2-11/5

2-11/5

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

20 MAART 2002


Wetsvoorstel strekkende tot de wettelijke erkenning van behandelingen met vervangingsmiddelen en tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR MEVROUW de T' SERCLAES


De commissie voor de Justitie heeft dit wetsvoorstel onderzocht tijdens haar vergaderingen van 5 en 26 februari en van 20 maart 2002.

Voor de commissie was ook een wetsvoorstel aanhangig van mevrouw van Kessel en de heer Vandenberghe tot wijziging, wat de behandeling met vervangingsmiddelen betreft, van artikel 3 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica (stuk Senaat, nr. 2-131/1) (1).

Er is besloten om wetsvoorstel nr. 2-11/1 van de heer Mahoux c.s. als basis te nemen voor de besprekingen.

De algemene bespreking heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de minister van Volksgezondheid en de artikelsgewijze bespreking in aanwezigheid van de minister van Justitie.

1. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HOOFDINDIENER VAN WETSVOORSTEL NR. 2-11/1

De heer Mahoux herinnert eraan dat het eerste wetsvoorstel over deze materie in 1992 is ingediend door Roger Lallemand. Deze laatste en hijzelf hebben het dan samen opnieuw ingediend in 1995.

Het probleem van methadon werd toen op een algemene manier behandeld in het kader van de bestrijding van drugsverslaving.

In dit wetsvoorstel wordt de kwestie van de behandeling met vervangingsmiddelen bekeken als een probleem van volksgezondheid veeleer dan vanuit strikt juridisch en strafrechtelijk oogpunt.

Toch blijven bepaalde aspecten ontegensprekelijk tot het strafrecht behoren. Dat geldt met name voor de handel in verboden middelen.

De efficiėntie van de behandeling met vervangingsmiddelen is voldoende aangetoond door talloze voorbeelden uit de praktijk en de eensluidende mening terzake van personen uit de gezondheidssector.

Uiteraard leiden deze behandelingen niet met 100 % zekerheid tot een definitieve ontwenning ­ veel hangt af van de praktijk, de begeleiding, enz. ­ maar toch bieden zij het onmiskenbare voordeel dat zij het risico voor de drugsverslaafde verminderen.

Men blijft er evenwel van uitgaan dat de behandeling met vervangingsmiddelen neerkomt op het onderhouden van een drugsverslaving, waarop het strafrecht van toepassing is ­ een op medisch en maatschappelijk vlak aberrant standpunt.

Tijdens de vorige zittingsperiode is dit probleem besproken door de regering in het kader van de « consensusconferentie », maar ook door het Parlement.

Er bestond vooral discussie over de vraag of de regels inzake de behandeling van drugsverslaafden met vervangingsmiddelen in een wet moest worden vastgesteld.

De tijd die deze discussie in beslag nam, maakte een mentaliteitswijziging mogelijk met betrekking tot de problematiek zelf van de behandeling met vervangingsmiddelen.

Over de nadere regels met betrekking tot deze behandeling blijft evenwel onenigheid bestaan.

Degenen die blijven vinden dat drugsverslaving een bijzondere aanpak vergt, moeten worden gerustgesteld.

Op het vlak van de gezondheidszorg bestaan maar weinig voorbeelden van wetten die voor de behandeling van zieken voorwaarden opleggen inzake de beperking van het aantal behandelde patiėnten, en inzake de opleiding van en de structuren voor overleg met en zelfs toezicht op de artsen die een patiėnt in behandeling nemen.

Spreker is ervan overtuigd dat de behandeling met vervangingsmiddelen een behandeling is zoals elke andere, en dat de algemene regels moeten worden nageleefd die gelden voor de behandeling van elke patiėnt, ongeacht zijn ziektebeeld.

Zo is het toch ondenkbaar dat een arts een groter aantal suikerzieken zou behandelen dan menselijkerwijze mogelijk is gezien de vereisten met betrekking tot de dialoog met de patiėnt, de diagnose, de behandeling en de follow-up van de behandeling.

Tijdens de vorige zittingsperiode is er een compromis uit de bus gekomen. De voorwaarden voor de behandeling met vervangingsmiddelen van drugsverslaafden door de artsen zouden worden bepaald in een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Het ontwerp van koninklijk besluit was meegedeeld aan de verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale Aangelegenheden die op dat ogenblik het wetsvoorstel gezamenlijk te behandelen hebben gekregen.

De vorige meerderheid had de voorwaarden aanvaard die dit ontwerp van besluit vastlegde. Zij meende dat deze voorwaarden weliswaar de noodzaak aantoonden van begeleiding bij het in behandeling nemen, maar dat deze begeleiding soepel genoeg was om de artsen er niet van te weerhouden drugsverslaafden in behandeling te nemen.

De indieners van het voorstel hadden echter bedenkingen bij het voorstel van koninklijk besluit, aangezien zij meenden dat het behandelen van een drugsverslaafde met een vervangingsmiddel niet verschilde van enige andere medische behandeling.

De indieners van dit voorstel blijven dezelfde fundamentele bezwaren opperen tegen het vereiste van een specifieke begeleiding.

Het standpunt van de regering hierover moet meegedeeld worden.

Spreker wenst te komen tot een oplossing waarbij de drugsverslaafde niet als een schuldige wordt behandeld, maar waarbij het aspect volksgezondheid primeert.


2. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE INDIENERS VAN WETSVOORSTEL NR. 2-131/1

De heer Vandenberghe wijst erop dat in september 1995 de heer Lallemand c.s. een wetsvoorstel indienden strekkende tot de wettelijke erkenning van behandelingen met vervangingsmiddelen en tot wijziging van de wet van 24 februari 1921.

Op 13 juli 1995 had senator Foret een wetsvoorstel ingediend over dezelfde problematiek, net als senator Boutmans op 30 november 1995.

De bespreking van deze wetsvoorstellen nam veel tijd in beslag en leidde niet tot het verhoopte resultaat, niet omdat de senatoren niet van goede wil waren, maar omdat een deel van de toenmalige meerderheid het niet eens was met de beslissingen van de regering.

Binnen de Kabinetsraad bestond er immers een akkoord, waaruit het amendement is ontstaan dat de regering op 19 maart 1996 heeft ingediend, dat voorstelde artikel 3 van de wet van 24 februari 1921 aan te vullen met een nieuw lid :

« Op voordracht van de minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden voor het verstrekken van een behandeling met vervangmiddelen. Deze voorwaarden hebben betrekking op :

1ŗ de uitreiking en de toediening van het geneesmiddel;

2ŗ het aantal patiėnten dat per geneesheer in behandeling mag genomen worden;

3ŗ de registratie van de behandeling door het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu;

4ŗ de begeleiding van de behandeling en de navorming van de geneesheer;

5ŗ de relatie die de voorschrijvende arts aangaat met een gespecialiseerd centrum. »

In de verantwoording van het amendement werd verwezen naar de al vermelde « Consensusconferentie ».

De toenmalige commissies voor de Justitie en voor de Sociale Aangelegenheden vroegen toen naar de inhoud van het vast te stellen koninklijk besluit tot uitvoering van deze nieuwe bepaling van artikel 3.

De voorzitter van de commissie voor de Justitie heeft op 22 maart 1996 verslag uitgebracht over de vergadering van de Ministerraad van 9 februari 1996 en over het koninklijk besluit.

Dit ontwerp, dat 17 artikelen bevatte, moest voorgelegd worden aan de Raad van State.

