om zelf op te treden of in het geding tussen te komen. Indien het slachtoffer gebruik maakt van dit recht, kunnen de in het eerste lid bedoelde organisaties hun bevoegdheid enkel uitoefenen mits akkoord van het slachtoffer.
De in het eerste lid, 4º, bedoelde organisaties kunnen hun bevoegdheid evenwel enkel uitoefenen mits het slachtoffer ermee akkoord gaat.
Art. 32tredecies
§1. De werkgever die een werknemer tewerkstelt die, hetzij op het vlak van de onderneming of van de instelling die hem tewerkstelt, overeenkomstig de vigerende procedures, hetzij bij de met het toezicht belaste ambtenaren, een met redenen omklede klacht heeft ingediend of voor wie deze ambtenaren zijn opgetreden, of die een rechtsvordering instelt of voor wie een rechtsvordering wordt ingesteld op grond van dit hoofdstuk, mag de arbeidsverhouding niet beëindigen, noch de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigen, behalve om redenen die vreemd zijn aan die klacht of aan die rechtsvordering.
§2. De bewijslast van de in §1 bedoelde redenen berust bij de werkgever, wanneer de werknemer wordt ontslagen of de arbeidsvoorwaarden eenzijdig worden gewijzigd binnen twaalf maanden volgend op het indienen van de klacht of het afleggen van de getuigenverklaring. Deze bewijslast berust eveneens bij de werkgever in geval van ontslag of eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden nadat een rechtsvordering werd ingesteld, en dit tot drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
§3. Wanneer de werkgever de arbeidsverhouding beëindigt of de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigt in strijd met de bepalingen van §1, kan de werknemer, of de werknemersorganisatie waarbij hij is aangesloten, verzoeken hem opnieuw in de onderneming of de instelling op te nemen onder de voorwaarden die bestonden voor de feiten die tot de klacht aanleiding hebben gegeven.
Het verzoek moet met een aangetekende brief gebeuren binnen dertig dagen volgend op de datum van de kennisgeving van de opzegging, van de beëindiging zonder opzegging of van de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden. De werkgever moet zich binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving van de brief over het verzoek uitspreken.
De werkgever die de werknemer opnieuw in de onderneming of de instelling opneemt of hem zijn functie onder de voorwaarden die bestonden voor de feiten die tot de klacht aanleiding hebben gegeven laat uitoefenen, moet het wegens ontslag of wijziging van de arbeidsvoorwaarden gederfde loon betalen alsmede de werkgevers- en werknemersbijdragen op dat loon storten.
§4. Wanneer de werknemer na het in §3, eerste lid bedoelde verzoek niet opnieuw wordt opgenomen of zijn functie niet onder de voorwaarden die bestonden voor de feiten die tot de klacht aanleiding hebben gegeven kan uitoefenen en de rechter geoordeeld heeft dat het ontslag of de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden indruist tegen de bepalingen van §1, moet de werkgever aan de werknemer een vergoeding betalen die, naar keuze van de werknemer, gelijk is hetzij aan een forfaitair bedrag dat overeenstemt met het brutoloon voor zes maanden, hetzij aan de werkelijk door de werknemer geleden schade; in laatstgenoemd geval moet de werknemer de omvang van de geleden schade (...) bewijzen.
§5. De werkgever is verplicht dezelfde vergoeding uit te betalen, zonder dat de werknemer het in §3, eerste lid bedoelde verzoek moet indienen om opnieuw te worden opgenomen of zijn functie onder de voorwaarden die bestonden voor de feiten die tot de klacht aanleiding hebben gegeven te kunnen uitoefenen:
1º wanneer het bevoegde rechtscollege de feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk bewezen acht;
2º wanneer de werknemer de arbeidsovereenkomst verbreekt, omdat het gedrag van de werkgever in strijd is met de bepalingen van §1, en in hoofde van de werknemer een reden is om de arbeidsovereenkomst zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn te verbreken;
3º wanneer de werkgever de werknemer heeft ontslagen om een dringende reden, op voorwaarde dat het bevoegde rechtscollege dit ontslag ongegrond verklaart en in strijd met de bepalingen van §1.
