2-939/2

2-939/2

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

6 MAART 2002


Wetsontwerp betreffende de oprichting van de Vestigingsraad


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW KESTELIJN-SIERENS


1. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN TELECOMMUNICATIE EN OVERHEIDSBEDRIJVEN EN PARTICIPATIES, BELAST MET DE MIDDENSTAND

Dit wetsontwerp is een wederindiening van een ontwerp dat aanhangig was in de Senaat op het ogenblik van de ontbinding van de wetgevende Kamers in 1999 en beoogt de voortzetting van het bestaan van een Vestigingsraad.

De Vestigingsraad vond haar rechtsgrond in de wet van 24 december 1958 waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen, vervolgens in de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, die de wet van 1958 tevens opheft.

De wet van 15 december 1970 is opgeheven en vervangen door de bepalingen van hoofdstuk I van titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap. Het bedoelde hoofdstuk is overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 in werking getreden op 19 november 1998. Deze inwerkingtreding geldt evenwel niet voor de artikelen 12 en 13 van de wet van 15 december 1970 waarmee de Vestigingsraad is opgericht.

Oorspronkelijk waren de nieuwe bepalingen omtrent de Vestigingsraad opgenomen in het ontwerp van programmawet van 10 februari 1998. De Raad van State heeft echter opgemerkt dat de oprichting van de Vestigingsraad een aangelegenheid is zoals bedoeld in artikel 77 van de Grondwet en dus moest worden behandeld volgens de regels van het volledige bicamerisme.

Naast het ontwerp van programmawet tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, werd een ontwerp van wet tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap ingediend bij de Kamer van volksvertegenwoordigers. De Kamer heeft dit ontwerp goedgekeurd en doorgezonden naar de Senaat, waar, zoals eerder vermeld, het aanhangig was op het ogenblik van de ontbinding van de Kamers.

Wat de tekst zelf betreft, verschilt deze nauwelijks van de tekst van de artikelen 12 en 13 van de wet van 15 december 1970. Uitzondering daarop zijn de bepalingen in het voordeel van de burger, volgens dewelke de betrokkene vrijgesteld is van het vestigingsgetuigschrift als de Vestigingsraad zijn beslissing niet heeft betekend binnen de 60 dagen. In de wet van 1970 was bepaald dat die vrijstelling pas kon ingaan vijftien dagen nadat de betrokkene de minister en de Vestigingsraad had gewezen op het verzuim van de Vestigingsraad.

De minister voegt hieraan toe dat bij de Raad van State een belangrijk voorontwerp voor advies aanhangig is aangaande de unieke ondernemingsloketten. Het ligt in de bedoeling dat die de rol van de kamers van ambachten en neringen overnemen. De Kamers zullen in dat concept een valideringsinstelling voor gegevens van het ondernemingsregister worden. De minister hoopt dit ontwerp kortelings bij het Parlement in te dienen. De Vestigingsraad blijft een rol spelen als een beroepsinstantie tegenover beslissingen vanuit de unieke loketten.

2. ALGEMENE BESPREKING

De heer de Clippele verklaart dat het voorliggende ontwerp een rechtsmiddel wil openstellen tegen de weigering of het uitblijven van de toekenning van een getuigschrift inzake ondernemersvaardigheden als bedoeld in artikel 9, § 1, van de programmawet van 10 februari 1998.

Volgens de heer de Clippele moet men voor ogen houden dat dit getuigschrift geen betrekking heeft op de activiteiten die geregeld worden bij de wetten van 24 december 1958 en 15 december 1970. Het betreft dus niet de gereglementeerde activiteiten van bijvoorbeeld een elektricien, een slager of een restaurateur. De rechtsmiddelen waarin het voorstel voorziet, slaan volgens spreker alleen op het getuigschrift inzake ondernemersvaardigheden, dat bevestigt dat een kandidaat het zelfstandig ondernemerschap aankan.

Het is van belang te weten dat na de inwerkingtreding van deze programmawet in 1999, het aantal beginnende zelfstandige ondernemers gedaald is. In 1998 waren er in België 34 000 starters, in 1999 waren dat er nog slechts 24 000 en in 2000 amper 18 000. In Nederland verloopt de evolutie net andersom : van 45 000 in 1999 naar 60 000 in 2000. Tegenover een daling met 25 % in België staat dus een stijging met 33 % in Nederland. Dit stemt tot nadenken. Als er in ons land geen nieuwe ondernemingen bijkomen, leidt dit tot een stagnerende economie, die geen nieuwe activiteiten met toegevoegde waarde meer voortbrengt.

