2-163

2-163

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 13 DECEMBER 2001 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «het recht op integratie van de Vierde Wereld» (nr. 2-632)

De voorzitter. - De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, antwoordt namens de heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - In het raam van de strijd tegen armoede en uitsluiting werd het wetsontwerp betreffende het recht op integratie ingediend. Het ontwerp vindt zijn oorsprong in het armoedeverslag dat een aantal jaren geleden werd opgemaakt en beoogt een oplossing voor de vele vragen en problemen aangebracht door de mensen van de vierde wereld.

Het doel van het ontwerp is nobel, doch wij hebben vragen omtrent de gevoerde procedure bij de totstandkoming ervan.

In het armoedeverslag wordt sterk de nadruk gelegd op de erkenning en de waardering van de mensen van de vierde wereld zelf. Zij smeken om inspraak bij het opmaken van regelgeving die hen specifiek aangaat.

Werd bij het opmaken van dit ontwerp de vierde wereld concreet betrokken? Is dit ontwerp het resultaat van overleg met betrokkenen en met welke organisaties werd overleg gepleegd?

Zijn de geraadpleegde organisaties representatief voor de doelgroep? Werd een consultatie op alle niveaus - federaal, gemeenschappen en regio's - georganiseerd? Werden alle elementen van dit ontwerp met hen besproken? Wordt de inhoud van het ontwerp door de betrokkenen gedragen?

Indien geen overleg werd gepleegd, waarom niet? Hoe kan de minister van Maatschappelijke Integratie deze groep links laten liggen en het verantwoorden de mensen van de vierde wereld met zo weinig respect te behandelen?

Hoe kan deze misstap in deze fase van de procedure worden rechtgezet, zodat het recht op integratie ook door de vierde wereld zelf wordt gedragen?

De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. - In de eerste plaats wil vice-eerste minister Vande Lanotte aangeven dat het Algemeen Verslag over de Armoede, waarnaar de spreker verwijst, en zeker de aanbevelingen, hem na aan het hart liggen. De vraag naar informatie, betrokkenheid en dialoog onderschrijft hij ten volle en probeert hij zoveel mogelijk in de praktijk te brengen. In het weekend van 1 en 2 december heeft hij trouwens mensen uit heel Europa uitgenodigd die in armoede leven om hierover te discussiëren. De eindtekst met hun vragen omtrent participatie heeft hij toegelicht op de Europese Raad Tewerkstelling en Sociale Zaken van 3 december jongstleden.

Het spreekt voor zich dat vice-eerste minister Vande Lanotte dit ook in de Belgische context in de praktijk wil brengen, wat evenwel niet gemakkelijk is. De snelheid van politieke besluitvorming enerzijds en de tijd nodig voor een geduldige uitbouw van een vertrouwensrelatie en voor het doorgeven van informatie, wat nodig is voor het mogelijk maken van een dialoog, anderzijds zijn niet altijd compatibel.

Dat is in de praktijk ook gebleken. Er zijn genoeg overlegmomenten en contacten met de verenigingen waar armen het woord nemen. We weten dat van elkaar, maar we beschouwen dit steeds als een uitdaging. Alles kan beter, ook de dialoog.

Bovendien is participatie een proces, geen eenmalig gebeuren. Doorheen formele en informele momenten, informatie en communicatie, overleg en consultatie wordt een inbreng opgebouwd.

Dat brengt ons bij de concrete vraag over het wetsontwerp betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Wat collega Vande Lanotte hiervoor aanbracht, is ook in het proces terug te vinden. Dat er een modernisering zou komen van de wet op het bestaansminimum werd reeds op 17 oktober 2000 in de State of the Union aangekondigd. Meteen was dit ook een uitnodiging om opmerkingen, evaluaties, voorstellen en suggesties in verband met de bestaansminimumwet door te geven. Op basis van dat materiaal kon de discussie over een modernisering worden opgebouwd. Dat is ook gebeurd. Langs verschillende kanalen zijn effectief rechtstreeks en onrechtstreeks elementen aangereikt. Ook personen die in armoede leven, hadden daar soms een inbreng in, rechtstreeks via verenigingen waar armen het woord nemen, of onrechtstreeks via ervaringsmateriaal dat onder andere door OCMW's werd aangebracht.