§6. Wanneer een procedure op grond van een met redenen omklede klacht werd aangevat op het niveau van de onderneming of de instelling stelt de preventieadviseur de werkgever onmiddellijk op de hoogte van het feit dat de werknemer de bescherming bedoeld bij dit artikel geniet.
§7. De in dit artikel bedoelde bescherming is eveneens van toepassing op de werknemers die optreden als getuige in geschillen waartoe dit hoofdstuk aanleiding zou kunnen geven.".
Op dit artikel heeft de heer Barbeaux amendement 12 ingediend (zie stuk 2-1063/2) dat luidt:
In het voorgestelde artikel 32ter, het 1º vervangen als volgt:
"1º pesterijen op het werk: elke vorm van onrechtmatig, terugkerend en ongewenst gedrag dat zich onder meer uit door handelingen, woorden, daden, gebaren of geschriften, die verband houden met een discriminatiegrond of enige andere grond en die de waardigheid of de geestelijke integriteit van een persoon schaden, zijn baan in gevaar kunnen brengen of de werksfeer kunnen verzieken.
Alle functiebenamingen die gebruikt worden in dit hoofdstuk, zoals deze van preventieadviseur of vertrouwenspersoon hebben zowel op vrouwen als op mannen betrekking."
Op hetzelfde artikel heeft mevrouw De Schamphelaere amendement 3 ingediend (zie stuk 2-1063/2) dat luidt:
Het voorgestelde artikel 32sexies vervangen als volgt:
"Art. 32sexies. - §1. De werkgever duidt, na advies van het comité, minstens een vertrouwenspersoon aan inzake pesterijen op het werk aan. Deze vertrouwenspersoon maakt deel uit van het personeel van de onderneming of instelling of van een externe dienst voor preventie en bescherming.
§2. Wanneer de werkgever minder dan twintig werknemers tewerkstelt, doet hij een beroep op een vertrouwenspersoon van een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk.
§3. De Koning bepaalt de opdrachten en taken van de vertrouwenspersoon."
Op hetzelfde artikel heeft de heer Barbeaux amendement 13 ingediend (zie stuk 2-1063/2) dat luidt:
In het voorgestelde artikel 32sexies, §1, 2º, de laatste volzin doen vervallen.
Op hetzelfde artikel heeft mevrouw De Schamphelaere amendement 7 ingediend (zie stuk 2-1063/2) dat luidt:
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 32undecies aanvullen als volgt:
"Indien de verweerder de werkgever is, valt de bewijslast dat er zich geen pesterijen op het werk hebben voorgedaan slechts ten zijner laste voor zover de werkgever de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk niet heeft nageleefd."
Op hetzelfde artikel heeft mevrouw De Schamphelaere amendement 8 ingediend (zie stuk 2-1063/2) dat luidt:
Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 32tredecies vervangen als volgt:
"§2. De bewijslast van de §1 bedoelde redenen rust op de werkgever wanneer de werknemer wordt ontslagen of zijn essentiële arbeidsvoorwaarden eenzijdig worden gewijzigd binnen twaalf maanden volgend op het indienen van de klacht, en de werkgever de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk niet heeft nageleefd.
Deze bewijslast rust eveneens op de werkgever in geval van ontslag of eenzijdige wijziging van de essentiële arbeidsvoorwaarden nadat een rechtsvordering werd ingesteld, en dit tot drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, voor zover de werkgever de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk niet heeft nageleefd."
Mevrouw De Schamphelaere stelt voor paragraaf 7 van het voorgestelde artikel 32tredecies te doen vervallen (amendement 10, zie stuk 2-1063/2).
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - En ce qui concerne l'amendement nº 12 de M. Barbeaux, je renvoie à la justification de ce dernier lors de la discussion en commission. Il est bien entendu tout à fait légitime de reprendre des discussions qui ont eu lieu au niveau européen mais M. Barbeaux a estimé plus important de garder les pieds dans la glaise de la Belgique et donc de reprendre les termes sur lesquels les partenaires sociaux belges se sont mis d'accord.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Het doel van amendement 3 is een betere aansluiting bij het bestaande welzijnswet. De aanwijzing van een aparte preventieadviseur druist in tegen de multidisciplinaire benadering van de welzijnswet. Verder verwijs ik naar de schriftelijke verantwoording.
