2-187

2-187

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 7 MARS 2002 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Projet de loi assurant une présence égale des hommes et des femmes sur les listes de candidatures aux élections des Chambres législatives fédérales et du Conseil de la Communauté germanophone (Doc. 2-1023)

Proposition de loi visant à promouvoir la parité entre hommes et femmes lors des scrutins électoraux (de Mme Anne-Marie Lizin et consorts) (Doc. 2-224/1 et 2 ;

Proposition de loi tendant à promouvoir la représentation paritaire des femmes et des hommes sur les listes de candidats aux élections législatives (de Mme Sabine de Bethune et consorts, Doc. 2-230)

Proposition de loi favorisant l'égalité des chances entre les femmes et les hommes lors des élections (de Mme Marie Nagy et Mme Jacinta De Roeck, Doc. 2-313)

Projet de loi spéciale assurant une présence égale des hommes et des femmes sur les listes de candidatures aux élections du Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale, du Conseil régional wallon et du Conseil flamand (Doc. 2-1024)

Discussion générale

M. le président. - Je vous propose de joindre la discussion des projets et propositions de loi. (Assentiment)

Mevrouw Iris Van Riet (VLD), rapporteur. - Het is mij een eer en een genoegen om verslag uit te brengen van de bespreking in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en de Administratieve Aangelegenheden.

Beide ontwerpen bevatten een reeks gelijklopende bepalingen om te komen tot een meer evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kieslijsten voor de verschillende wetgevende vergaderingen. In de commissie voor de Binnenlandse Zaken werden beide ontwerpen samen besproken. Daarom worden ze in één verslag behandeld. De inleidende uiteenzetting van de minister bij beide ontwerpen en de algemene bespreking is opgenomen in stuk 1023/3.

Bij de wijziging van de kieswetgeving voor de gemeenschappen en de gewesten werd rekening gehouden met het advies van de Raad van State. Daarom werd artikel 118, paragraaf 1, van de Grondwet toegepast, dat bepaalt dat de wet waarbij de verkiezing van de gemeenschaps- en gewestraden wordt geregeld, behoudens de Raad voor de Duitstalige Gemeenschap, met een bijzondere meerderheid moet worden aangenomen.

De minister verwees in de inleidende uiteenzetting uitdrukkelijk naar het advies van de Raad van State en naar de recente grondwetswijziging betreffende de bevordering van de gelijke toegang van mannen en vrouwen tot door verkiezing verkregen en openbare mandaten. Ze verwees ook naar de Kamer, waar een ontwerp in behandeling is om de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen te regelen voor de kieslijsten voor het Europese Parlement.

De krachtlijnen van al deze ontwerpen zijn dezelfde: het gaat om een pariteit voor de kandidaten op de kieslijsten en een zogenaamde rits aan de top, met een overgangsregeling voor de eerstvolgende verkiezingen, waarvoor de top wordt uitgebreid tot drie kandidaten.

In de algemene bespreking werd gewezen op het maatschappelijk belang van de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Hierbij werd ook de bijzondere rol van de politieke partijen en van de vrouwengroepen binnen de politieke partijen behandeld. Sommigen vonden het een goed idee om de pariteit te koppelen aan de ondersteuning van vrouwengroepen. Het belang van de eensgezindheid binnen de regering werd onderstreept. Daarom achtte men het niet opportuun om nu het invoeren van de pariteit op de kieslijsten te koppelen aan een systeem van ondersteuning van vrouwengroepen in de politieke partijen. Een lid van de commissie had vragen bij de opzet van beide ontwerpen. Hij vond ze te betuttelend. Tevens had hij ook vragen bij de bevoegdheid van de federale wetgever.

Mevrouw de Bethune en mevrouw Willame-Boonen dienden amendementen om het zogenaamde ritsprincipe in te voeren voor alle plaatsen op de lijsten. Deze amendementen werden niet aanvaard. Tevens dienden mevrouw Willame-Boonen, mevrouw Lizin en ikzelf amendementen in betreffende de inwerkingtreding. Deze amendementen werden wel aanvaard. De voorliggende ontwerpen treden nu in werking na de publicatie ervan in het Belgische Staatsblad en uiteraard na de vereiste procedure in de wetgevende assemblees.

Beide geamendeerde ontwerpen werden in hun geheel aangenomen met 13 stemmen bij 1 onthouding. De voorstellen 224, 230 en 313 vervallen door de goedkeuring van deze ontwerpen.

Nu zal ik het standpunt van onze fractie verdedigen.