De heer de Clippele merkt op dat het ontwerp een nieuwe Vestigingsraad opricht, wat nieuwe kosten met zich zal meebrengen.

De minister legt uit dat het probleem is dat er thans wel een Raad bestaat, maar dat die zonder degelijke juridische grondslag werkt. Het ontwerp wil alleen maar het probleem verhelpen waarop de Raad van State in zijn advies op het ontwerp van programmawet van 10 februari 1998 heeft gewezen. Het ontwerp neemt de bepalingen van de artikelen 12 en 13 van de wet van 15 december 1970 over en voegt er de termijn van 60 dagen aan toe voor de uitspraak van de Vestigingsraad.

Volgens de heer de Clippele is het zeer de vraag of het raadzaam is nieuwe initiatieven af te remmen. Als dit ontwerp het bestaan van de Vestigingsraad bevestigt, verloopt het daaropvolgende debat des te stroever, aangezien men een bijkomende instantie opricht die hetzelfde uitvoert.

De minister antwoordt dat er voor beginnende ondernemers reeds een Vestigingsraad bestaat. Die biedt hun de kans hun activiteit toch op te starten ondanks een eerdere weigering van de kamer van ambachten en neringen. Deze beroepsmogelijkheid is een goede zaak voor beginnende ondernemers die niet alle getuigschriften verkregen hebben met betrekking tot de vereiste kennis om een van de 42 gereglementeerde beroepen te kunnen uitoefenen, of die het getuigschrift inzake ondernemersvaardigheden niet verkregen hebben.

Het ontwerp wil alleen maar een wettelijke grondslag geven aan de wet van 15 december 1970. Het voegt er één bepaling aan toe : als de Raad binnen een termijn van 60 dagen geen advies verstrekt, mag de zelfstandige ondernemer zonder meer beginnen.

Dit betekent echter niet dat de minister vindt dat deze regeling optimaal is. Een voorontwerp, dat nog door de Ministerraad goedgekeurd moet worden, zou dit verhelpen.

De heer de Clippele vindt het vreemd dat men de wetgeving inzake de beroepsmogelijkheden wil veranderen terwijl de minister reeds een aanpassing van de gewone wet in het vooruitzicht stelt.

De minister verklaart dat de attesten zullen blijven bestaan; ze zullen alleen gemakkelijker kunnen bekomen worden. Zolang er attesten blijven bestaan, zal er een beroepsinstantie nodig blijven, zijnde de Vestigingsraad.

Mevrouw Kestelijn-Sierens vraagt wat met de voorliggende wet zal gebeuren op het moment dat de eenheidsloketten zullen worden opgericht.

De minister antwoordt hierop dat in alle wetten waarin sprake is van « de Kamers van ambachten en neringen » die termen zullen vervangen worden door de woorden « de eenheidsloketten ».

Op vraag van mevrouw Kestelijn-Sierens hoe de Kamers van de Vestigingsraad georganiseerd zijn, antwoordt de minister dat die raad een nationaal orgaan is met een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling.

3. BESPREKING VAN DE ARTIKELEN

Artikel 2

De heer de Clippele stelt vast dat beroepen ingesteld worden tegen beslissingen aangaande aanvragen tot het verkrijgen van het getuigschrift bedoeld in artikel 9, § 1, van de programmawet van 10 februari 1998. Hij wijst erop dat artikel 12, § 1, van dezelfde wet een erkend centrum voor de begeleiding van en de administratieve vereenvoudiging voor de KMO's vermeldt. Dit centrum bestaat echter nog niet.

De minister herhaalt dat het ontwerp de tekst van de wet van 15 december 1970 gewoon overneemt. Artikel 9, § 1, eerste lid, van de programmawet van 10 februari 1998 bepaalt dat « de getuigschriften waaruit blijkt dat aan de gestelde eisen inzake ondernemersvaardigheden is voldaan, worden afgeleverd door de kamers van ambachten en neringen ». Artikel 3 van dezelfde wet bepaalt dat « onder ondernemersvaardigheden dient, voor de toepassing van deze wet, te worden verstaan : 1º de basiskennis van het bedrijfsbeheer ...; 2º de beroepsbekwaamheid ... ».

Wanneer men enkel artikel 9, § 1, leest, zou men verkeerdelijk de indruk kunnen krijgen dat het slechts om één attest gaat.

4. STEMMINGEN

Artikelen 1 tot 3, alsook het wetsontwerp in zijn geheel, worden aangenomen bij eenparigheid van de 8 aanwezige leden.

Dit verslag werd goedgekeurd met 9 stemmen bij één onthouding.

De rapporteur, De voorzitter,
Mimi KESTELIJN-SIERENS. Paul DE GRAUWE.