De hierin vermelde uitgangspunten vormen het onderwerp van het door mevrouw van Kessel en spreker ingediende wetsvoorstel. Zij berusten op de overweging dat ook medische handelingen onderworpen zijn aan de wet.

Het is een oud strijdpunt tussen juristen en artsen, waarbij laatstgenoemden menen dat omdat zij medische handelingen verrichten, zij zich in een niet-juridische ruimte bewegen waar zij vrij kunnen beslissen, en dat zij die een oordeel vellen over hun handelingen, een aanslag zouden plegen op de menselijke kant van hun beroep en op de gezondheidszorg zelf.

Deze zienswijze, die vroeger op een zekere aanhang kon rekenen, is achterhaald en wordt alleszins niet meer gedeeld door de rechtspraak. De regering zelf heeft trouwens een wetsontwerp ingediend betreffende de rechten van de patiėnt. Daaruit blijkt dat geneeskundige beslissingen niet langer boven alle gerechtelijke controle staan.

Dit blijkt tevens uit de vele koninklijke besluiten, reglementen en beroepsregels die de arts verplichten bepaalde voorzorgen te nemen, zowel in het algemeen als voor welbepaalde medische handelingen.

Spreker herinnert eraan dat hij ooit een arts verdedigd heeft die vervangingsmiddelen voorschreef. Bij die gelegenheid heeft hij in de internationale literatuur kunnen vaststellen aan hoeveel voorwaarden een dergelijk voorschrift moet voldoen, onder meer in de Verenigde Staten om het probleem te omschrijven en op te lossen en terzelfder tijd de gezondheid te beschermen en misbruiken vanwege de patiėnt te voorkomen.

Het verschijnsel van de « medische shopping », waarbij de patiėnt het vervangingsmiddel als een drug gebruikt, is genoegzaam bekend.

Vandaar dat het wetsvoorstel van spreker (alsook de tekst die ontstaan is uit de voormalige consensus) dergelijke voorwaarden vaststelt, waarbij de Koning verplicht is ­ en niet gewoon de mogelijkheid heeft ­ de nodige besluiten hiervoor te treffen.

Wegens het verslavingsgevaar dat aan de vervangingsmiddelen verbonden is en dat van een heel andere aard is dan voor sommige andere geneesmiddelen, zijn heel wat voorzorgsmaatregelen en een bijzondere voorzichtigheid geboden. Tevens moet worden voorzien in een collectieve begeleiding en bovendien moet iemand voor het afgeven van dergelijke middelen verantwoordelijk zijn en ze ook registreren.

Het voorstel van spreker en van mevrouw van Kessel gaat in die richting. Mevrouw van Kessel had overigens reeds een soortgelijke tekst ingediend in de Kamer tijdens de vorige zittingsperiode.

Mevrouw van Kessel onderstreept dat haar fractie een wetsvoorstel heeft ingediend, net als tijdens de vorige zittingsperiode, omdat zij van mening was dat een wettelijk kader belangrijk is en dat er randvoorwaarden voor de behandeling met vervangingsmiddelen moeten worden geformuleerd.

Uit de « consensusconferentie » blijkt dat het succes van een behandeling met methadon ook afhangt van dergelijke voorwaarden en niet alleen van de toediening van het product als dusdanig.

Op dit punt is spreekster het niet eens met de heer Mahoux, die de toediening van methadon gelijkschakelt met de toediening van een ander geneesmiddel.

Methadon kan maar worden voorgeschreven indien voldaan is aan specifieke voorwaarden die staan opgesomd in het amendement dat door de fractie van spreekster is ingediend, en die onder meer betrekking hebben op de registratie en de relatie van de voorschrijvende arts met een gespecialiseerd centrum.

Spreekster verwijst overigens naar de recente actualiteit ­ waaruit blijkt dat de ouders, in overleg met de vrederechter beslist hebben dat jongeren moeten worden opgevangen ­ alsmede naar het werkbezoek van de Kamercommissie voor de Justitie aan Nederland, waar de manier waarop methadon wordt voorgeschreven werkelijk indrukwekkend is.

Men werkt er immers in netwerkverband en de behandeling is de gelegenheid bij uitstek om met de verslaafde in contact te komen.

Spreekster meent dat men die kans om dit contact tot stand te brengen niet mag laten ontglippen.

3. ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw van Kessel vraagt zich af waarom het wetsvoorstel van de heer Mahoux c.s. een onderscheid maakt tussen de twee algemene voorwaarden voor het verstrekken van een behandeling en de strengere toedieningsvoorwaarden die de Koning kan opleggen voor de geneesmiddelen die Hij bepaalt.

De heer Mahoux antwoordt dat dit het resultaat is van het streven naar een consensus.

Spreker is er persoonlijk niet van overtuigd dat moet worden voorzien in bijkomende voorwaarden naargelang van het toegediende geneesmiddel.

Hij ziet nog steeds niet in waarom een specifieke regeling nodig is voor dergelijke behandeling.

Precies omdat men in die specifieke regeling voorziet, rijzen er problemen.

Daar men gewag heeft gemaakt van verschillende soorten behandelingen met vervangingsmiddelen, heeft men willen rekening houden met de door sommigen geopperde mogelijkheid dat bepaalde geneesmiddelen gevaarlijker zouden zijn dan andere.

Vanuit het standpunt van de verslaafde als zieke, die behandeld wordt met vervangingsmiddelen, of vanuit het standpunt van de schadelijkheid of de risico's van het product is echter niet duidelijk waarom de wet zou moeten voorzien in een specifieke regeling.

De onmiddellijke risico's van een overdosis insuline bijvoorbeeld zijn veel groter dan die van een overdosis methadon. Nochtans voorziet de wet daarvoor niet in een specifieke regeling.

Zou men dan op dezelfde manier moeten voorzien in een dergelijke wettelijke regeling voor de behandeling van chronische pijnen met pijnstillers (die overigens niet beperkt blijven tot de morfinederivaten) ?

Een bijscholing is ongetwijfeld noodzakelijk op dit gebied, maar waarom moet die wettelijk verplicht gesteld worden in het geval van behandelingen met vervangingsmiddelen ?

Het is dus alleen om politieke redenen en om zoveel mogelijk bijval te oogsten voor de voorgestelde tekst, dat de indieners ervan zich hebben verzoend met de vaststelling van een aantal regels bij koninklijk besluit, waarvan de regering de contouren zou moeten voorleggen.

Met betrekking tot de recente inbeschuldigingstelling van een arts wil spreker geen standpunt innemen aangezien het dossier nog wordt onderzocht en het voorlopig niet duidelijk is waarvan de arts precies wordt beschuldigd. Spreker wijst er evenwel op dat deze arts heel veel drugsverslaafden behandelt in een regio waar weinig artsen zich met drugsverslaafden bezighouden.

Een te strenge regelgeving mag er niet toe leiden dat artsen drugsverslaafden niet langer de nodige hulp durven bieden.

Mevrouw van Kessel meent dat methadon niet kan worden vergeleken met andere stoffen zoals insuline, aangezien het gaat om een vervangingsmiddel dat wordt gebruikt voor de behandeling van een verslaving. Uit internationale gegevens blijkt dat het succes van die behandeling afhangt van de vastgestelde randvoorwaarden.

Als men die aan de individuele beoordeling van de artsen overlaat, lopen zowel die laatsten als de patiėnten gevaar.

De heer Galand verheugt zich erover dat de nadruk ligt op de aspecten van volksgezondheid, wat ook blijkt uit de aanwezigheid van de minister van Volksgezondheid.

De behandeling met vervangingsmiddelen is een volwaardige, medische behandeling die als zodanig onderworpen is aan de regels van de behoorlijke medische praktijk.