"Dit is een historisch moment", zegde premier Verhofstadt bij de installatie van de gemengde parlementaire commissie Politieke Vernieuwing in januari 2000. Het was een historisch moment omdat deze commissie een halve eeuw na de toekenning van het stemrecht aan vrouwen in ons land werd opgericht. Het uitgangspunt van de commissie Politieke Vernieuwing luidde eenvoudig en duidelijk: "Een democratie moet haar wijze van besluitvorming en inspraakmogelijkheden bestendig evalueren en verbeteren." De regering wilde een sterke impuls geven aan de politieke vernieuwing en zich beraden over de wijze waarop de paritaire democratie het best kon worden verwezenlijkt.

Het inzicht dat politieke vernieuwing en paritaire democratie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is een stap in de goede richting. Nog niet zo lang wordt de geringe betrokkenheid van vrouwen bij het politieke leven en hun moeizame integratie bij de besluitvorming als een probleem en tevens als een uitdaging voor een moderne democratie aangevoeld. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in het Parlement werd immers beschouwd als het logische gevolg van de positie van vrouwen in andere domeinen van de samenleving. Mede hierdoor is de discussie over een verhoogde aanwezigheid van vrouwen in de politiek nooit gemakkelijk geweest. Hoewel het regeerakkoord van 1995, het regeerakkoord van de vorige regering dus, als doelstelling had de participatie van vrouwen aan de politieke besluitvorming te verhogen en hoewel tijdens de vorige legislatuur heel wat voorstellen en resoluties zijn ingediend en besproken om de gelijke kansen van mannen en vrouwen bij de verkiezingen te bevorderen, is men hierin niet geslaagd. Toch wil ik benadrukken dat door de inspanningen van de vrouwelijke senatoren in de vorige en de huidige legislatuur het pad werd geëffend.

We mogen ook de impact van de wet van 24 mei 1994 ter bevordering van een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen niet vergeten. De invoering van de quotaregeling heeft ongetwijfeld bijgedragen tot een meer evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen en heeft zeker bijgedragen tot een toename van het aantal vrouwelijke kandidaten.

Het bleek helaas niet voldoende om een bepaald aantal vrouwen op de lijsten te plaatsen. De beste plaatsen waren immers nog altijd voor de mannen. Om meer vrouwen in het Parlement te krijgen waren er dus bijkomende maatregelen nodig omtrent de verdeling van de kandidaten op de lijst. Ondanks deze quotawet en alhoewel de politieke partijen zich bij de verkiezingen van 1995 hadden verbonden tot een evenwichtigere aanwezigheid van vrouwen op de lijsten, is de pariteit niet bereikt. De cijfers spreken voor zich: 30% vrouwelijke verkozenen in de Senaat - de hoogste score - en 19,3% in de Kamer. Bij de rechtstreeks verkozenen in alle assemblees zijn er 22,1% vrouwen, terwijl de vrouwen 39,2% van de kandidaten leveren.

Het positieve is dat de wettelijke drempel van 33,3% vrouwelijke kandidaten werd overschreden. We stelden trouwens hetzelfde vast bij de gemeente- en de provincieraadsverkiezingen in 2000. Toen stonden er respectievelijk 40% en 42% vrouwelijke kandidaten op de lijsten. De stap naar de pariteit op de kieslijsten die vandaag in de Senaat zal worden goedgekeurd, is dan ook niet meer zo groot.

Deze stap naar pariteit kreeg onlangs nog de steun van een grondwetswijziging, die de gelijkheid tussen mannen en vrouwen definitief als een fundamenteel recht vastlegt en het mogelijk maakt om maatregelen te nemen die de gelijke toegang van mannen en vrouwen tot de door verkiezing verkregen mandaten bevorderen.

Deze grondwettelijke basis impliceert de feitelijke gelijkheid tussen mannen en vrouwen, in het bijzonder op het vlak van de politieke vertegenwoordiging. De grondwetsherziening heeft helaas heel wat tijd in beslag genomen, maar het verheugt me toch dat de voorgenomen maatregelen op tijd zullen zijn voor de verkiezingen in 2003.

Wat kunnen de gevolgen zijn van het toepassen van voorliggende wetten? Aan de ondervertegenwoordiging van de vrouwen in de politiek werd gedurende jaren geen aandacht besteed. Het was immers niet anders dan op vele andere domeinen van het maatschappelijk leven. Ik hoop dat dit voortaan anders zal zijn. Misschien zullen andere maatschappelijke domeinen de politieke wereld volgen. Het is alleszins positief vast te stellen dat de bevolking zich meer en meer bewust wordt van het noodzakelijke evenwicht tussen mannen en vrouwen in de politiek. Met elke nieuwe verkiezing stijgt dan ook het aantal verkozen vrouwen. Het is belangrijk dat vrouwelijke politici mee politiek bedrijven om een beleid uit te bouwen waarin alle burgers zich kunnen terugvinden.

