2-877/2

2-877/2

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

28 NOVEMBER 2001


Wetsontwerp tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997, het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van vennootschappen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN VANDENBERGHE

Art. 4

Het 2º van dit artikel vervangen als volgt :

« 2º In het zevende lid wordt de eerste zin vervangen door de volgende zin :

« De voorzitter kan te allen tijde, op verzoekschrift, of in geval van dringende noodzakelijkheid op mondeling verzoek van de voorlopige bewindvoerders bij beschikking hun bevoegdheden wijzigen. »

Verantwoording

Vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid is het aangewezen dat de beslissing van de voorzitter geformaliseerd wordt in een geschrift.

Nr. 2 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN VANDENBERGHE

Art. 6

Het voorgestelde artikel 10, eerste lid, aanvullen met een 4º, luidende :

« 4º de adressenlijst van de klanten en leveranciers. »

Verantwoording

In het kader van een efficiënte afhandeling van het faillissement is het nodig dat de curator iedereen snel kan informeren.

In vele gevallen beschikt de curator slechts over een aantal boekhoudkundige stukken, waarin de adressen van de klanten en van de leveranciers niet worden vermeld.

Het is dan ook aangewezen om, naar analogie met artikel 11, § 1, 3º, van de wet op het gerechtelijk akkoord, ook hier te voorzien dat een volledige adressenlijst aan de curator wordt bezorgd.

Nr. 3 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN VANDENBERGHE

Art. 8

Het voorgestelde eerste lid van het 2º van dit artikel vervangen als volgt :

« Zij bevestigen dat zij hun ambt aanvaarden door onverwijld het proces-verbaal van aanstelling te ondertekenen, dat ter griffie wordt neergelegd. »

Verantwoording

De tekst van het ontwerp in de huidige vorm impliceert dat de curator, alvorens zijn werkzaamheden aan te vatten, zich eerst naar de griffie van de rechtbank dient te begeven.

Met het oog op de snelheid van optreden die in bepaalde gevallen vereist is, stelt zich de vraag of dit formalisme wel wenselijk is. Het kan soms aangewezen zijn dat de curator zich onverwijld naar de gefailleerde begeeft. Het moet mogelijk zijn dat wanneer op dat ogenblik een plaatsbeschrijving wordt georganiseerd in aanwezigheid van de griffier, de curator op dat ogenblik het proces-verbaal van aanstelling ondertekent, waarna de griffier zorgt voor neerlegging ervan ter griffie.

Nr. 4 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN VANDENBERGHE

Art. 14

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het voorgestelde formalisme heeft weinig zin, gelet onder meer op de andere bepalingen die in de faillissementswet zijn voorzien, zodat dit een nodeloze toevoeging is.

Nr. 5 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN VANDENBERGHE

Art. 19

In de voorgestelde aanvulling van artikel 54, de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º Het eerste lid vervangen als volgt :

« De curatoren gaan onmiddellijk over tot verificatie van de balans en van de boekhoudkundige bescheiden. »

2º Het tweede lid doen vervallen.

3º In het derde lid, de woorden « de kosten voor de opmaak van de balans » vervangen door de woorden « de kosten van een accountant voor de opmaak van de balans ».

Verantwoording

De tekst zoals deze thans door de Kamer werd goedgekeurd voorziet in de verplichte opmaak van een balans.

De curator zal dan ook verplicht zijn om voor natuurlijke personen een balans op te stellen, waartoe deze natuurlijke persoon niet verplicht zou geweest zijn in geval er geen faillissement zou zijn tussengekomen. Dit lijkt niet consistent.

De vraag dient overigens gesteld te worden wat de zin is van het opmaken van een balans in hoofde van rechtspersonen. In faillissementen waar geen of nauwelijks actief is, heeft het weinig zin om een balans op te stellen. In gevallen waarin er wel actief is, zal zich de vraag stellen op welke wijze de balans dient te worden opgesteld. Zal er een balans opgemaakt worden vanuit het perspectief van continuïteit of betreft het een vereffeningsbalans ? Wat indien de curator geen stukken ter beschikking krijgt ?

Het is dan ook zinloos om in alle gevallen de curator te verplichten een balans op te stellen, gezien dit in de meeste gevallen niet werkbaar zal zijn. Overigens is in de meeste faillissementen nooit een recente balans opgesteld.

Het is niet wenselijk nodeloze kosten te maken. Wel kan aan de curator de verplichting opgelegd worden tot verificatie van de balans en van alle boekhoudkundige stukken over te gaan. Net zoals het nu al het geval is, zal de curator in bepaalde gevallen dan beslissen om een balans te laten opstellen, onder meer wanneer er aanwijzingen zijn dat er geld werd verduisterd. In deze omstandigheden zal hij een summiere rekening opstellen, waarna er zich toch tegensprekelijke vaststellingen opdringen.