De behandeling heeft in de eerste plaats een preventief doel, namelijk de complicaties en de grootste risico's voorkomen die later andere mogelijkheden tot genezing voor de patiėnt in gevaar brengen.

Via het stabiliseren van het ziektebeeld, biedt deze behandeling de verslaafde patiėnt ook goede kansen op een algehele therapeutische aanpak.

Deze patiėnt zit niet meer gevangen tussen de voortdurende zoektocht naar drugs en de periodes van gedwongen onthouding. De behandeling met vervangingsmiddelen brengt hem terug in het medisch circuit en geeft hem een kans op een stabiel leven, op maatschappelijk (re)integratie en op toegang tot meer aangepaste psychologische en medische behandelingen.

Er behoort een duidelijk onderscheid te komen tussen de aspecten die behoren tot het medische dan wel tot het gerechtelijke vlak.

Voor andere ziekten, zoals alcoholisme geldt hetzelfde.

Een alcoholverslaafde die een misdrijf begaat, moet voor dat misdrijf worden gestraft en niet voor zijn alcoholverslaving.

Zo ook moet de drugsverslaving van een persoon medisch worden behandeld, terwijl de misdrijven die hij pleegt, tot de gerechtelijke sfeer behoren.

Dit onderscheid is lange tijd niet duidelijk genoeg gemaakt, wat tot veel drama's heeft geleid.

Daarom verheugt spreker zich erover dat dit wetsvoorstel nu wordt onderzocht. Wellicht moet het geamendeerd worden, aangezien het toch al enkele jaren oud is.

Mevrouw de T' Serclaes verheugt er zich eveneens over dat deze wetsvoorstellen, die het resultaat zijn van besprekingen tijdens de vorige zittingsperiode, nu aan bod komen.

De mentaliteit is ondertussen behoorlijk geėvolueerd, wat trouwens blijkt uit het feit dat het eerste deel van beide wetsvoorstellen aangaande de legalisering van de behandeling met vervangingsmiddelen, sterk gelijklopend is. Beide teksten verschillen evenwel wat betreft de voorwaarden voor de toediening van die vervangingsmiddelen : de ene tekst stelt in de wet de minimumvoorwaarden vast, terwijl de andere dat aan de regering overlaat.

Inhoudelijk zijn de voorwaarden uit beide teksten evenwel vergelijkbaar.

Alvorens een standpunt in te nemen, zou spreekster daarom graag vernemen wat de regering van plan is en kennis nemen van een eventueel ontwerp van uitvoeringsbesluit.

Mevrouw Nyssens verklaart dat haar fractie de aanpak steunt, waarbij er voor de behandeling met vervangingsmiddelen een wettelijk kader wordt vastgesteld.

Voor spreekster is het de vraag of indien men methadon beschouwt als een geneesmiddel zoals de andere, de wetgever wel moest optreden.

De wet van 24 februari 1921 en de incidenten die rond deze thematiek hebben plaatsgevonden, maken het echter noodzakelijk om in dit verband een wettelijk kader te ontwerpen.

Het is de bedoeling dat personen die een behandeling met vervangingsmiddelen nodig hebben, behandeld worden volgens de regels van de behoorlijke medische praktijk.

Tijdens de « consensusconferentie » die een paar jaar geleden in Gent is gehouden is er een definitie gegeven van deze « goede praktijk » en zijn er een paar principes vastgelegd waarover iedereen het eens was.

De tekst die aangenomen wordt, moet die principes overnemen, ook al blijkt enige bijsturing nodig.

Wat misbruik betreft is het duidelijk dat iedereen dit wenst te voorkomen, of het nu te wijten is aan de arts of aan de patiėnt. Daarom wenst spreekster ook dat de tekst duidelijk bepaalt onder welke voorwaarden een arts een patiėnt doelmatig in behandeling kan nemen in het kader van een behandeling met vervangingsmiddelen.

In de praktijk zijn er artsen die zeer veel drugverslaafden behandelen, en anderen die er geen enkele in hun patiėntenbestand hebben.

Spreekster veronderstelt dat de keuze van patiėnten en van behandeling deel uitmaken van de therapeutische vrijheid van de arts.

Het in behandeling nemen van dergelijke patiėnten is niet altijd even gemakkelijk en vergt misschien een specifieke opleiding.

Spreekster stelt vast dat er, wat het bepalen van de voorwaarden voor het in behandeling nemen betreft, een groot verschil bestaat tussen de twee voorstellen.

Het voorstel van de heer Mahoux c.s. is immers zo geformuleerd dat de Koning er net zo goed voor kan kiezen om die voorwaarden niet vast te leggen.

De heer Mahoux herinnert eraan dat er hierover verschillende standpunten bestaan. Sommigen vinden dat de voorwaarden bij wet moeten worden vastgesteld. Anderen zien er de noodzaak niet van in om bijzondere voorwaarden te bepalen.

In de loop van jaren is er een oplossing tot stand gekomen waarbij de beslissing aan de Koning wordt overgelaten.

Het zou nuttig zijn dat de commissie inzage krijgt van de inhoud van het vast te stellen koninklijk besluit.

Het spreekt vanzelf dat het vertrouwen dat in dit verband aan de regering wordt geschonken, zal variėren naargelang iemand deel uitmaakt van de meerderheid of van de oppositie.

Mevrouw Nyssens vindt het raadzaam dat de wet de voorwaarden bepaalt, of dat de formule « De Koning bepaalt ... » wordt gebruikt.

Mevrouw Staveaux-Van Steenberge verheugt er zich over dat men de drugsverslaafde patiėnt als uitgangspunt neemt en niet de therapeutische vrijheid van de arts.

De heer Mahoux heeft terecht onderstreept dat het voordeel van de behandeling met vervangingsmiddelen erin bestaat dat de risico's voor de drugsverslaafden beperkt blijven.

Volgens spreekster mag het belangrijkste doel er niet in bestaan aan drugsverslaafden en aan het publiek mee te delen dat het gebruik van vervangingsmiddelen legaal is.

De genezing van de patiėnten behoort het hoofddoel te zijn.

Belangrijk is te weten dat methadon ook tot verslaving leidt en zelfs dodelijk kan zijn. Steeds meer mensen klagen over de problemen die het gebruik van methadon meebrengt.

Men moet dus de therapie zoeken die het minst gevaarlijk is voor de patiėnt. In dit opzicht geeft psychosociale begeleiding de beste resultaten.

Spreekster meent dat de voorwaarden die de ter bespreking voorliggende voorstellen opsommen in dit verband niet ver genoeg gaan. Het voorschrijven van methadon zou eigenlijk gezien moeten worden als een onderdeel van een volledig ontwenningsprogramma.

De heer Mahoux verklaart dat hij niet inziet waarom er voor methadon een andere aanpak zou moeten komen dan voor andere vormen van medicatie.

Spreekster meent dat een specifieke aanpak gerechtvaardigd is doordat de reden om het product voor te schrijven totaal verschillend is.

Volgens heel wat studies nemen verslaafden hun toevlucht tot drugs door de psychosociale problemen waar zij mee kampen.

Dat is de kern van het probleem, en daar moet aan gewerkt worden.

Spreekster besluit dat de wetsvoorstellen ontoereikend zijn. De drugsverslaafde als persoon moet centraal staan en het voorschrijven van methadon moet deel uitmaken van een volledige ontwenningskuur.