Ik ga even dieper in op de inhoud van voorliggende wetsontwerpen. Dat het zogenaamde ritssysteem niet geldt voor de volledige lijst, heeft in de commissie voor enige discussie gezorgd. Ik verwees trouwens al naar amendementen die daarover zijn ingediend. Ik stelde zo-even vast dat ze vandaag bij de bespreking opnieuw aan bod zullen komen. Een volledige rits is misschien de snelste weg naar de pariteit, maar met deze ontwerpen boeken we toch vooruitgang. In de regering is bovendien een consensus ontstaan om de rits niet integraal op te leggen. Er komt alleen een afwisseling aan de top met waarborgen voor de pariteit verder op de lijst. Laten we duidelijk zijn: bij parlementsverkiezingen worden de kandidaten die het hoogst gerangschikt staan, meestal ook verkozen. Ik weet dat het in de praktijk perfect mogelijk is om naast het alterneren van de eerste twee plaatsen - drie in de overgangsperiode - alle vrouwen achteraan op de lijst te plaatsen. Hoewel dit door de halvering van de invloed van de lijststem minder impact zal hebben dan vroeger, ben ik ervan overtuigd dat dit niet zal gebeuren.

Het is aan de politieke partijen om zich ertoe te engageren de vrouwen evenwichtig over de lijsten te verdelen. Ik ben ervan overtuigd dat ze dat ook zullen doen. De rol van de politieke vrouwengroepen zal in dit proces ook cruciaal zijn.

Het zou goed zijn om de partijen te stimuleren om de werking van vrouwenorganisaties goed te ondersteunen. Dat zou een bijkomende waarborg zijn voor de vrouwelijke kandidaten. Eenzelfde idee werd geopperd bij de bespreking van de wetsontwerpen in de commissie. Ook minister Onkelinx stelde in haar antwoord dat ze geen bezwaar heeft tegen de idee van een bijkomende financiering van de politieke partijen die een actief beleid voeren inzake gelijkheid van vrouwen en mannen. Ik stel voor dat we kijken naar het beleid terzake van onze noorderburen. Daar worden partijen financieel gestimuleerd wanneer ze de pariteit nastreven en toepassen. Alleen vrees ik dat deze idee voor België te laat komt omdat er reeds partijen zijn die de volledige pariteit toepassen.

Ik ben mij ervan bewust dat er ook tegenstanders zijn van de opgelegde pariteit en het alterneren op de eerste plaatsen. Vaak hoor ik als argument dat vrouwen op deze manier onrecht wordt aangedaan. Zij zouden alleen op de lijsten worden geplaatst omdat ze vrouw zijn en niet om hun kwaliteiten. Ik wens dat argument te ontkrachten met een voorbeeld. In het verleden ging men er bij het opmaken van de lijsten van uit dat er een evenwicht moest zijn tussen de verschillende streken in een kieskring.

Ik heb nooit gehoord van mannelijke kandidaten die zich gekrenkt voelden omdat ze werden opzijgezet voor een andere mannelijke kandidaat, die een plaats op de lijst kreeg op basis van zijn woonplaats. Ik heb evenmin gehoord van mannelijke kandidaten die zich gekrenkt voelden omdat hen een plaats op de lijst werd aangeboden op basis van hun woonplaats en niet wegens hun kwaliteiten.

Een ander vaak gehoord tegenargument is dat er misschien niet genoeg vrouwen zullen worden gevonden om de pariteit op de lijsten te verzekeren. Dit argument werd ook gebruikt bij de invoering van de zogenaamde quotawet. Bij de jongste gemeenteraadsverkiezingen waren 40% van de kandidaten vrouwen en bij de provincieraadsverkiezingen bedroeg hun aandeel zelfs 42%. Volgens de wet moesten maar 33,3% van de kandidaten vrouwen zijn.

Thans komt het erop aan de vrouwen te sensibiliseren en aan te moedigen om de stap naar de politiek te zetten. Dat is de taak van de overheid en van de politieke partijen, in het bijzonder ook van de politieke vrouwengroepen. Dit werd onlangs ook onderstreept door de Raad voor gelijke kansen in een advies aangaande de voorbije gemeente- en provincieraadsverkiezingen.

De vrouwen moeten zelf de beslissing nemen om de stap naar de politiek te zetten. Ze mogen zich niet laten afschrikken door het veeleisende en soms ondankbare van het politieke bedrijf. De vrouwen krijgen door deze wetten een extra duwtje.