Het amendement behoudt tevens de verwijzing naar de accountant, die door het weglaten van het vroegere tweede lid komt te vervallen. Het is vaak wenselijk dat de curator een beroep doet op een accountant teneinde een balans op te maken.

Met deze wijziging wordt tegemoetgekomen aan de ratio legis van de wetgever, doch op een wijze die praktisch werkbaar is.

Nr. 6 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN VANDENBERGHE

Art. 22

In het voorgestelde artikel 68 de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º In het derde lid het woord « aanvaarde » vervangen door het woord « ingediende ».

2º Het laatste lid doen vervallen.

Verantwoording

De curator kan uiteraard geen aanvaarde schuldvordering betwisten.

Het formalisme van de procedure zoals vastgelegd in het laatste lid is zinloos. Indien de vordering werd aanvaard moeten de schuldeisers geen mogelijkheid meer hebben om bezwaar in te dienen. Het voorgestelde formalisme zou tot overbodige kosten aanleiding geven.

Overigens is het proces-verbaal van verificatie steeds ter beschikking op de griffie, zodat er geen enkele reden is om dit document nog op te sturen.

Nr. 7 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN VANDENBERGHE

Art. 25

In het 4º van dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º De woorden « Dit uittreksel bevat de naam, de voornaam en het adres van de personen die als vereffenaars worden beschouwd » vervangen door de woorden « Dit uittreksel bevat de naam, de voornaam en het adres van de gefailleerde en bij een rechtspersoon het adres van de personen die als vereffenaars worden beschouwd ».

2º De woorden « De beslissing waarbij de gefailleerde verschoonbaar wordt verklaard, is » vervangen door de woorden « De beslissing waarbij de gefailleerde natuurlijke persoon verschoonbaar wordt verklaard, is ».

Verantwoording

Het past in de faillissementswet een duidelijk onderscheid te maken tussen rechtspersonen en natuurlijke personen. De voorgestelde wijziging heeft tot doel iedere verwarring te vermijden.

Het is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever dat enkel natuurlijke personen verschoonbaar kunnen worden verklaard, zodat het aangewezen is om dit ook duidelijk te preciseren.

Nr. 8 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN VANDENBERGHE

Art. 26

In dit artikel, de woorden « Artikel 75, § 1, van dezelfde wet, » vervangen door de woorden « Artikel 75, §§ 1 en 2, van dezelfde wet ».

Verantwoording

Indien de tekst van artikel 75, § 1, zoals deze thans voorligt, wordt aanvaard impliceert dit dat de hiermee strijdige tekst van artikel 75, § 2, moet worden geschrapt.

Nr. 9 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN VANDENBERGHE

Art. 26bis (nieuw)

Een artikel 26bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 26bis. ­ In artikel 76 van dezelfde wet wordt het tweede lid vervangen als volgt :

« Vanaf het derde jaar na de verjaardag van het faillietverklarend vonnis kan de rechtercommissaris, op verzoek van een schuldeiser, onder zijn voorzitterschap een vergadering van de schuldeisers bijeenroepen waarop nopens de vereffening verslag wordt uitgebracht door de curatoren. »

Verantwoording

De huidige regeling waarbij automatisch een vergadering moet bijeengeroepen worden waarop nopens de vereffening verslag wordt uitgebracht door de curatoren, zorgt in de praktijk voor een belangrijke overbelasting.

Deze leidt daarenboven tot niets, nu blijkt dat zowel de gefailleerden als de schuldeisers massaal afwezig blijven op deze vergaderingen.

Bovendien maken tal van andere mechanismen de controle op de werkzaamheden van de curatoren reeds mogelijk.

Huidig amendement behoudt de mogelijkheid om na drie jaar de genoemde vergadering bijeen te roepen, op verzoek van een schuldeiser. Hierdoor blijven de rechten van de schuldeisers gevrijwaard.

De verplichting om automatisch en in elk geval over te gaan tot de organisatie van genoemde vergadering na drie jaar komt echter te vervallen.

Nr. 10 VAN DE HEREN STEVERLYCNK EN VANDENBERGHE

(Subsidiair amendement op amendement nr. 9)

Art. 26bis (nieuw)

Een artikel 26bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 26bis. ­ In artikel 76, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « ten vroegste een maand en ten laatste drie maanden » vervangen door de woorden « ten vroegste drie maanden vóór en ten laatste drie maanden na. »

Verantwoording

In de huidige regeling wordt automatisch een vergadering bijeengeroepen waarop nopens de vereffening verslag wordt uitgebracht door de curatoren, en dit in de periode tussen een maand en drie maand na de verjaardag van het faillietverklarend vonnis. Dit zorgt in de praktijk voor een belangrijke overbelasting, aangezien het systeem weinig speelruimte laat wat betreft de concrete organisatie van deze vergadering naar tijdstip.