Volgens de minister van Volksgezondheid heeft eenieder die de federale drugsnota heeft gelezen, kunnen vaststellen dat deze tekst, die meer dan een jaar geleden werd goedgekeurd, duidelijk stelt dat de behandeling met vervangingsmiddelen gelegaliseerd en doelgericht georganiseerd moet worden.

De tekst stelt eveneens dat de basis hiervoor te vinden is in de Consensusconferentie. Het gaat immers om een probleem waarvoor een oplossing moet worden gevonden die voor genoeg burgers aanvaardbaar is.

De regering heeft in die zin een wetsontwerp uitgewerkt en dat voorgesteld binnen het kabinet, in aanwezigheid van alle vice-eerste ministers en met de medewerking van het kabinet van Justitie.

De werkzaamheden hebben uiteindelijk geleid tot een regeringsbeslissing en tot een aangenomen tekst die, op één paragraaf na, volledig terug te vinden is in het wetsvoorstel van de heer Mahoux c.s.

De regering kan zich dus perfect vinden in dit voorstel. Zij wenst enkel nog een lid toe te voegen, luidende : « De lijst van verdovende middelen en psychotrope stoffen die bij wijze van geneesmiddel toegelaten zijn voor de behandeling met vervangingsmiddelen wordt bepaald door de Koning op voorstel van de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort. »

De regering stelt ook een puur technische wijziging voor, waarbij de bepalingen van artikel 3 van het voorstel een nieuwe § 4 van artikel 3 van de wet van 24 februari 1921 vormen.

Mevrouw de T' Serclaes vraagt of ze hieruit kan afleiden dat er een koninklijk besluit zal komen om de voorwaarden opgesomd in artikel 3 van het wetsvoorstel te verduidelijken.

De minister bevestigt die zienswijze.

De heer Galand dankt de minister en de regering voor hun houding waaruit blijkt dat er in het belang van de volksgezondheid werkelijk vooruitgang wordt geboekt in dit dossier.

Met betrekking tot de follow-up van de behandeling meent spreker dat de follow-up van een bepaald probleem in de regel niet los kan staan van andere problemen. In het kader van de volksgezondheid moeten gezondheidsproblemen immers steeds als een geheel worden beschouwd. Ook dient te worden nagegaan hoe zij zich tot andere problemen verhouden.

Hij vraagt of de geplande follow-up wel degelijk uitgevoerd wordt binnen de gebruikelijke instanties als het Wetenschappelijk Instituut voor de volksgezondheid.

De minister antwoordt bevestigend.

De registratie zal trouwens worden uitgevoerd door de provinciale geneeskundige commissies. Alles valt binnen de bevoegdheid van het ministerie van Volksgezondheid alleen.

In het door de regering aangekondigde budget van 500 miljoen zijn de uitgaven hiervoor opgenomen, zodat de nodige middelen voorhanden zijn.

De heer Galand wijst erop dat ook bij Volksgezondheid de begeleiding van bepaalde soorten problemen geļsoleerd raakt. We mogen niet weer in dezelfde fout vervallen.

De minister bevestigt dat daarop wordt toegezien.

Mevrouw van Kessel vraagt op welke geneesmiddelen het laatste lid van het voorstel van de heer Mahoux c.s. doelt, waarin staat dat de Koning strengere voorwaarden inzake toediening kan opleggen.

De minister verwijst naar het amendement van de regering op artikel 3 van het voorstel, dat zij al eerder vermeld heeft (zie infra, amendement nr. 7 van de regering).

Thans is er nog geen koninklijk besluit uitgewerkt, aangezien er best eerst een wettelijke basis bestaat.

Mevrouw Nyssens vraagt of er volgens de minister een verband bestaat tussen deze wetsvoorstellen en het voorstel over het drugsprobleem dat zij in de Kamer zal indienen.

Spreekster vraagt de hoofdindiener van wetsvoorstel nr. 2-11 vervolgens hoe hij de in het voorstel vastgestelde voorwaarden wil doen naleven.

Hoe verloopt de controle in een huisartsenpraktijk ? Houdt de orde zich daarmee bezig of moet deze kwestie geregeld worden bij koninklijk besluit ?

De heer Mahoux antwoordt dat de niet-naleving van de vastgestelde voorwaarden valt in de werkingssfeer van de strafwet van 24 februari 1921.

Het vereiste van een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor het bepalen van de voorwaarden, biedt een tweevoudige waarborg. De voorwaarden mogen immers niet onwerkbaar zijn, want dat zou dramatische gevolgen hebben voor de drugsverslaafden.

Mevrouw de T' Serclaes benadrukt dat het vaststellen van de voorwaarden in het belang is van de arts, omdat hij dan weet binnen welk wettelijk kader hij moet handelen.

Spreekster wil ook weten binnen welke termijn de minister het desbetreffende koninklijk uitvoeringsbesluit kan nemen. Zij acht het wenselijk dat dit zo snel mogelijk op de bekendmaking van de wet volgt.

De minister antwoordt dat het ontwerp betreffende de drugs in de Kamer moet zijn ingediend. De Ministerraad heeft de laatste versie immers goedgekeurd na het advies van de Raad van State.

Inhoudelijk bestaat er geen verband tussen dit ontwerp en de voorliggende wetsvoorstellen, behalve dat het in beide gevallen gaat om de uitvoering van de federale drugsnota. Het ontwerp gaat over het onderscheid ­ in de categorie van verboden drugs ­ tussen cannabis en andere drugs.

Het maakt deel uit van een algemene aanpak. Tijdens dezelfde Ministerraad zijn federale voorstellen goedgekeurd over de algemene « Drugscel », die zal bestaan uit de personen die verantwoordelijk zijn voor het drugsbeleid (opleiding, onderwijs, preventieve actie, enz.) op federaal en op gemeenschaps- en gewestelijk niveau.

Wat het koninklijk uitvoeringsbesluit betreft, herhaalt de minister dat het nog niet is opgesteld. Omdat het Parlement initiatieven heeft genomen aangaande de behandeling met vervangingsmiddelen, heeft de regering haar eigen tekst niet willen opdringen en heeft zij er de voorkeur aan gegeven te wachten op de invoering van een wettelijke basis voor de redactie van een uitvoeringsbesluit.

Het spreekt vanzelf dat de huidige meerderheid zich zal moeten uitspreken over dit besluit, waaraan vanaf nu zal worden gewerkt en dat waarschijnlijk klaar zal zijn tegen het einde van de parlementaire behandeling van dit voorstel.

Na deze gedachtewisseling heeft de commissie besloten om wetsvoorstel nr. 2-11/1 van de heer Mahoux c.s. als basis te nemen voor de besprekingen.

4. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Over dit artikel zijn geen opmerkingen gemaakt.

Artikel 2

Amendement nr. 4

Mevrouw van Kessel en de heer Vandenberghe dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/2, amendement nr. 4), dat ertoe strekt artikel 2 te vervangen.

Mevrouw van Kessel benadrukt dat dit amendement inhoudelijk overeenstemt met wetsvoorstel nr. 131. Het bepaalt de essentiėle en minimale voorwaarden die moeten worden nageleefd bij de toediening van vervangingsmiddelen en beschouwt al deze voorwaarden als gelijkwaardig.

De heer Mahoux verwijst naar zijn eerdere opmerkingen hierover.

De minister van Justitie meent dat dit amendement de therapeutische vrijheid te zeer aan banden legt, met name wat betreft het aantal patiėnten dat de arts in behandeling mag nemen.