Ik wil nogmaals het positieve van de onderhavige ontwerpen benadrukken. Niet alleen zullen ze tot een fundamentele verandering leiden in de politieke vertegenwoordiging, ze geven bovendien een krachtig signaal aan de partijen en aan de burgers. Ze zullen het mogelijk maken de sociologische drempel van 30% te overschrijden, met als gevolg dat vrouwen, die de helft van de bevolking uitmaken, zich beter zullen thuis voelen in de politiek.

De pariteit is een principe dat voor de beide geslachten geldt. Ik garandeer mijn mannelijke collega's dat ik of een andere vrouwelijke collega het voor de mannen zal opnemen als de mannen ooit ondervertegenwoordigd zouden blijken te zijn. De slogan "Stem voor een man nu het kan", die door sommige mannelijke collega's wordt gelanceerd, slaat nergens op. De kiezers mogen gerust zijn. Ze zullen altijd kunnen kiezen of ze voor een man dan wel voor een vrouw stemmen. Het enige wat zal veranderen, is dat er van elk van beide geslachten evenveel kandidaten op de lijsten zullen staan.

Het wordt in de Senaat stilaan een gewoonte in de periode rond de internationale vrouwendag een belangrijke stap te zetten in de realisatie van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Op 8 maart van vorig jaar werd het recht op de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Grondwet vastgelegd. Dit is overigens de grondwettelijke basis voor de wetsontwerpen die we vandaag bespreken. Ik kijk alvast uit naar het initiatief van volgend jaar.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - L'égalité hommes-femmes, voilà une expression qui couvre beaucoup de réalités au quotidien ! À la veille de la Journée nationale de la femme, au regard des deux projets de loi qui sont soumis au vote de notre sage assemblée, que dire sur l'égalité, surtout quand elle a trait à la politique ?

Aujourd'hui, de manière générale - il faut le reconnaître -, en principe, cette égalité semble s'être doucement imposée dans les esprits. Je dis bien « dans les esprits ». Doucement certes, mais surtout à la force du poignet de certaines femmes de toutes tendances politiques, il est bon et juste de le souligner.

Il n'est pas loin, en effet, le temps où les femmes se battaient pour obtenir le droit de vote, et la date symbolique du 27 mars 1948 oblige un rapide calcul : plus de 50 ans déjà ! Plus de 50 ans déjà et on ne peut pas encore crier victoire ! Si les femmes ont conquis peu à peu leur accès à la citoyenneté politique, il n'en demeure pas moins que l'on souffre encore aujourd'hui, au sein de la grande majorité de nos assemblées fédérales, communautaires et régionales, d'un réel déficit démocratique féminin.

Les statistiques des candidatures féminines sont à la hausse, effet obligé de la loi du 24 mai 1994, dite Tobback-Smet, visant à promouvoir une répartition équilibrée des hommes et des femmes sur les listes de candidatures aux élections. Mais au niveau des résultats, il n'y a pas de quoi se réjouir quand on voit, en définitive, le nombre d'élues. Le Sénat compte moins de 5% de femmes en plus que lors de la précédente législature. La Chambre, quant à elle, connaît la croissance de la représentation féminine la plus élevée. Un peu plus d'un élu sur cinq au sein du Parlement flamand est une femme. Le Parlement wallon voit le nombre de ses élues diminuer et le pourcentage de députées au sein de la fraction belge du Parlement européen diminue de 4% entre 1995 et 1999. Seuls le Parlement bruxellois et le Parlement de la Communauté germanophone peuvent se targuer d'un sérieux mieux : on atteint les 36% à Bruxelles et les 32% en Communauté germanophone.

Plus de 50 ans déjà et des progrès législatifs récents ont fait entrevoir une amélioration potentielle dans la présence effective des femmes en politique. Je vise la récente insertion, d'une part, du nouvel alinéa 3 à l'article 10 de la Constitution, qui consacre le principe d'égalité entre les hommes et les femmes, et, d'autre part, du nouvel article 11bis de la Constitution favorisant leur égal accès aux mandats électifs et publics aux différents niveaux de pouvoir, travail constitutionnel auquel mon parti, le PSC, a pris une part très active lors des débats en commission à la Chambre et au Sénat.

Aujourd'hui se trouvent sur la table deux projets de loi essentiels pour combler le déficit d'effectifs politiques féminins au sein de nos assemblées : l'un de loi spéciale requérant une majorité des deux tiers et concernant les conseils régionaux, l'autre de loi simple modifiant le Code électoral.

