2-162

2-162

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 6 DECEMBER 2001 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Voorstel van resolutie over de toekomst van Europa gericht aan de Europese Raad van Laken (Stuk 2-965)

Bespreking

De heer Jacques Timmermans (SP.A), rapporteur. - Het Adviescomité voor Europese aangelegenheden heeft drie werkvergaderingen besteed aan de bespreking van een voorstel van resolutie en dit voorstel unaniem goedgekeurd. Deze resolutie wordt vandaag voorgelegd aan de plenaire vergadering.

Het voorstel van resolutie is gebaseerd op de voorstellen die door de verschillende politieke partijen werden ingediend. Ik wil ingaan op enkele punten uit de discussie.

De resolutie geeft een krachtig signaal aan de civiele maatschappij: het is ons menens met het wegwerken van het democratisch deficit. Het debat moet ruimer zijn dan over de vier punten in de Verklaring 23 die bij het Verdrag van Nice werd gevoegd. Er moet een permanent democratisch inspraakforum wordt opgericht tussen de Europese instellingen en de andere maatschappelijke geledingen. Dat kadert ook in de voorbereiding van de Intergouvernementele Conferentie van 2004. Daardoor kunnen meer ideeën worden uitgewisseld, wordt inspraak mogelijk en kan het forum oriënterende en determinerende voorstellen aan de Conventie doen.

Verschillende leden van het adviescomité hebben aandacht gevraagd voor een groter en meer specifiek sociaal model en voor duurzame ontwikkeling.

Een andere discussie ging over de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel dat ten opzichte van de verschillende geledingen binnen de Europese Unie naar voor wordt geschoven.

Het voorstel van resolutie vraagt dus een ruim debat over de toekomst van de Europese Unie dat onder andere moet leiden tot: de bevoegdheidsafbakening tussen de Europese Unie en de lidstaten, conform het subsidiariteitsprincipe, de regeling van het statuut van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, de vereenvoudiging van de verdragen, de invulling van de rol van de nationale parlementen in de Europese structuur.

Het debat over de toekomst van de Unie moet worden verruimd tot een reflectie over de Europese Unie waarbij doelstellingen en middelen worden gedefinieerd. Doel is de integratie tussen de lidstaten te bevorderen om te komen tot een politieke Unie. De waarden en het democratisch ideaal die de grondslag vormen van de politieke Unie, moeten hierbij voor ogen worden gehouden. De Europese Raad van Laken moet hiervoor een methode en een agenda vastleggen.

Het voorstel van resolutie stipuleert in zeven punten de werkwijze voor de samenroeping van de Conventie. Zowel de burgers als het maatschappelijk middenveld moeten in de Conventie duidelijk aan hun trekken komen.

De hervormingen die de Conventie dient uit te werken moeten in de richting gaan van een Europese Grondwet en van een verbetering van de werking van de instellingen. Die werking moet gebaseerd zijn op de volgende basisprincipes: democratische legitimiteit, subsidiariteit en proportionaliteit; de communautaire methode als regel, een betere coördinatie tussen de Europese instellingen, transparantie, doeltreffendheid en behoorlijk bestuur.

De resolutie schenkt ook aandacht aan de parlementaire structuur. Het Europees Parlement moet instemmingsrecht krijgen voor de wijziging van de Europese verdragen; het moet een volledige wetgevende bevoegdheid krijgen in een federale structuur en moet derhalve betrokken worden bij het besluitvormingsproces door de veralgemening van de codecisie en de bevoegdheid inzake begrotingscontrole; het moet de Europese Commissie kunnen dwingen tot het nemen van wetgevende initiatieven. De voorzitter van de Europese Commissie moet verkozen worden door het Europees Parlement. Het Europees Parlement en de nationale parlementen moeten nauwer betrokken worden bij de verdragswijzigingen. De nationale parlementen moeten, via hun regeringen, nauwer worden betrokken bij de voorbereiding van standpunten en bij de evaluatie van de resultaten van de Raden en van de functionering en het besluitvormingsproces in die Raden. De Europese democratische politieke partijen moeten een volwaardig statuut krijgen en een gepaste financiering dient te worden uitgewerkt.