Mevrouw van Kessel antwoordt dat de indieners van het amendement, in tegenstelling tot de indieners van wetsvoorstel nr. 2-11, de behandeling met vervangingsmiddelen niet beschouwen als een gewoon voorschrift van geneesmiddelen. Zij menen dat specifieke voorwaarden moeten worden opgelegd, waarvan het welslagen van de behandeling afhangt. Spreekster benadrukt dat de opvattingen in het noorden en het zuiden van het land hierover sterk verschillen.

De heer Vandenberghe verklaart dat de huidige meerderheid, naar gelang van het geval, al dan niet verwijst naar de therapeutische vrijheid en al dan niet vertrouwen schenkt aan de artsen. Hij verwijst naar de medische nomenclatuur en naar de betwistingen terzake. Artsen die deze nomenclatuur niet strikt volgen, kunnen vervolgd worden voor de beperkte kamer en voor de commissie van beroep van het RIZIV. Spreker haalt als voorbeeld aan het voorschrijven van generische geneesmiddelen. De therapeutische vrijheid biedt geen geldig argument want het is geen wetenschappelijk argument. Ten eerste gaat het hier niet om gewone producten maar om geneesmiddelen die zich in een parallel circuit bevinden. Het gevaar bestaat dat een verslaafde zich op een en dezelfde dag tot verschillende artsen wendt en zich methadon laat voorschrijven. Vervolgens is het niet overbodig de buitenlandse literatuur erop na te slaan en na te gaan wat er in andere landen gebruikelijk is, bijvoorbeeld de Verenigde Staten, die er niet kunnen worden van verdacht te sollen met de vrijheid van het individu. Het volstaat na te gaan hoe het alternatieve programma voor methadongebruik of voor andere behandelingen met vervangingsmiddelen sociaal is geregeld te New York om ervan overtuigd te zijn dat het argument therapeutische vrijheid vrij zwak is; er wordt immers geen rekening gehouden met de complexiteit van het probleem.

Mevrouw Nyssens meent dat er zowel in het noorden als in het zuiden van het land eenvormige en uiteenlopende praktijken zijn maar dat er geen echte communautaire tegenstelling is. Zij is van mening dat de voorwaarden die het amendement opsomt op de Consensusconferentie in brede kring werden aanvaard. Zij is dus een grotere voorstander van het amendement dan van het voorstel. Zij begrijpt vooral nog steeds niet waarom artikel 3 voorziet in een onderscheid tussen twee soorten geneesmiddelen, waarbij voor het voorschrijven van de tweede soort strengere voorwaarden gelden. Betekent dit dat de eerste categorie op methadon slaat en de tweede op andere middelen die moeilijker toe te dienen of gevaarlijker zijn ?

De heer Colla bevestigt in eerste instantie dat hij de artsen de wettelijke mogelijkheid wil geven een behandeling met vervangingsmiddelen voor te schrijven in het kader van een therapie die de ontwenning van de drugsverslaafde tot uiteindelijk doel heeft. In de vorige zittingsperiode werd op het wetsvoorstel van de heer Lallemand c.s. een regeringsamendement ingediend. Beide teksten hadden een algemene strekking die niet beperkt bleef tot methadon. Spreker heeft het voorliggend wetsvoorstel medeondertekend omdat hij van mening is dat het Parlement in deze aangelegenheid een beslissing moet kunnen nemen. Persoonlijk is hij van mening dat de aan de arts geboden mogelijkheid om een behandeling met vervangingsmiddelen voor te schrijven gekoppeld moet worden aan bepaalde randvoorwaarden die bij koninklijk besluit moeten worden vastgelegd. Hij pleit voor de formulering « Op voorstel van de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, bepaalt de Koning ... » en meent dat de registratie van de behandelingen door het ministerie van Volksgezondheid een belangrijke voorwaarde is om « methadonshopping » te voorkomen.

De heer Mahoux antwoordt dat met de formulering « de Koning kan ... » voorkomen wordt dat de regering de uitvoering van de tekst uitstelt door de nodige besluiten niet te nemen. Door de registratie van de behandelingen is het precies de bedoeling controles mogelijk te maken en te voorkomen dat dezelfde drugsverslaafde zich tot verschillende artsen wendt. Die registratie is derhalve één van de algemene voorwaarden. De algemene voorwaarden voor het afgeven en het toedienen van het geneesmiddel kunnen verdergaan dan het strikte kader van het voorschrijven zonder controle op het gebruik (voorschrijven en afgeven per eenheid enz.). Daarenboven zijn er bepaalde geneesmiddelen waarvoor de toedieningsvoorwaarden strenger zijn dan de bovenvermelde algemene voorwaarden. Methadon is immers niet het gevaarlijkste middel op de markt. Men blijft zich toespitsen op de behandeling met methadon omdat men blijft kiezen voor een aanpak van de drugsverslaafde, waarin die verslaafde niet uitsluitend als een patiėnt wordt beschouwd maar waarbij het begrip schuld meespeelt. Ten slotte onderstreept spreker dat hij zich geenszins heeft laten leiden door corporatistische overwegingen. Al evenmin wil hij blindelings vertrouwen schenken aan artsen. Hij meent gewoon dat de vastgelegde voorwaarden voldoende zijn en dat de nadelige gevolgen van overdreven voorwaarden moeten worden voorkomen. Die zouden immers de behandeling van de drugsverslaafden door artsen onmogelijk maken.

De heer Galand merkt op dat wat de « shopping » betreft nu al voorzien is in een registratie op het niveau van de provinciale commissie. De voorliggende tekst maakt het mogelijk nog verder te gaan en te voorzien in een registratie op federaal niveau. Deze tekst is zeker niet vrijblijvend, maar wel redelijk omdat hij regels inzake de behoorlijke praktijk vastlegt en omdat hij een probleem van therapeutische aard beschouwt als een probleem van Volksgezondheid. Het drama van de drugsverslaafde patiėnten wordt immers ten dele verklaard door het feit dat hun probleem niet als een gezondheidsprobleem wordt beschouwd en teveel wordt gezien als een te vervolgen misdrijf. Er zij aan herinnerd dat er meer patiėnten zijn wier gezondheidstoestand is verslechterd doordat ze geen beroep konden doen op een behandeling met vervangingsmiddelen dan patiėnten die negatieve gevolgen hebben ondervonden van een behandeling met vervangingsmiddelen. Zoals een vorige spreker terecht heeft opgemerkt, zijn er in de geneeskunde veel gevaarlijke behandelingen. Het is niet de taak van de wetgever strenge criteria te bepalen voor elke behandeling.

Mevrouw de T' Serclaes vraagt aan de vertegenwoordiger van de minister van Justitie of er al een uitvoeringsbesluit bestaat voor de toekomstige wet.

De minister bevestigt dat er een dergelijk ontwerp bestaat.

De vorige spreekster meent dat het wenselijk zou zijn dat het Parlement, zoals in het verleden, kennis kan nemen van dit ontwerp.

Uit de uiteenzetting van de minister blijkt in ieder geval dat het koninklijk besluit inderdaad zal worden vastgesteld en dat er een goede regeling zal komen voor de behandeling met vervangingsmiddelen.

De minister wijst op de beslissing van de regering om verschillende maatregelen met betrekking tot verdovende middelen tegelijk in werking te doen treden. Het besluit waarvan sprake is, is een van de belangrijke besluiten die zijn aangekondigd in de federale drugsnota van de regering. Het zal samen met de andere geplande hervormingen in werking treden.

Mevrouw van Kessel merkt op dat er niets op tegen is om een duidelijker formulering te hanteren als de regering absoluut van plan is een dergelijk besluit vast te stellen. Spreekster verwijst eveneens naar haar bezwaren tegen de formulering van artikel 3 van het voorstel, dat een onderscheid maakt tussen twee soorten geneesmiddelen en voor de tweede soort striktere voorschrijfvoorwaarden oplegt.