Je ne peux que me réjouir de ce nouveau pas vers une égalité de droit qui devrait, à plus long terme, se transformer en une égalité de fait. Si je m'en réjouis et s'il est évident que mon groupe votera en faveur de ces avancées, mon bonheur est en demi-teintes car j'ai ce que l'on appelle communément comme un petit goût de trop peu. Je me souviens en effet avec une certaine nostalgie des propositions de loi de Mmes Lizin et de Bethune, propositions que j'ai cosignées, et de celle de Mme de Bethune, cosignée par ma collègue Clotilde Nyssens, qui prévoient, à tous les niveaux de pouvoir, la parité « moitié hommes et moitié femmes » et l'alternance « un homme, une femme », ce que l'on a appelé, en langage familier, le principe de la « fermeture éclair ».

C'est ainsi que je regrette que les projets à l'examen n'aient pas eu cette même ambition, qu'ils ne prévoient l'alternance que sur les deux premières places de la liste et que la disposition transitoire qui sera applicable pour la confection des prochaines listes prévoie uniquement que les trois premiers candidats de la liste ne peuvent être du même sexe.

Il semble que la ministre chargée de l'Égalité des chances n'ait pu obtenir un accord du gouvernement allant au-delà de cela. J'enregistre. Je voterai pour cette avancée certaine mais qui va un peu en deçà de nos souhaits.

J'ose espérer qu'à l'avenir, la Belgique deviendra comme la Suède, qui compte la plus forte proportion de femmes élues à tous les niveaux et qui applique depuis longtemps l'alternance, mécanisme qui joue un rôle essentiel pour garantir une forte représentation politique des femmes.

Plus que jamais, il faut un équilibre entre les hommes et les femmes dans la prise de décisions. Ne vous méprenez pas, je ne suis pas une suffragette agitée, je ne dis pas qu'il faut des femmes pour des femmes, je dis qu'il faut des femmes motivées pour la chose publique, des femmes ayant des expériences personnelles, professionnelles et sociales diverses qui peuvent apporter un plus, en termes de démocratie. En 1993, un congrès des femmes PSC fut intitulé L'autre moitié des talents au pouvoir. Bon nombre d'acteurs de la vie politique, bien souvent de sexe masculin, reconnaissent volontiers que là où des femmes interviennent dans la prise de décisions, les dossiers examinés avancent vite, concrètement et profitent à tous, à l'ensemble des groupes sociaux visés par les mesures, et pas uniquement aux femmes. Les femmes ont un esprit pratique, une logique réaliste, elles n'ont pas de temps à perdre dans des discussions sans fin où l'art oratoire, si art il y a, prime le contenu des travaux.

Dès lors, comment favoriser la participation des femmes au processus décisionnel ? Une première étape, dont je vous parlé tout à l'heure, a été franchie constitutionnellement, symboliquement. D'autres le seront aujourd'hui. Espérons que la fin de la législature voie encore progresser l'égalité hommes-femmes. Les cartes sont entre vos mains, madame la ministre, et pas dans les nôtres.

S'il est facile de se prononcer idéologiquement en faveur d'une présence accrue des femmes sur les listes, subsiste évidemment au second plan l'éternelle et véritable question de la conjugaison de la vie professionnelle, qui inclut bien évidemment l'engagement politique, et de la vie de famille, les femmes devant jongler au quotidien avec toutes les tâches que cela implique.

Le PSC a formulé sous forme de proposition de loi des suggestions concrètes, comme le crédit-temps, mais dans ce domaine également, les avancées sont encore trop peu nombreuses. Je ne puis que vous encourager, madame la ministre, à tout mettre en oeuvre pour que l'égalité de droit devienne une égalité de fait.

Dans un article sur la femme, le travail et la politique, publié en 1967, Pierre Sartin écrivait que l'avenir de la femme, son statut économique, sa place dans le monde moderne dépendraient en grande partie de la politique qui serait faite avec elle, sans elle et peut-être contre elle. Plus de 30 ans plus tard, ces propos sont plus que jamais d'actualité, même si aujourd'hui, aux yeux de tout un chacun quasiment, il est impensable de faire de la politique sans les femmes.

M. Philippe Mahoux (PS). - On pourrait avoir l'impression que je détonne à cette tribune, après toutes les interventions de nos collègues féminines. Je ne prends pas la parole simplement pour qu'un représentant du sexe mâle intervienne dans ce débat. Quand on m'a enseigné, à l'école secondaire, que le suffrage universel avait été obtenu au décours de la première guerre mondiale, je m'étais déjà insurgé. Parler de suffrage universel quand seuls des hommes sont concernés, c'est évidemment abuser de cette notion d'universel.

Le combat pour l'égalité entre les hommes et les femmes est un combat pour la justice, un combat pour le principe d'égalité, pour les valeurs. Il est indispensable que les femmes et les hommes qui soutiennent ce principe mènent un combat uni pour aboutir à cette égalité. Le problème ne se limite pas aux listes électorales. Il touche toutes les sphères de la société et, de manière particulière, le monde du travail où l'égalité n'existe ni dans les fonctions ni dans les salaires. Une représentation plus large des femmes sur les listes électorales peut être un moyen d'arriver à plus d'égalité dans la vie en général et particulièrement dans le monde professionnel.