Huidig amendement beoogt meer speelruimte te geven, door de periode waarbinnen de genoemde vergadering moet worden georganiseerd ruimer te maken. Hierdoor kan tot een betere werkorganisatie gekomen worden bijvoorbeeld via groepering van verschillende vergaderingen.

Nr. 11 VAN DE HEREN STEVERLYCNK EN VANDENBERGHE

Art. 29

In het voorgestelde artikel 81, het 2º vervangen als volgt :

« 2º de gefailleerde natuurlijke persoon die is veroordeeld wegens een wanbedrijf of een misdaad die verband houdt met de gefailleerde onderneming. »

Verantwoording

De huidige bepaling bevat een aantal belangrijke tekortkomingen.

Zo vallen bepaalde milieumisdrijven of andere misdrijven die niet expliciet worden vernoemd in de huidige bepaling maar die toch relevant zijn voor de beoordeling van een eventuele verschoonbaarheid, mogelijks niet onder de uitsluiting van verschoonbaarheid.

Bovendien kunnen bepaalde misdrijven niet leiden tot verschoonbaarheid alhoewel overduidelijk is dat zij in geen verband staan tot de onderneming die werd failliet verklaard.

Voorgesteld wordt de bepaling in die zin te hervormen dat de verschoonbaarheid wordt uitgesloten voor die wanbedrijven en misdaden die, ongeacht hun nadere strafrechtelijke kwalificatie, verband houden met de gefailleerde onderneming. Het al dan niet verband houden met de gefailleerde onderneming, is een feitenkwestie die wordt beoordeeld door de rechter.

Nr. 12 VAN DE HEREN STEVERLYCNK EN VANDENBERGHE

Art. 30

In het voorgestelde artikel 82, eerste lid, de woorden « doet de schulden van de gefailleerde teniet » vervangen door de woorden « doet de schulden van de gefailleerde en de schulden van de echtgenoot van de gefailleerde teniet ».

Verantwoording

In de praktijk valt het al te vaak voor dat, ondanks de verschoonbaarheid van één van de partners, de echtgenoot van de gefailleerde niet verschoonbaar is terwijl deze wel degelijk bij de gefailleerde onderneming werd betrokken.

Juridisch stellen zich ook ernstige problemen, gezien de echtgenoot/echtgenote die geheel of deels onder het gemeenschappelijk stelsel is gehuwd, plots alleen ten overstaan van de schuldeisers komt te staan voor een deel van de schulden. Hiervoor bestaat geen bijzondere regeling. Daarenboven is het vaak de zwakste partner die in deze situatie terechtkomt.

Huidig amendement breidt de verschoonbaarheid uit tot de echtgenoot of echtgenote.

Jan STEVERLYNCK.
Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 13 VAN MEVROUW TAELMAN

Art. 34

Het voorgestelde artikel 631, § 1, eerste lid, vervangen als volgt :

« De rechtbank van koophandel, bevoegd om de faillietverklaring uit te spreken, is die welke gelegen is in het rechtsgebied waarbinnen de koopman de laatste twaalf maanden en één dag vóór het aanhangig maken van de zaak, gedurende de grootste tijdspanne zijn woonplaats had, of indien het een rechtspersoon betreft, zijn zetel.

De dagvaarding in faillissement vermeldt chronologisch over de laatste twaalf maanden en één dag de data van inschrijving van de woonplaats van de koopman, of indien het een rechtspersoon betreft, van de zetel.

Wanneer de gefailleerde geen bekende woonplaats in België of in het buitenland heeft, dan is de bevoegde rechtbank die van het rechtsgebied waarbinnen de koopman zijn voornaamste handelsvestiging, of indien het een rechtspersoon betreft, haar bedrijfszetel heeft. »

Verantwoording

De bepaling waarbij de rechtbank ratione loci bevoegd wordt gemaakt waar de gefailleerde gedurende een periode van 1 jaar en 1 dag gedurende de langste tijd zijn woonplaats of zetel had, lijkt op het eerste zicht zeer eigenaardig en nodeloos ingewikkeld. Nochtans kan ze perfect rationeel worden verantwoord.

De bedoeling is één (of dikwijls : meerdere opéénvolgende) adreswijzigingen of verplaatsingen van de zetel, kort vóór het nakend faillissement, zonder gevolg te laten voor de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel die bevoegd is voor het uitspreken van een eventueel faillissement.

Op die manier krijgen malafide handelaars immers niet langer meer de mogelijkheid om door één of meerdere opeenvolgende verhuizen de diensten van het handelsonderzoek en/of het parket het spoor bijster te laten worden, in hun opvolging van de potentieel met faillissement bedreigde of verdachte handelaar of onderneming.