De heer Colla verwijst naar zijn amendement op artikel 3 (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 19) dat luidt :

« Aan dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Het eerste deel van de derde voorgestelde alinea vervangen als volgt :

« Op voorstel van de minister tot wiens bevoegdheid Volksgezondheid behoort, bepaalt de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de voorwaarden met betrekking tot : »

B) Het laatste voorgestelde alinea vervangen als volgt :

« Voor de geneesmiddelen die Hij bepaalt, voorziet de Koning op voorstel van de minister van Volksgezondheid en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voorwaarden wat betreft :

1ŗ het aantal patiėnten dat per arts in behandeling mag worden genomen;

2ŗ de begeleiding van de behandeling en de bijscholing van de arts;

3ŗ de contacten die de voorschrijvende arts moet onderhouden met een gespecialiseerd centrum. »

Amendement nr. 10

De heer Mahoux dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 10), dat ertoe strekt artikel 2 te doen vervallen. Dit amendement moet samen met amendement nr. 9 worden gelezen, dat ertoe strekt artikel 3 te herformuleren (stuk Senaat, nr. 2-11/4, zie infra).

Amendement nr. 11

Mevrouw Nyssens dient een technisch amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 11), dat ertoe strekt de woorden « Het eerste, tweede en derde lid » te vervangen door de woorden « Het eerste, tweede en vierde lid ».

Artikel 3

Amendementen nrs. 5 en 6

De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/2, amendement nr. 5), dat ertoe strekt de nieuwe bepalingen tot aanvulling van artikel 3 van de wet van 24 februari 1921 op te nemen in een § 4.

De regering dient een tweede amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/2, amendement nr. 6), dat ertoe strekt het eerste lid van de voorgestelde nieuwe bepalingen te vervangen als volgt :

« § 4. Onverminderd de bepalingen van de vorige paragraaf, wordt de behandeling met vervangingsmiddelen evenwel toegestaan. »

Dit amendement wordt verantwoord door het feit dat het wetsvoorstel in zijn huidige lezing de bestraffing van eventueel misbruik in het kader van een behandeling met vervangingsmiddelen zou uitsluiten.

Mevrouw de T' Serclaes zegt dit amendement niet te kunnen steunen aangezien zij het minder duidelijk vindt dan de oorspronkelijke tekst van het voorstel.

Amendement nr. 9

De heer Mahoux dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 9), dat ertoe strekt artikel 3 te vervangen als volgt :

« Art. 3. ­ In artikel 3 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, vervangen door de wet van 9 juli 1975 en gewijzigd door de wet van 17 november 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1. het huidige eerste lid wordt § 1;

2. het huidige tweede en derde lid worden samen § 2;

3. het huidige vierde lid wordt § 3;

4. het artikel wordt aangevuld met een § 4, luidende :

« § 4. De behandeling met vervangingsmiddelen verstrekt door een beoefenaar van de geneeskunde kan niet worden bestraft krachtens het vorige lid.

Voor de toepassing van deze wet wordt onder « behandeling met vervangingsmiddelen » verstaan elke behandeling die bestaat in het voorschrijven, toedienen of afgeven aan een verslaafde patiėnt van verdovende middelen bij wijze van geneesmiddel en die, in het kader van een therapie, de bescherming van de gezondheid en de levenskwaliteit van de patiėnt beoogt en diens ontwenning tot einddoel heeft.

Op voorstel van de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de voorwaarden bepalen voor het verstrekken van een behandeling met vervangingsmiddelen. Deze voorwaarden hebben betrekking op :

1ŗ het afgeven en de toediening van het geneesmiddel;

2ŗ de registratie van de behandeling door het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

Voor de geneesmiddelen die Hij bepaalt, kan de Koning eveneens strengere voorwaarden opleggen wat betreft :

1ŗ het aantal patiėnten dat per arts in behandeling mag worden genomen;

2ŗ de begeleiding van de behandeling en de bijscholing van de arts;

3ŗ de contacten die de voorschrijvende arts moet onderhouden met een gespecialiseerd centrum. »

Dit amendement, dat samen met amendement nr. 10 moet worden gelezen, wordt verantwoord door het feit dat sinds de redactie van het wetsvoorstel in 1998 een nieuw derde lid werd toegevoegd, dat om een hernummering vraagt.

Er wordt ook rekening gehouden met het advies van de Raad van State (van 29 januari 2002) betreffende het voorontwerp van wet van de minister van Volksgezondheid « tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica » (waarvan de inhoud nagenoeg identiek is aan die van het wetsvoorstel), waarin de Raad voorstelt de artikelen 2 en 3 samen te voegen.

Amendement nr. 1

De heer Galand c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/2, amendement nr. 1), dat ertoe strekt het tweede lid van het voorgestelde artikel 3 te vervangen en aldus de definitie van de behandeling met vervangingsmiddelen te wijzigen. Volgens de indieners van het amendement is de behandeling bedoeld om de fysieke en mentale toestand van de patiėnt zo goed mogelijk te verbeteren. Ontwenning is geen doel op zich, maar een mogelijke stap in de therapie.

Mevrouw van Kessel stelt vast dat de opvattingen veranderd zijn en dat vandaag wordt aanvaard dat methadon wordt voorgeschreven met als enig doel de toestand, voornamelijk de maatschappelijke situatie, van de patiėnt te verbeteren. Zij meent echter dat ontwenning expliciet vermeld moet blijven als een van de mogelijke oogmerken bij het voorschrijven van methadon.

De heer Galand verwijst naar de huidige wetenschappelijke literatuur, die stelt dat voor een aantal patiėnten de behandeling met methadon zal worden voortgezet om tot een optimale gezondheidstoestand te komen en die te behouden, om hun terugkeer in de samenleving voor te bereiden en om hen in de gevallen waarin dit nodig is, hun taak als ouder te laten vervullen, maar dat hun leven voorbij zal zijn voordat zij de ontwenning verwerkt zullen hebben. De bepalingen mogen niet zo verwoord worden dat zij dergelijke personen met schuldgevoelens overladen.

In ieder geval is het uiteindelijke doel de zo goed mogelijke verbetering van de gezondheid en de levenskwaliteit van de patiėnt. In bepaalde gevallen leidt deze verbetering tot ontwenning, maar de behandeling mag niet louter op ontwenning zijn gericht.

Amendement nr. 22

De heer Mahoux benadrukt dat drugs uitermate schadelijk zijn en vervreemding in de hand werken. Hij vindt dus dat het begrip ontwenning niet uit de tekst mag verdwijnen.

Daarom dient spreker op zijn amendement nr. 9 een subamendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 22), dat ertoe strekt in het tweede lid van § 4 het woord « bescherming » te vervangen door het woord « verbetering » en de woorden « en diens ontwenning tot einddoel heeft » door de worden « en indien mogelijk tot diens ontwenning leidt ».

Amendement nr. 1 van de heer Galand c.s. wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 22.

Amendementen nrs. 7 en 24

De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/2, amendement nr. 7), dat ertoe strekt na het tweede lid van de voorgestelde bepalingen van artikel 3 een nieuw lid in te voegen, luidende : « De lijst van verdovende middelen en psychotrope stoffen die bij wijze van geneesmiddel toegelaten zijn voor de behandeling met vervangingsmiddelen wordt bepaald door de Koning op voorstel van de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort. »

De minister merkt op dat het wenselijk is de lijst van verdovende middelen en psychotrope stoffen die bij wijze van geneesmiddel toegelaten zijn in het kader van een behandeling met vervangingsmiddelen vast te leggen. Aangezien deze behandeling een afwijking vormt van een strafwet is het immers raadzaam de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen ervan zo nauwkeurig mogelijk vast te leggen. Hierbij moet uiteraard rekening worden gehouden met de huidige stand van de wetenschap.