De Commissie moet, als instelling die het Europese belang behartigt en als hoedster van de basisbeginselen van de Unie, haar supranationaal karakter en haar onafhankelijkheid ten aanzien van de lidstaten opnieuw bevestigen. De individuele verantwoordelijkheid en politieke representativiteit van de Europese commissarissen moet worden versterkt.

De Raad moet transparanter werken, zowel wanneer hij fungeert als wetgever als in andere aangelegenheden. Het principe van de gekwalificeerde meerderheid moet verbeterd worden en het meerderheidsprincipe van de bevolking moet een optiemogelijkheid blijven.

Het onderscheid tussen wetgevende en uitvoerende taken moet de transparantie en de efficiëntie van de instellingen verhogen.

Het huidige gemeenschapsbeleid moet geëvalueerd worden in het licht van de uitbreiding.

Het mechanisme van nauwere samenwerking moet uitgebreid worden, teneinde aan de lidstaten die het wensen, de mogelijkheid te bieden vlugger te gaan in het integratieproces, maar tegelijk de synergie te versterken met de andere lidstaten.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de uitbouw van een Europees sociaal model gebaseerd op de strijd tegen sociale uitsluiting, armoede en werkloosheid, op een sociaal en universeel beschermingssysteem en op toegang tot gezondheidszorg voor iedereen, gewaarborgd door de overheid. De gelijkheid tussen vrouw en man en de rechten van het kind moeten worden gerespecteerd. Het doel is te komen tot sociale cohesie.

De herziening van het Verdrag moet leiden tot een efficiënter en democratischer economisch en monetair beleid dat tot doel heeft bij te dragen tot meer, betere en minder precaire werkgelegenheid en tot de versterking van de sociale samenhang, met name door de wijziging van het statuut en de opdrachten van de Europese Central Bank. De macro-economische dialoog met de sociale gesprekspartners, ingesteld door de Top van Keulen, dient te worden versterkt.

Duurzame ontwikkeling, volksgezondheid en het voorzorgsprincipe moeten integraal deel uitmaken van het besluitvormingsproces en vertaald worden in de beleidsbeslissingen.

De rijkdom en culturele diversiteit van de Europese Unie moeten worden gewaarborgd.

Er moet een organische samenwerking en coördinatie tussen de Europese Unie, de Raad van Europa en de West-Europese Unie tot stand komen.

Mevrouw Mimi Kestelijn-Sierens (VLD). - Ik dank de heer Timmermans voor de gedegen manier waarop hij verslag heeft uitgebracht over de discussie die in het Federaal Adviescomité voor de Europese aangelegenheden over de Verklaring van Laken werd gevoerd.

Er bestaan in de verschillende fracties eigenlijk weinig of geen verschillende opvattingen over de aanbevelingen aan de regering. Vandaar dat het voorstel van resolutie in het Adviescomité eenparig werd goedgekeurd, wat de uiting is van een echte Europese houding van het Belgisch Parlement.

Iedere fractie legt natuurlijk haar eigen accenten en ik sta even stil bij de punten die de VLD-fractie na aan het hart liggen.

Als we het ten eerste hebben over de toekomst van Europa moeten we het ook hebben over het Europa van de burger of over het wegwerken van het democratisch deficit. De toenemende vervreemding van de burger ten opzichte van Europa is voor onze fractie een probleem. Wij pleiten dan ook voor het opnemen van het Handvest van de Grondrechten in de toekomstige Europese Grondwet, die moet ontstaan uit een herschikking of opsplitsing van de huidige verdragen in een vast deel en uitvoeringsverdragen die voor soepele wijzigingen vatbaar zijn.

We pleiten eveneens voor het verlenen van rechtspersoonlijkheid aan de Unie, zodat deze kan toetreden tot het EVRM.