De voorziening inzake de vermelding van de laatste 12 maanden en 1 dag was, bij de totstandkoming van de wet van 1987 verbonden met de bedoeling vervolgens de rechtbank van koophandel bevoegd te maken van de plaats waar de gefailleerde, in de periode van de laatste 12 maanden en 1 dag voor het grootste gedeelte zijn inschrijving in de burgerlijke stand of het handelsregister zou hebben gehad. Deze op zich eigenaardige termijn werd in 1987 wèl ingevoegd in artikel 9, tweede lid, van de faillissementswet (faillissement of aangifte).

De termijn van twaalf maanden en één dag is om onmogelijk te maken dat de handelaar in de bewuste periode op twee plaatsen precies even lang zijn woonplaats of zetel zou hebben gehad.

Inderdaad is de mogelijkheid voor de gefailleerde om de bevoegdheid van de rechtbank te « organiseren » (te kiezen) een mogelijkheid tot misbruik, die moet worden uitgeschakeld. Om die reden voldoet de tekst door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden, niet op dit punt.

De aanvankelijke bedoeling (artikel 9 faillissementswet) werd, bij de latere bespreking van artikel 115 (wijziging artikel 631 Gerechtelijk Wetboek) niet meer gevolgd, om redenen die waarschijnlijk niet liggen in de tekst zelf.

De verdienste van de bedoeling en het voorgestelde systeem blijft nochtans bestaan. De opvolging van het dossier door de diensten van het handelsonderzoek of het parket wordt immers doorbroken door de verhuis buiten het ambtsgebied. Deze gedachte kent nochtans wel gestalte in artikel 145 (invoeging artikel 178quater in de wet op de handelsvennootschappen en waarbij een beslissing tot verplaatsing van de zetel van een rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waar de vennootschap haar zetel heeft).

De tekst van het oorpronkelijke amendement nr. 126 van toenmalig senator Coene wordt opnieuw voorgesteld, temeer daar de wetswijziging aan de praktijk van het verhuizen van zetels zeker geen einde heeft gesteld.

Het is een courante praktijk voor malafide handelaars hun woonplaats, of de zetel van hun vennootschap te verplaatsen buiten het arrondissement. Aldus pogen zij te ontsnappen aan de bevoegdheid ratione loci van de kamers voor handelsonderzoek of van de procureur des Konings die een onderzoek heeft ingesteld.

Nog meer voorkomend is de vaststelling dat malafide handelaars hun toevlucht nemen tot vereffeningen, meestal gepaard gaand met een naamsverandering, waarbij de vennootschapszetel naar één of opeenvolgende meerdere andere arrondissementen wordt verplaatst.

De uitsluitende bevoegdheid ratione loci van de rechtbank van het rechtsgebied waar de woonplaats of de zetel gevestigd is op de dag van de aangifte of op de dag van het instellen van de vordering veronderstelt dat het parket, in zijn nieuwe bevoegdheid het dossier telkens zou moeten overmaken naar een ander arrondissement. Dit heeft eveneens tot gevolg dat die rechtbank, die over alle gegevens beschikt in verband met de praktijken van de koopman, onbevoegd wordt door de wijziging van de woonplaats of zetel naar en ander arrondissement.

Het huidig system waarbij verschillende rechtbanken mogelijk bevoegd zijn is duidelijk ook niet in staat de misbruiken te vermijden.

Minstens zou men de bevoegdheid van de rechtbank moeten kunnen baseren op de plaats waar de woonplaats of zetel was op het ogenblik van de staking van betaling of op het ogenblik van het optreden van de eerste betalingsmoeilijkheden, maar dit stelt enorm veel praktische problemen.

Een rationele oplossing bestaat er dan ook in de rechtbank ratione loci bevoegd te verklaren waar de koopman, gedurende de laatste twaalf maanden en één dag voor het aanhangig maken van de zaak gedurende de grootste tijdspanne zijn woonplaats of zetel heeft gehad. Daarom dient gesteld te worden dat de dagvaarding in faillissement opgave dient te doen van de woonplaatsen of zetels waar de koopman gevestigd was gedurende de laatste twaalf maanden en één dag, met vermelding van de inschrijvingsdata.

Dit veronderstelt voor schuldeisers die het initiatief nemen tot dagvaarding in faillissement een bijkomende opzoeking alvorens de dagvaarding in faillissement uit te brengen, maar kan hen ook veel interessante informatie bijbrengen, speciaal in het geval van malafide handelaars die hun woonplaats of zetel hebben verplaatst teneinde aan hun schuldeisers te ontkomen.

Martine TAELMAN.