De hoofdindiener van het voorstel schaart zich achter dit amendement, dat volgens hem past in de logica van de tekst.

Mevrouw Nyssens meent dat het onderscheid dat in het laatste lid van artikel 3 wordt gemaakt, geen zin meer heeft indien amendement nr. 7 wordt aangenomen.

Volgens de minister gaat het om twee verschillende problemen. Vaak gaat de behandeling met methadon gepaard met het voorschrijven van andere stoffen, terwijl bekend is dat bepaalde « cocktails » erg gevaarlijk zijn. Amendement nr. 7 wordt opnieuw ingediend als subamendement op amendement nr. 9 van de heer Mahoux (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 24).

Amendement nr. 2

De heer Galand c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/2, amendement nr. 2), dat ertoe strekt het 2ŗ van het voorgestelde derde lid van dit artikel te doen vervallen.

De hoofdindiener van het amendement wijst erop dat men er moet van uitgaan dat de bestaande reglementering en controlemiddelen (de Orde van geneesheren, de Farmaceutische Inspectie, de provinciale geneeskundige commissie, de rechtbanken, ...), net als bij de andere geneeskundige behandelingen volstaan om eventuele misbruiken te straffen, zonder nieuwe afwijkingen in te voeren met betrekking tot de behandeling met vervangingsmiddelen. In dit verband zegt de memorie van toelichting (blz. 4) : « Geen enkele behandeling van welke ziekte ook heeft ertoe geleid dat de arts in die mate aan toezicht wordt onderworpen. » De commentaar bij het artikel vervolgt in dezelfde lijn (blz. 6) : « Voor die behandeling, net als voor alle andere, moet de arts immers werken binnen de algemene normen die gelden voor de geneeskunde, die voldoende waarborgen bieden inzake controle en die bij overtreding het optreden van justitie mogelijk maken. »

De minister antwoordt dat de registratie van de behandeling noodzakelijk is. Vandaag vindt ze niet meer plaats en dat zet de deur open voor misbruiken.

Amendement nr. 2 wordt ingetrokken.

Amendementen nrs. 3 en 23

De heer Galand c.s. dienen een amendement in, dat ertoe strekt het 2ŗ van het derde lid aan te vullen met de woorden « , op voorwaarde dat de reglementering inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt nageleefd » (stuk Senaat, nr. 2-11/2, amendement nr. 3, subsidiair amendement op amendement nr. 2). Dit amendement heeft tot doel de registratie van de behandelingen met vervangingsmiddelen te omringen met maximale garanties in verband met de privacy.

De hoofdindiener van het wetsvoorstel zegt voor het amendement te zijn. Het wordt opnieuw ingediend als subamendement op amendement nr. 9 van de heer Mahoux (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 23).

Amendement nr. 8

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/2, amendement nr. 8 A) en B)), dat ertoe strekt in het voorgestelde derde lid de woorden « kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de voorwaarden bepalen » te vervangen door de woorden « bepaalt de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de voorwaarden » en in het voorgestelde vierde lid « kan de Koning eveneens strengere voorwaarden opleggen » te vervangen door de woorden « legt de Koning eveneens strengere voorwaarden op ». Hiervoor wordt verwezen naar de gevoerde bespreking.

Amendementen nrs. 12 en 13

Mevrouw Nyssens dient op amendement nr. 7 van de regering een subamendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 12), dat ertoe strekt het voorgestelde lid aan te vullen met de woorden « , na advies van de Koninklijke Academie voor geneeskunde ».

Dezelfde indiener dient een tweede amendement in (stuk Senaat nr. 2-11/4, amendement nr. 13), dat ertoe strekt in het derde lid van artikel 3 dezelfde wijziging aan te brengen.

De indiener van de amendementen wijst erop dat bepaalde artsen, die zich voor de consensusconferentie hebben ingezet, een advies willen kunnen geven voor de beslissingen die door de minister moeten worden genomen, meer bepaald wat de op te stellen lijst van middelen betreft.

Het is evenwel zeer moeilijk de Consensusconferentie in een geļnstitutionaliseerde vorm te citeren. Daarom wordt in de amendementen voorgesteld advies in te winnen bij de Koninklijke Academie voor geneeskunde.

De heer Galand wijst erop dat de Academie voor geneeskunde niet de aangewezen plaats is om de kennis over dit onderwerp te bundelen.

Mevrouw Nyssens antwoordt dat het achterliggende idee bij de amendementen is dat personen uit die sector die zich al lang over toxicomanen ontfermen, door de minister van Volksgezondheid officieel een stem krijgen. In dezelfde zin meent spreekster te weten dat er op het kabinet een drugscel bestaat met specialisten uit de sector, die de teksten opstelt.

Amendement nr. 14

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 14), dat ertoe strekt het 2ŗ van het derde lid te vervangen als volgt :

« 2ŗ de registratie van de behandeling, met inachtneming van het medisch beroepsgeheim en van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, door de algemene Farmaceutische Inspectie en de provinciale geneeskundige commissies, binnen een door de Koning te bepalen termijn. »

De indiener meent dat men een beroep moet doen op de organen die vandaag in deze materie optreden, te weten de Algemene Farmaceutische Inspectie en de provinciale geneeskundige commissies. Er rijzen thans echter twee problemen. Enerzijds loopt de registratie door de Algemene Farmaceutische Inspectie steeds enige vertraging op. Anderzijds is er geen overleg tussen de provinciale geneeskundige commissies. Daarom bepaalt het amendement dat de registratie plaats moet hebben binnen een termijn die door de Koning moet worden bepaald.

De minister antwoordt dat de gegevens op dit ogenblik meestal niet meer worden doorgespeeld en dat er niet noodzakelijk een follow-up is bij de provinciale geneeskundige commissies. Spreker is er niet van overtuigd dat de commissie en de Algemene Farmaceutische Inspectie voor de registratie moeten zorgen.

De heer Colla verklaart begrip te kunnen opbrengen voor het oogmerk van de indiener van het amendement, maar meent dat het om een probleem gaat waarvoor de minister bevoegd is. Overigens lijkt het hem evident dat dergelijke zaken bij het ministerie van Volksgezondheid moeten worden gecentraliseerd.

De minister voegt eraan toe dat de registratie waarin nu is voorzien, tot stand is gekomen om de arts te beschermen. Maar sindsdien is de toestand geėvolueerd, vooral sinds de consensusconferentie. De artsen hebben niet meer die behoefte om zich te beschermen. Daarom zorgen de provinciale commissies niet meer voor de registratie. Men weet overigens dat er misbruiken hebben bestaan waarvan de commissies vóór 1994 niet op de hoogte konden worden gebracht.

De Farmaceutische Inspectie doet evenwel haar werk. Zij is het overigens die de aanzet heeft gegeven tot het onderzoek dat heeft geleid tot de inbeschuldigingstelling van een arts.

Amendement nr. 15

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 15), dat ertoe strekt het onderscheid op te heffen dat artikel 3 maakt tussen beide soorten voorwaarden, afhankelijk van de aard van de geneesmiddelen. Er wordt verwezen naar eerdere discussies hierover.