Je ne reviendrai pas sur les principes sous-tendant notre soutien à ces projets de loi, mais je tiens à souligner l'avancée fondamentale qui a eu lieu au cours de cette législature.

Cette avancée s'est concrétisée par la modification de la Constitution adoptée il y a peu et par les textes qui nous sont soumis. Cette réforme entraînera dans les années à venir des modifications significatives de la composition de nos assemblées et aura des répercussions sur l'organisation de la société en général.

Je souhaite que les faits rejoignent très rapidement la loi. Le gouvernement et le Parlement ont eu l'occasion de travailler ensemble sur des propositions visant à supprimer toute forme de discrimination. Cette démarche participe du même esprit.

Je termine en disant que la vie politique ne se résume pas de manière exclusive à une division entre les hommes et les femmes. En politique, nous défendons des idées et des valeurs, mais nous divergeons entre partis par rapport à ces valeurs et aux options qui sont prises. Il n'est donc pas exclu, c'est un euphémisme, à un moment donné, que d'aucuns - et j'espère que c'est ainsi que les choses se passeront - doivent choisir un homme de gauche par rapport à une femme de droite ou une femme de gauche par rapport à un homme de droite !

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Het voorliggende ontwerp is een stap in de goede richting. Het stelt voor de twee eerste plaatsen op de lijsten evenwichtig aan kandidaten van beide geslachten toe te wijzen. Dat is een vooruitgang, maar dit ontwerp garandeert geen evenwichtige spreiding van mannen en vrouwen op de lijst en ook geen vrouwelijke vertegenwoordiging op de verkiesbare plaatsen. Noch de vaststelling dat op de verschillende kandidatenlijsten de norm voor de lijstsamenstelling is bereikt, noch de toekenning van de twee eerste plaatsen aan kandidaten van verschillend geslacht, betekenen automatisch dat meer dan één op de drie verkozenen een vrouw zal zijn.

Tijdens de hoorzitting van het Adviescomité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen op 10 november 1999 heeft de minister toegezegd om een wetenschappelijke studie te laten uitvoeren naar de invloed van de verschillende lijstsamenstellingen op de aanwezigheid van vrouwen in de verkozen organen. Voor de vervrouwelijking van de politiek blijft de lijstsamenstelling cruciaal. Enkel door meer vrouwen op verkiesbare plaatsen te zetten, kunnen de verschillende parlementen echt vervrouwelijken. Dit hangt nauw samen met het Belgische kiessysteem waarin de volgorde op de lijsten in grote mate bepalend blijft voor het al dan niet verkozen zijn. De invloed van het aantal voorkeurstemmen is minder relevant. Het is zeer moeilijk om de lijstvolgorde te doorbreken. De afzwakking van de lijststem en de afschaffing van de opvolgerslijsten zullen gevolgen hebben voor het evenwicht tussen mannen en vrouwen op de lijsten. Het risico op een sterke mediatisering van de kandidaatstelling en op een interne concurrentiestrijd is niet denkbeeldig. Het ritssysteem biedt hierop een interessant antwoord. Plaatsen bovenaan de lijsten zijn immers in alle bestaande kiesstelsels belangrijk voor de verkiesbaarheid.

Het feit dat meer dan de helft van de Belgen vrouwen zijn, wordt allerminst weerspiegeld in de samenstelling van de parlementen. Vrouwen nemen niet in gelijke mate deel aan de politieke besluitvorming. Het politiek systeem wordt dan ook gekenmerkt door een structureel democratisch tekort. We hoeven maar naar onze Senaat te kijken.

Deze problematiek is niet nieuw. In het kader van 50 jaar vrouwenstemrecht heeft in het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de Senaat een debat plaatsgevonden rond vrouwen en politieke besluitvorming. Het werd voorafgegaan door een hoorzitting met deskundigen. Zo stelde dokter Ann Carton voor om de wet op de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen op kandidatenlijsten te amenderen zonder de verhouding van een derde-twee derde te wijzigen. Ze zei: "Mannelijke en vrouwelijke kandidaten zouden alternerend op de verkiesbare plaatsen moeten terechtkomen en bovendien zou het ritsprincipe aan de kop van de lijsten consequent moeten worden toegepast. Enkel op deze manier wordt effectief op een "worst case"-scenario geanticipeerd. Bij het innemen van posities op kandidatenlijsten moet immers niet alleen rekening worden gehouden met de verkiesbare en de strijdplaatsen, maar evenzeer met een mogelijk zetelverlies." Ik verwijs in dit verband naar de verkiezingen van 1999.