Voorts is het volgens ons hoog tijd dat de Europese Unie rekening houdt met de bevoegdheidsverdeling die de lidstaten intern hebben georganiseerd en die constitutioneel werden vastgelegd.

Het federale België gaat uit van de idee dat het beleid zo dicht mogelijk bij de burger moet worden uitgeoefend. Dit subsidiariteitsprincipe moet ook door de Europese Unie worden gehonoreerd.

We verwachten een duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de Unie zelf en de lidstaten en hun constitutionele regio's, zodat de burger weet wat van welk niveau kan worden verwacht.

De resolutie verwacht van de Europese instellingen dat zij principes hanteren zoals democratische legitimiteit, transparantie, doeltreffendheid en behoorlijk bestuur. Daaruit volgt bijvoorbeeld dat het Europees Parlement ook moet kunnen instemmen met de wijzigingen aan de Verdragen en dat het niet louter advies geeft, zoals thans het geval is.

We willen het medebeslissingsrecht van dat Parlement veralgemeend zien en de Commissievoorzitter moet door het Parlement worden verkozen.

We vergeten daarbij niet dat de lidstaten en hun constitutionele regio's nog steeds de basis van de Unie vormen. De nationale parlementen moeten derhalve via de regeringen nauwer betrokken worden bij de voorbereiding, het besluitvormingsproces en de evaluatie van de Raden, wat in ons land gelukkig al het geval is.

Het herstel van het evenwicht tussen de Commissie en de Raad is voor onze fractie van grote betekenis. De leden van de Commissie, die ten opzichte van het Europees Parlement individueel verantwoordelijk zijn, moeten zich onafhankelijk van de lidstaten kunnen opstellen. We verwachten van de Commissie dat ze opnieuw de motor en behoedster wordt van de Europese integratie en het Europese belang.

De Europese Raad moet transparanter kunnen werken, ook wat betreft een doorzichtige toepassing van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen. We pleiten voor een verhoging van de doeltreffendheid van de instellingen en de herkenbaarheid voor de burger door het maken van een duidelijk onderscheid tussen de wetgevende en uitvoerende taken die aan de Raad zijn toegewezen.

Europa moet zich als een politieke unie kunnen gedragen. Vandaar dat we de uitbreiding van de communautaire methode over de drie pijlers verdedigen, wat moet leiden tot de opheffing van de pijlerstructuur. Opnieuw moet er transparantie, democratische legitimiteit en doeltreffendheid zijn.

Dezelfde basisprincipes hebben er ons toe aangezet om in het debat over de toekomst van de Unie en de voorbereiding van de volgende IGC voor te stellen te werken met een Conventie waarin zowel de Europese instellingen als de Parlementen van de lidstaten adequaat vertegenwoordigd zijn. We willen het voorzitterschap door deze Conventie laten verkiezen. Ze moet coherente voorstellen formuleren waarbij ook wordt aangegeven welke opties de voorkeur van een zeker aandeel van de Conventie wegdragen. Zo kan de impact van de voorstellen worden vergroot en hopelijk kan een voorstel dat door een grote meerderheid van de leden van de Conventie wordt gesteund, niet meer zo gemakkelijk door één lidstaat van tafel worden geveegd.

Het verdrag vereist vooralsnog dat een IGC de verdragswijzigingen bekrachtigt, maar alles moet in het werk worden gesteld om de voorstellen van de Conventie meer gewicht te geven. Het Adviescomité voor Europese Aangelegenheden is overigens van plan regelmatige contacten te organiseren met onze vertegenwoordigers in de Conventie, de IGC en het middenveld.

Ten slotte moet er een Europees forum worden opgericht om ervoor te zorgen dat er zowel op Europees als op nationaal vlak ernstig rekening wordt gehouden met de standpunten van de civiele maatschappij. De burger moet inspraak krijgen en het debat met het middenveld moet worden aangegaan. Dit laatste betekent niet dat de politiek zijn overwicht moet prijsgeven. Deze consultatieve formule draagt daarom onze voorkeur weg.