Amendement nr. 16

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 16), dat ertoe strekt in het 1ŗ van het voorgestelde vierde lid, tussen het woord « het » en het woord « aantal », het woord « maximum » in te voegen. Zij meent immers dat niet moet worden vastgesteld hoeveel patiėnten een arts precies mag behandelen.

De minister wijst erop dat de behandeling heel lang is en het dus geen zin heeft om een maximumaantal patiėnten vast te stellen.

De heer Mahoux voegt daaraan toe dat het de bedoeling is vast stellen hoeveel patiėnten een arts optimaal in behandeling kan nemen. Daartoe kan een maximum, maar ook een minimumaantal patiėnten worden vastgesteld.

Amendementen nrs. 17 en 25

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 17), dat ertoe strekt het 3ŗ van het voorgestelde vierde lid aan te vullen met de woorden « of met een netwerk voor de behandeling van drugsverslaafden ». De indiener van het amendement benadrukt dat een van de voorwaarden voor de behandeling met vervangingsmiddelen erin moet bestaan dat de voorschrijvende arts contacten onderhoudt met een gespecialiseerd centrum of met een netwerk voor de behandeling van drugsverslaafden. Deze termen komen ook voor in de aanbevelingen van de Consensusconferentie.

De heer Mahoux antwoordt dat het concept « centrum » uit het wetsvoorstel geen geografische connotaties had. Spreker is evenwel niet gekant tegen de in het amendement voorgestelde toevoeging. Die lijkt hem interessant.

De heer Colla vraagt of het woord « netwerk » niet veeleer betrekking heeft op maatschappelijke of administratieve begeleiding, terwijl het er hier om gaat de arts de mogelijkheid te bieden om medische informatie uit te wisselen met andere artsen die ter zake gespecialiseerd zijn.

De heer Mahoux geeft als voorbeeld van zo'n netwerk voor behandeling de peek review of de balintgroepen van huisartsen. Het gaat om informatieve vergaderingen, waarin een persoon de rol van moderator op zich neemt. De vergaderingen gaan niet noodzakelijk uitsluitend over de behandeling van drugsverslaafden maar kunnen ook betrekking hebben op de medische praktijk op andere vlakken. Hij stelt voor in het amendement de woorden « van drugsverslaafden » te doen vervallen. Het aldus gewijzigde amendement nr. 17 wordt opnieuw ingediend als subamendement op amendement nr. 9 van de heer Mahoux (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 25).

Amendement nr. 18

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 18), dat ertoe strekt artikel 3 aan te vullen met een nieuw lid, luidende : « Bij de Hoge Raad voor de volksgezondheid van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu wordt een commissie opgericht.

Deze commissie brengt adviezen uit over de koninklijke besluiten bedoeld in dit artikel en evalueert de medische praktijk inzake drugsverslaving. De Koning stelt de samenstelling en de werking van deze commissies vast. »

Ook dit amendement strekt ertoe om de beroepsmensen uit de sector een forum te geven om van gedachten te wisselen.

De minister antwoordt dat de regering in elk geval een permanente controle wil behouden op het hele drugsprobleem. Dat wordt bemoeilijkt doordat de bevoegdheden terzake zijn overgeheveld naar gewesten en gemeenschappen. Momenteel wordt een protocol van samenwerkingsakkoord tussen de gewesten en gemeenschappen besproken. Daarin wordt een vast orgaan opgericht voor de coördinatie en de controle binnen het geheel van federale, gewestelijke en gemeenschapsactoren op het vlak van drugs.

De regering heeft dit protocol reeds principieel goedgekeurd, net als het wetsontwerp waarover de Raad van State zich thans buigt. Men moet ook nog rekening houden met de supranationale en Europese vereisten.

De heer Galand herinnert eraan dat het wetsontwerp over de palliatieve zorg bepaalt dat de evaluatie en het toezicht moeten geschieden in een cel van het Wetenschappelijk Instituut voor de volksgezondheid. Het komt er eens te meer op aan één aspect van de Volksgezondheid niet af te splitsen van de andere. Als er toezicht moet worden gehouden op de behandelingswijze en de epidemiologie van drugsverslaving, moet dat gebeuren in dit Instituut, waarmee de gemeenschappen en gewesten reeds verbonden zijn.

Amendementen nrs. 19 et 26

De heer Colla verwijst naar de verklaringen die hierbij zijn gegeven in het kader van de bespreking van artikel 2. Amendement nr. 19 wordt opnieuw ingediend als subamendement op amendement nr. 9 van de heer Mahoux (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 26).

Amendement nr. 20

De heer Galand dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 20), dat ertoe strekt in het 1ŗ van het laatste lid de woorden « dat per arts in behandeling mag worden genomen » te vervangen door de woorden « door een arts mag worden begeleid » en tussen de woorden « door een arts » en de woorden « mag worden begeleid » de woorden « of door een gespecialiseerd medisch team » in te voegen. Dit amendement wil de regels versoepelen.

De minister wijst erop dat voor elke patiėnt een attest van behandeling moet worden opgelegd. Het aantal patiėnten dat de arts behandelt is dus altijd bekend. Het aantal zou wel met de nodige soepelheid worden vastgesteld en rekening houden met de omstandigheden.

Amendement nr. 21

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-11/4, amendement nr. 21), dat ertoe strekt het eerste lid aan te vullen als volgt : « , in de mate de opgelegde voorwaarden voor het verstrekken van een behandeling met vervangingsmiddelen worden nageleefd ».

De indiener vindt dat het wetsvoorstel de behandeling met vervangingsmiddelen volledig uit het strafrecht haalt, aangezien men niet eens weet of wel degelijk voorwaarden zullen worden vastgesteld en er bovendien geen sanctie is verbonden aan de niet-naleving van die voorwaarden.

5. STEMMINGEN

Artikel 1

Artikel 1 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 2

Amendement nr. 4 van mevrouw van Kessel en de heer Vandenberghe wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Amendement nr. 10 van de heer Mahoux wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 11 van mevrouw Nyssens wordt ingetrokken.

Artikel 3

Amendement nr. 22 (A en B) van de heer Mahoux c.s. wordt aangenomen met 8 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 23 van de heer Galand wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Amendement nr. 24 van de regering wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 25 van mevrouw Nyssens wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Amendement nr. 26 van de heer Colla wordt aangenomen met 8 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 9 van de heer Mahoux wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendementen nrs. 5 en 6 van de regering dienen derhalve geen doel meer.

Amendementen nrs. 1 en 2 van de heer Galand c.s. worden ingetrokken.

Amendement nr. 7 van de regering wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 24.

Amendement nr. 3 van de heer Galand c.s. wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 23.

Amendementen nrs. 8A en 8B van mevrouw Nyssens worden verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Amendementen nrs. 12 en 13 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Amendementen nrs. 14, 15A, 15B en 16 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Amendement nr. 17 van mevrouw Nyssens wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 25.

Amendement nr. 18 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Amendement nr. 19 (A en B) van de heer Colla wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 26 (A en B).

Amendement nr. 20A van de heer Galand wordt ingetrokken.

Amendement nr. 20B van de heer Galand wordt verworpen met 6 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 21 van de heer Vandenberghe c.s. wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Artikel 3, opgenomen in amendement nr. 9 zoals gesubamendeeerd, wordt aangenomen met 8 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

6. EINDSTEMMING

Het geamendeerde wetsvoorstel wordt in zijn geheel aangenomen met 8 stemmen tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Dit verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Nathalie de T' SERCLAES. Josy DUBIÉ.

(1) Voor het verslag over dit wetsvoorstel, zie ook stuk Senaat, nr. 2-131/3.