Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-46

ZITTING 2001-2002

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Financiën

Vraag nr. 1579 van de heer de Clippele d.d. 5 oktober 2001 (Fr.) :
Aangifte van nalatenschap. ­ Boetes in het geval van weglating van activa.

Krachtens artikel 128 van het Wetboek van successierechten is er een boete van 200 % verschuldigd in het geval van een weglating (« die verzwijgt ») of een onregelmatigheid (« die onjuist aangeeft ») in de aangifte van nalatenschap.

Die boete wordt echter op basis van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 31 maart 1936 automatisch verlaagd tot 20 % (dus tien maal minder) in het geval van « weglating » van activa in de aangifte.

U zal het ongetwijfeld met mij eens zijn : tussen 200 % en 20 % is er een groot verschil.

Het is mij ter ore gekomen dat de criteria die door uw administratie worden gebruikt helemaal niet uniform zijn en dat in gelijkaardige gevallen de boete kan variëren tussen 20 en 200 %, niettegenstaande de personen in kwestie zich allemaal in dezelfde situatie bevinden.

U weet dat de gerechtshoven en rechtbanken niet bevoegd zijn om een oordeel uit te spreken over de omvang van de boetes, aangezien het bepalen van de boetes de exclusieve bevoegdheid is van de administratie. De belastingplichtige hangt dus volledig af van de goodwill van de ambtenaar die de boete moet opleggen.

Het is mij zelfs ter ore gekomen dat er bepaalde belastingplichtigen zijn die eerst een belastingaanslag met een boete van 20 % ontvingen en later voor dezelfde feiten er één met een boete van 200 % ontvingen. Die twee totaal van elkaar verschillende belastingaanslagen waren door twee verschillende inspecteurs ondertekend, die dus elk een andere mening waren toegedaan. Dat bewijst dat er wel degelijk een malaise bestaat.

Vindt de geachte minister niet dat het nodig is om ter zake regels op te stellen, zodat er rechtszekerheid bestaat op het vlak van boetes en de belastingplichtigen de kans krijgen die boetes voor een rechtbank te betwisten ?

Antwoord : Artikel 141, derde alinea, van het Wetboek der successierechten voorziet dat, binnen de door de wet gestelde grenzen, het bedrag van de proportionele fiscale boeten vastgesteld in dit wetboek of in de ter uitvoering ervan genomen besluiten, bepaald wordt volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld.

Artikel 9, eerste alinea, van het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten, preciseert dat de vermindering van de proportionele fiscale boeten bedoeld in artikel 141 van het Wetboek der successierechten geschiedt volgens het barema dat in de bijlage bij dit besluit is opgenomen. De tweede alinea van hetzelfde artikel 9 bepaalt dat dit barema evenwel niet van toepassing is op overtredingen die gepleegd werden met de bedoeling de belasting te ontduiken of dit mogelijk te maken.

Bijgevolg is het de aan- of afwezigheid van frauduleus opzet die de toepassing of de niet-toepassing van het barema voor de vermindering van de boeten rechtvaardigt.

Overigens erkent de administratie, krachtens het nieuwe artikel 569, 32º, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken en dat voortaan aan de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheid verleent om zich uit te spreken over alle geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet, het controlerecht van de gevatte rechter inzake de gegrondheid van het behoud van de opgelegde (al dan niet verminderde) boete. Het is dus niet nodig terzake wetgevend op te treden.