Vroeger heeft ook de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen zich in het advies nº 4 van 26 juni 1995 betreffende de deelname van de vrouwen aan het politieke leven in die zin uitgesproken. De Raad vroeg aan de regering om de wet Smet-Tobback van 24 mei 1994 aan te passen door er een verplichting aan toe te voegen dat de politieke partijen een quotum zouden opstellen voor personen van hetzelfde geslacht op verkiesbare plaatsen op de kieslijsten.

Dit is ook al jarenlang een eis van de politieke vrouwenbeweging, en in het bijzonder van de CD&V-werkgroep vrouw en maatschappij. In de meest recente CD&V-richtijnen voor de provincie- en gemeenteraadsverkiezingen van 2000 wordt het ritssysteem aangereikt als een belangrijk instrument voor het bereiken van de paritaire democratie en voor een betere zichtbaarheid van vrouwen op de lijsten. Tijdens de jongste gemeenteraadsverkiezingen hebben bijzonder veel afdelingen zich aan dat voorstel gehouden en ervoor gezorgd dat er een ritslijst werd ingediend.

Laten we hopen dat de volgende stappen in ons land volgend jaar misschien al mogelijk zijn. Het zou een hele stap vooruit betekenen als aan de vooravond van de vrouwendag het ritssysteem hier wordt goedgekeurd.

Mme Marie Nagy (ECOLO). - Je voudrais saluer ici le texte qui nous est soumis et qui présente une proposition relative à la représentation des femmes sur les listes électorales et, partant, à leur représentation dans les instances politiques. C'est un sujet auquel mon parti est très attaché. Je ne suis peut-être pas la mieux placée des élues d'Ecolo pour le signaler. Vous savez en effet que je suis élue dans un groupe qui compte cinq hommes et une seule femme. C'est toutefois un hasard et cela représente tout de même une femme sur trois élus directs.

Je voulais souligner que la question de la représentation des femmes est très importante pour Ecolo. Sur 45 parlementaires, tous Parlements confondus, nous avons 19 élues, ce qui représente 42% de femmes.

Nous avons constaté que la manière dont les circonscriptions étaient organisées influençait très fortement les scores féminins. Par exemple, au Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale, qui représentait à l'époque une seule circonscription comptant 75 élus, nous avons appliqué le « système de la tirette ». Cela a donné une représentation féminine importante.

Au niveau du Parlement wallon, nous connaissons la même difficulté que d'autres partis puisque c'est là que notre représentation des femmes est la plus faible.

À la Chambre, nous constatons une surreprésentation des femmes dans notre groupe. Il compte en effet deux hommes sur douze élus.

Il me semble que la proposition qui est sur la table répond de manière assez adéquate au problème de la représentation dans ma propre formation politique. Ce problème a d'ailleurs été mis en évidence par une étude du CRISP sur les résultats des élections du 13 juin 1999 aux différents niveaux de pouvoir et dans les différents partis. Cette étude arrivait assez clairement à la conclusion que le système des quotas ne garantissait pas une représentation suffisante. Il fallait dès lors s'intéresser essentiellement aux places éligibles.

Je pense donc que la présente proposition répond à ces critiques, même si ce n'est pas parfaitement. J'imagine en effet que les résistances ont été fortes. Ce n'est probablement pas de gaieté de coeur que certains hommes abandonnent petit à petit des parcelles de pouvoir. Je ne puis que me réjouir aujourd'hui de cette avancée significative qui devrait aboutir aux prochaines élections à un résultat démontrant une amélioration de la représentation des femmes.

Le principe de parité a été inscrit dans la Constitution ; les gouvernements sont obligés de compter en leur sein au moins un représentant de sexe différent. Je rappelle toutefois qu'il reste deux gouvernements qui ne comptent pas de femme. En ce domaine, les choses ne vont pas de soi. Après toutes ces évolutions et les lois qui nous sont présentées aujourd'hui, nous nous dirigeons peu à peu vers une démocratie paritaire grâce à la volonté et à l'opiniâtreté de beaucoup de femmes, en particulier de la vice-première ministre chargée de l'égalité des chances. Je ne boude pas mon plaisir, à la veille de la journée internationale des femmes, de procéder à ce vote auquel l'ensemble de mon groupe adhère sans aucune hésitation.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - De ontwerpen werden goedgekeurd in de commissie door tien vrouwen, een vrouwelijke minister en twee of drie mannen. Ik neem dan ook aan dat de rapporteur, aansluitend bij haar oproep van daarnet, snel stappen zal doen om ook in de commissies evenredigheid en gelijkwaardigheid te verzekeren.