Dit waren de aandachtspunten van de VLD-fractie. Tijdens de discussie van het adviescomité is gebleken dat de regering en de eerste minister onze bezorgdheid delen. We hopen daarom dat deze punten zullen worden opgenomen in de slotverklaring van de Top van Laken die op 14 en 15 december 2001 plaatsvindt.

De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Op het einde van 2001 staat Europa voor de meest cruciale keuze in het integratieproces sinds het Verdrag van Rome in 1957 en de perikelen in de jaren zestig rond de toetreding van het Verenigd Koninkrijk. Twaalf kandidaat-lidstaten zullen de komende jaren de Unie verruimen tot 27 lidstaten en dwingen op een evidente wijze tot fundamentele hervormingen om een efficiënte werking van de Europese constructie te waarborgen.

Ik zal thans op schematische wijze de vijf fundamentele krachtlijnen van de CD&V-fractie opsommen.

Het democratisch deficit moet worden weggewerkt. Zelfs in het Europa van de vijftien ontsnapt de besluitvorming in vele opzichten aan een effectieve democratische controle. De uitbreiding van de Unie en de daarmee gepaard gaande noodzakelijke institutionele hervormingen zijn een welgekomen uitdaging voor een meer democratische opbouw van de Europese Unie. Het Europees Parlement, wellicht om te vormen tot een tweekamerstelsel met een nauwkeurige omschrijving van de wetgevende bevoegdheid voor de Raad van ministers, moet een "volwaardige" speler worden in de Europese besluitvorming. Dit moet een prioritaire doelstelling worden voor de Conventie en voor de nakende IGC. Ook de Commissie als sturende factor moet voor de Europese bevolking herkenbaar zijn als de emanatie van de overwegende politieke strekkingen op het Europese continent. De rechtstreekse verkiezing van de voorzitter en de ondervoorzitters van de Commissie zou hierin een wezenlijke stap betekenen. Bovendien moet het terugdringen van de unanimiteitsbeslissing ten gunste van meerderheidsbeslissingen de efficiëntie verhogen en duidelijk maken aan de bevolking dat er wel degelijk accuraat kan worden opgetreden.

De Europese constructie heeft tot begin de jaren negentig vooral de nadruk gelegd op economische en monetaire integratie. Naast de Economische Monetaire Unie moet er binnen Europa een sociale en politieke Unie tot stand komen.

Een aantal wrijvingen in het sociale huishouden van Europa hebben sinds de Top van Luxemburg de aandacht getrokken van de beleidsmakers. Deze evolutie is onomkeerbaar omdat bij een toegenomen economische performantie ook een toenemende concurrentie ontstaat. Wanneer sociale en fiscale harmonisatie uitblijven, betekent dit hoe dan ook een scheeftrekking van de concurrentievoorwaarden inzake de loonkosten en andere kosten van de bedrijfsactiviteit. Mede hierom, maar vooral om binnen de Europese ruimte een hoge sociale bescherming en een kwalitatief hoogstaand levenspeil te bereiken, moet de sociale dimensie in de komende decennia het hoofdaccent krijgen.

Ook op het vlak van het politiek beleid, van het buitenlands- en veiligheidsbeleid heeft de Europese Unie in het verleden niet geschitterd. Problemen zoals de Palestijnse kwestie en de Balkan-perikelen bewijzen dat Europa ook daar een deficit heeft. De wil om ook voor die domeinen in middelen te voorzien en te werken aan een geïntegreerd beleid, is een dwingende noodzaak om op langere termijn de constructie geloofwaardig te houden.

De Conventie moet aandacht besteden aan het wegwerken van de kloof tussen de Europese politiek en datgene wat de Europese burger aanbelangt. Hearings en folders zullen niet volstaan om de geloofwaardigheid bij de bevolking te verhogen. Accurate besluitvorming en snelle, verstaanbare en tastbare communicatie zijn noodzakelijk. Dit vereist een voortdurende inzet. In plaats van een hiërarchisch verband moet er een partnerschap komen tussen Unie, lidstaten, regio's en lokale gemeenschappen, met een bijzondere plaats voor de constitutionele deelstaten.