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Pour l'amendement nº 13 de M. Barbeaux, je reprendrai également l'argumentation de ce dernier, lequel estime que le travail de pionnier accompli par de nombreux médecins du travail dans le domaine de l'intimidation psychologique doit pouvoir être valorisé. De plus, comme le dit M. Barbeaux, le médecin du travail est parfois la seule personne vraiment identifiable par le personnel. Il est donc important de ne pas priver ce dernier d'une opportunité concrète d'établir un contact avec une personne externe et de s'ouvrir auprès d'elle, en confiance, d'une situation de harcèlement moral. Il est vrai que le médecin du travail est parfois perçu comme le médecin du patron et que la profession de médecin est unanimement reconnue pour son respect pointu des principes déontologiques. C'est la raison pour laquelle j'ai déposé à nouveau ces deux amendements parmi les différents amendements que M. Barbeaux avait introduits.
M. Philippe Mahoux (PS). - Je voudrais rendre hommage aux médecins du travail, au rôle qu'ils ont dans l'entreprise. La manière de remplir cette fonction, comme d'autres, dépend un peu des personnes.
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - C'est le cas pour toutes les fonctions.
M. Philippe Mahoux (PS). - On peut rendre hommage, de manière générale, à la fonction et, de manière particulière, à ceux qui remplissent bien cette fonction à l'intérieur de l'entreprise. On peut aussi considérer que tout ne se passe pas de manière idéale. C'est la première remarque que je veux faire.
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Comme tout ne se passera pas de manière idéale dans le futur. L'idéal n'existe pas.
M. Philippe Mahoux (PS). - Deuxièmement - M. Barbeaux le dit à juste titre -, à tort ou à raison - souvent à tort, parfois à raison - le médecin du travail est perçu, par les travailleurs, comme étant le médecin de l'entreprise, voire le médecin du patron. Je parle en termes de perception.
Dans un problème comme celui-ci, il est primordial que la personne à laquelle on s'adresse ait la confiance de la victime en raison de la difficulté qu'a cette dernière de s'exprimer.
Dans l'état de la situation, je crois donc que la démarche qui est suivie est la bonne.
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je suis ravie d'entendre que vous attachez de l'importance à la perception.
J'ai cité tout à l'heure la notion de perception par rapport à l'idée de licenciement, éventuellement de licenciement abusif. Je vois que là on la refuse, mais je peux comprendre.
M. Philippe Mahoux (PS). - Sur le point de savoir si le licenciement est abusif ou non, ce sont les tribunaux du travail qui statuent.
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je veux simplement faire allusion à la discussion que j'ai eue tout à l'heure avec Mme la ministre concernant le fait qu'un employeur aurait des difficultés à licencier quelqu'un qui se plaindrait de harcèlement mais qui présenterait des raisons objectives d'être licencié.
Il y aura là une perception un peu difficile à dépasser, me semble-t-il.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Met de amendementen 7 en 8 willen we een gedeelde bewijslast invoeren. Ook hier moet de geest van de welzijnswet, namelijk de preventie, het hoofddoel blijven. De omkering van de bewijslast kan slechts gelden voor zover de werkgever geen preventiebeleid heeft gevoerd.
Amendement 10 strekt ertoe paragraaf 7 van het voorgestelde artikel 32tredecies te doen vervallen. We vinden het te verregaand dat de beschermingsmaatregel eveneens van toepassing is op de getuigen. Daarnaast gaat het niet enkel om de getuigen ter ondersteuning van de klacht van het slachtoffer, maar om alle getuigen die optreden in het geschil, dus zowel pro als contra het slachtoffer en/of pro als contra de verweerder. Dit kan leiden tot onmogelijke situaties. Als een sluimerend sociaal conflict aan de basis ligt van een bepaald probleem kan dit er zelfs toe leiden dat alle werknemers worden beschermd.
-De stemming over de amendementen wordt aangehouden.
-De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.