2-1003/6

2-1003/6

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

27 MAART 2002


Wetsontwerp tot rationalisering van de werking en het beheer van deNationale Loterij


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN

ingediend na de goedkeuring van het verslag


Nr. 47 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subsidiair amendement op amendement nr. 25)

Art. 7

In de tweede zin van dit artikel de woorden « in artikel 6, § 1, 1º, 2º en 3º » vervangen door de woorden « in artikel 6, § 1, 1º en 2º ».

Verantwoording

Artikel 7, tweede zin, van het wetsontwerp bepaalt dat de Nationale Loterij het monopolie krijgt voor de organisatie van loterijen (1º), kansspelen (2º) en alle vormen van weddenschappen en wedstrijden (3º), voor zover er voor de organisatie van deze diensten gebruikgemaakt wordt van de informatiemaatschappij-instrumenten.

Het amendement strekt er enkel toe dit voorgenomen monopolie voor weddenschappen (3º) te schrappen, aangezien zowel de Raad van State in zijn advies als diverse rechtsgeleerden gespecialiseerd in « internet betting » van oordeel zijn dat dit voorgenomen monopolie inzake weddenschappen onwettelijk is omwille van verschillende redenen :

1. Strijdigheid met de grondwettelijke bepalingen inzake bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen (artikel 127 van de Grondwet en artikel 4, 9º, wet van 8 augustus 1980) :

De bevoegdheid voor het reguleren van onder andere sportweddenschappen is een bevoegdheid van de gemeenschapsminister bevoegd voor Sport. Zie immers de wet van 26 juni 1963 betreffende « de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten », laatst gewijzigd bij decreten van de Vlaamse Gemeenschap.

Door bij de federale wet een monopolie toe te kennen aan een instantie voor alle vormen van weddenschappen en wedstrijden, worden de bevoegdheden van de Gemeenschappen ter zake volledig miskend, hetgeen de wet vernietigbaar maakt voor het Arbitragehof.

2. Strijdigheid met de grondwettelijke bepalingen inzake gelijkheid en non-discriminatie (artikelen 10 en 11 van de Grondwet) :

Het voorgenomen monopolie zou zonder gerechtvaardigde reden de bestaande en op heden volkomen wettelijke organisaties van internet-sportweddenschappen verbieden, zowel die met vergunning voor onderlinge weddenschappen, als die zonder vergunning voor weddenschappen tegen vaste notering (sportweddenschappen worden uitdrukkelijk uitgesloten uit het toepassingsgebied van de kansspelenwet en vallen slechts onder de wet van 26 juni 1963 voor zover het onderlinge weddenschappen betreft, waardoor sportweddenschappen tegen vaste notering, zowel off- als online zonder vergunning kunnen worden georganiseerd).

Deze maatregel is discriminatoir, niet noodzakelijk en disproportioneel jegens het voorgehouden doel, met name het matigen van de spelen. Er is geen verantwoordbare reden waarom het monopolie enkel internetweddenschappen zou moeten betreffen en niet de offline sportweddenschappen om de spelen te matigen. De bestaande en wettelijke internetoperatoren van sportweddenschappen worden dus niet alleen gediscrimineerd tegenover de Nationale Loterij, die ter zake een monopolie krijgt, maar tevens tegenover hun collega's-concurrenten, de offline operatoren.

3. Stijdigheid met de bepalingen van het Europees gemeenschapsrecht inzake vrijheid van diensten (artikel 49 van het EG-Verdrag) :

Het wetsontwerp dat de Nationale Loterij onttrekt aan de kansspelenwet en het toezicht van de Kansspelcommissie, doorstaat de toets met het Europees recht niet, zoals blijkt uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (arresten Schindler, Läärä en Zenatti), vooreerst op grond van de motivering vermeld onder punt 2, en tevens omdat de doelstellingen van het wetsontwerp op generlei wijze de discriminatie verantwoorden, noch kunnen verantwoorden, ten nadele van de particuliere sector van weddenschappen (geregionaliseerde materie) en kansspelen, die onder het strikte regime opereren van de wet van 7 mei 1999 (kansspelenwet), met strikte uitbatingsvoorwaarden (maximum uurverlies, registratie speler, beperkte inzet- en wintsmogelijkheden, ...). Zie commentaren Raad van State en advocaat J. De Smet hieromtrent op www.bla.yucom.be/nouvellepage6.htm.

Nr. 48 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 20bis (nieuw)

Een artikel 20bis invoegen, luidende :

« Art. 20bis. ­ Met het oog op het verstreken van informatie aan de gerechtelijke diensten, enerzijds, en de controlerende instanties van de kansspelsector, anderzijds, wordt een observatorium voor internetgebruik opgericht. Dit observatorium heeft als taak onwettige handelspraktijken, respectievelijk het aanbod van kansspelen via internet te detecteren en de hogervernoemde instanties te informeren over het bestaan ervan, alsook over de technische en commerciële mogelijkheden ervan. Jaarlijks wordt een activiteitenverslag over de werkzaamheden bezorgd aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat en aan de ministers bevoegd voor de Justitie en voor de Nationale Loterij en de Kansspelcommissie. »

Verantwoording

Om ervoor te zorgen dat internet voldoende wordt gecontroleerd en het misbruik ervan zoveel mogelijk worden vermeld, is een bijkomend studiecentrum of observatorium een vereiste. We opteren voor de oprichting van een observatorium voor internetgebruik dat tot taak zou hebben het internet doorlopend te scannen naar aangeboden spelen en onwettige handelspraktijken.

De bevoegde controlerende instanties worden over de vaststellingen geïnformeerd.

Het observatorium stelt een jaarlijks verslag van zijn activiteiten op dat wordt voorgelegd aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat en aan de ministers bevoegd voor de Justitie en voor de Nationale Loterij en de Kansspelcommissie.

Jacques D'HOOGHE.

OPNIEUW INGEDIENDE AMENDEMENTEN

Art. 2bis (n)

­ Nr. 18 : van de heer D'Hooghe.

Art. 3

­ Nrs. 19 en 20 : van de heer D'Hooghe.

Art. 6

­ Nrs. 21 tot 24 : van de heer D'Hooghe.

­ Nr. 45 : van de heren Verreycken en Creyelman.

Art. 7

­ Nrs. 25 en 26 : van de heer D'Hooghe.

Art. 8

­ Nr. 27 : van de heer D'Hooghe.

Art. 12

­ Nr. 28 : van de heer D'Hooghe.

Art. 13

­ Nr. 29 : van de heer D'Hooghe.

Art. 18

­ Nrs. 30 tot 32 : van de heer D'Hooghe.

Art. 21

­ Nr. 33 : van de heer D'Hooghe.

Art. 22

­ Nr. 46 : van de heren Verreycken en Creyelman.

Art. 39

­ Nr. 37 : van de heer D'Hooghe.

Art. 39bis (n)

­ Nr. 38 : van de heer D'Hooghe.

Art. 39ter (n) (oud art. 39quinquies)

­ Nr. 41 : van de heer D'Hooghe.

Art. 39quater (n) (oud art. 39sexies)

­ Nr. 42 : van de heer D'Hooghe.

Art. 39quinquies (n) (oud art. 39septies)

­ Nr. 43 : van de heer D'Hooghe.