De Raad van State heeft in verband met het eerste ontwerp duidelijk gezegd dat de in artikel 10 van de Grondwet gewaarborgde gelijke rechten van vrouwen en mannen, gewaarborgd worden door middel van wet, decreet of regel. Volgens de Raad van State worden dus de gemeenschappen - niet de staat - geacht die gelijkheid te regelen. Dat ligt trouwens helemaal in de lijn van het federaliseringsproces.

Ook voor het wetsontwerp 2-1024 maakt de Raad van State een gelijkaardige opmerking. Op grond van artikel 118, §2, van de Grondwet kan op grond van de constitutieve autonomie, de regeling van verkiezingen bij bijzondere wet worden toegewezen aan de gemeenschappen. Ik vraag mij dan ook af waarom wij vanmiddag zo nodig een tekst moeten goedkeuren om bevoegdheden naar het federale niveau toe te trekken die eigenlijk op het gemeenschapsniveau thuishoren. De federale wetgever gebruikt de federale hamer. Waarom doet hij dat? Misschien omdat hij vreest dat de decreetgever minder uit is op regelneverij.

Een ding verheugt me wel, namelijk dat één voorstel dat in de commissie circuleerde, niet als amendement is ingediend. Het ging om een voorstel dat de "openbare verkoop" van vrouwen wou regelen. Het strekte er immers toe de dotatie van partijen afhankelijk te maken van het aantal verkozen vrouwen en zelfs van een vrouwenwerking binnen de partij. Volgens dat voorstel zou een verkozen vrouw ongeveer 4.000 euro waard zijn. Gelukkig heeft dat betuttelende voorstel het niet gehaald.

Het zal niemand verbazen dat ik voorstander ben van gelijke vertrekkansen voor iedereen, wat niet betekent dat iedereen gelijk moet aankomen. Dat laatste is immers dom en komt neer op regeldrang.

Ik vind de twee ontwerpen dan ook overbodig. De burger vraagt een veilige leefomgeving en minder belastingen, maar trekt zich niets aan van een gelijke vertegenwoordiging op de kandidatenlijsten van de politieke partijen. Overigens heb ik het volste vertrouwen in degenen die de lijsten samenstellen en die ik in staat acht de bekwaamheid van de kandidaten in te schatten, ongeacht het geslacht. Politiek fortuin maken hangt niet af van het geslacht. Alleen wie de vinger aan de pols van de maatschappij houdt en wie in staat is duidelijke standpunten in te nemen, ongeacht of hij man of vrouw is, maakt politiek fortuin.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi. - J'ai beaucoup plaidé pour la révision de la Constitution et pour les projets de loi qui sont soumis à votre appréciation. Aujourd'hui, la parole est au Sénat et je soutiens la plupart des propos qui viennent d'être tenus par les orateurs qui se sont succédé à cette tribune.

Certes, les inégalités dont les femmes sont victimes sont multiples. Elles sont non seulement politiques mais aussi économiques, sociales, culturelles, bref, multiformes. Elles constituent en quelque sorte les pièces d'un puzzle qui, mises bout à bout, présentent un tableau sombre de la condition de la femme au vingt et unième siècle.

Face à ce tableau, on en trouve cependant un autre dont les pièces sont constituées par les combats qui furent menés pour l'égalité, certains avec succès d'ailleurs. Des combats qui ne sont parfois que des étapes vers l'objectif - et comme l'ont déclaré certains à cette tribune, j'estime que les projets qui vont sont proposés ne constituent qu'une étape -, mais des étapes nécessaires pour renverser la tendance actuellement de mise.

Je ne serai malheureusement pas là tout à l'heure au moment du vote car je dois assister à un conseil européen. Je voulais cependant être présente ce matin pour remercier le Sénat de s'être montré immédiatement favorable et d'avoir pris, à bras-le-corps, l'ensemble des projets déposés par le gouvernement pour aboutir à cette égalité.

Au Sénat, nous avons fait un travail tout à fait remarquable pour la révision de la Constitution et il aura fallu attendre bien longtemps pour que la Chambre adopte les textes votés par notre assemblée.

Sur les projets qui imposent la parité et l'alternance aux premières places pour les élections législatives, régionales, à la Communauté germanophone, le Sénat a également pris le dossier à bras-le-corps et a procédé, extrêmement rapidement, à un vote qui montre que le débat de société qui nous occupe peut rassembler les démocrates, dépassant les fractures entre majorité et opposition. J'espère que la Chambre suivra son exemple.

À toutes et tous, je tiens donc à exprimer ici mes plus sincères remerciements.

-La discussion générale est close.