Naarmate het wetsontwerp werd geconcretiseerd, zijn ook de contacten opgedreven. Voor contacten met de verenigingen waar armen het woord nemen werd gebruik gemaakt van de bestaande kanalen en van specifiek overleg. Een bestaand kanaal is in ieder geval het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting waarin een begeleidingscommissie actief is waaraan verenigingen waar armen het woord nemen, participeren, samen met verenigingen van OCMW's, sociale partners, ziekenfondsen en vertegenwoordigers van alle regeringen. In deze begeleidingscommissie hebben kabinetsmedewerkers het wetsontwerp al op 26 juni toegelicht.

In de daaropvolgende weken is de bespreking van het voorontwerp begonnen en werd een brede consultatieprocedure opgezet. Achtereenvolgens waren er gesprekken met het Collectief van Verenigingen Partners van het Algemeen Verslag over de Armoede, de Vlaamse Federatie van OCMW-maatschappelijk werkers, de Vlaamse Vereniging van Studenten en de Waalse, Brusselse en Vlaamse federatie van OCMW's.

In de periode dat het voorontwerp door de Ministerraad werd onderzocht, werden nog bijkomende overlegmomenten georganiseerd. De lijst daarvan zal ik aan mevrouw De Schamphelaere bezorgen.

Bij de voorbereiding van het wetsontwerp werd rekening gehouden met de voorstellen en opmerkingen van de regeringspartijen en de verenigingen. Eenieder die erbij betrokken was, zal u kunnen bevestigen dat de initiële versie van het voorontwerp op verscheidene punten verschilde van de tekst die werd goedgekeurd op de Ministerraad van 7 september. In de notulen van de Ministerraad van 7 september staat genoteerd dat het Steunpunt de opdracht krijgt het advies van de armenorganisaties te vragen. Ik citeer: "De Raad heeft tevens akte genomen van de beslissing van de minister van Maatschappelijke Integratie om het Steunpunt tot bestrijding van armoede, sociale uitsluiting en bestaansonzekerheid de opdracht te geven om een dialoog op te starten met de armenorganisaties en hierover tegen eind oktober verslag uit te brengen aan de Raad."

Dat rapport werd eind oktober effectief bezorgd. Het Steunpunt heeft prioritair gewerkt met het Collectief van de Verenigingen Partners van het Algemeen Verslag over de Armoede. De lijst van de organisaties kan worden bezorgd.

Het Steunpunt heeft ook nota's van andere actoren gebruikt die schriftelijk werden bezorgd. De schriftelijke bijdragen werden ruimschoots opgenomen in de nota, in de zin dat ze op heel wat punten overeenkomsten vertonen met het werk van het Collectief.

U merkt dat er in alle opzichten veelvuldig werd overlegd. Na het advies van de Raad van State volgt een tweede lezing in de ministerraad. Daarover zal opnieuw overleg worden gepleegd met de meerderheidspartijen en met de armenorganisaties. Daarna wordt het ontwerp besproken in het parlement, waarbij tevens de mogelijkheid van hoorzittingen bestaat.

Bovendien dient ook de Federale Adviescommissie zich nog over het voorstel uit te spreken. Ook daarin zijn de verenigingen waar armen het woord nemen structureel vertegenwoordigd met drie effectieve leden.

Het is de bedoeling dat de Vierde Wereld ook bij de uitvoering van de wet betrokken wordt. Er komen immers nog uitvoeringsbesluiten waarvoor de minister eveneens overleg zal plegen met de regeringsleden en armenorganisaties.

Daarnaast is de minister er voorstander van dat de toepassing van de nieuwe wet in de praktijk wordt geëvalueerd. Hierin moeten zowel de OCMW's als de gebruikers worden betrokken. Ook op dit vlak kan de Federale Adviescommissie Maatschappelijk Welzijn als overlegplatform dienen.

We zijn bezig met een besluitvormingsproces waarin ook de stem van degenen die direct betrokken zijn aan bod kan komen.

-Het incident is gesloten.

De voorzitter. - We zetten onze werkzaamheden voort vanmiddag om 15.00 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 11.45 uur.)