Nu ook de landen van Oost-Europa deel zullen uitmaken van de Unie, ondersteunt CD&V de steeds luider wordende oproep tot het opstellen van een Europese Grondwet. Europa mag niet louter een geografisch begrip zijn; we moeten streven naar een Europa van waarden. Naargelang de club meer leden telt met een verschillende historische en sociale achtergrond, neemt de behoefte toe aan een basisdocument dat het institutionele model en de grondrechten duidelijk definieert.

M. François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - La construction européenne est aujourd'hui, avec ses heurts et ses malheurs, un fait acquis. Si elle paraît lente pour nous, elle est très rapide au regard de l'Histoire.

Cette aventure humaine entamée au siècle dernier et singulièrement réinventée par Jean Monnet grâce à ses méthodes d'intégration, a connu un succès remarquable. Pour autant, les progrès de la construction européenne ne sont pas linéaires. Ainsi, depuis dix ans, nous avons assisté à un double mouvement : d'une part, l'évolution communautaire a été la plus intense durant cette période mais, d'autre part, les trois conférences intergouvernementales qui se sont déroulées durant cette décennie ont eu des rendements décroissants. Nice a seulement permis de fluidifier la mécanique interne, ce qui était d'ailleurs son objectif principal.

Il convient également de garder une certaine humilité au regard du chemin parcouru. Toute présidence, aussi excellente soit-elle, et je suis convaincu que notre présidence l'est, avec six mois d'existence, ne fera jamais de miracles. Tout le monde se rend compte, aujourd'hui, que l'Europe est à la croisée des chemins. L'élargissement, inéluctable, se profile à l'horizon.

En outre, depuis les attentats du 11 septembre, cet élargissement est devenu d'autant plus nécessaire que les relations internationales se reconstruisent. Tout récemment, nous avons assisté à l'émergence d'un bloc d'États luttant contre le terrorisme. L'Union européenne en fait partie. Elle jouera un rôle plus important tout en étant elle-même moins sensible à d'éventuelles tentatives de déstabilisation lorsque tout les pays candidats auront adhéré. À cet égard, mon groupe est convaincu que Chypre participera au premier train de l'élargissement mais nous nous posons des questions sur la capacité de la Pologne de rejoindre à temps ce même train.

L'élargissement de l'UE met particulièrement en relief la question de l'intégration européenne. La volonté de faire progresser cette intégration existe-t-elle et, si tel est le cas, sur quelles bases se construira-t-elle ? Notre volonté est d'aller de l'avant et d'organiser l'intégration européenne d'un plus grand nombre de politiques qui seraient toutes menées sur la base de la méthode communautaire. Or, nous disposons pour l'instant d'un système hybride où l'intergouvernemental et le communautaire coexistent, ce qui contribue à rendre le système décisionnel compliqué et surtout très flou pour le citoyen.

L'adoption de la méthode communautaire pour toutes les politiques permettrait de mettre fin à l'ambiguïté du système et rendrait celui-ci plus compréhensible et plus abordable pour tous. Dans ce système, la Commission exerce, certes, un rôle central, mais qui ne plaît pas à tous les gouvernements. La seule façon de faire accepter par tous le pouvoir de la Commission est de faire en sorte qu'il soit légitime. La Commission doit donc s'assurer une légitimité propre dont elle ne dispose pas pour l'instant et elle doit mettre fin à l'image bureaucratique et technocrate déconnectée de la réalité qui est trop souvent sienne.

Dans ce contexte d'intégration européenne, il faut être capable de déterminer l'objectif politique que l'on veut atteindre et lui donner un nom. Il faut aussi que le citoyen sache ce qu'est l'UE et que celle-ci soit clairement identifiable au vu de certaines politiques et de certaines actions.

Nous pensons que l'Union représente plus qu'une gestion partagée d'une zone de libre-échange, comme l'affirme la position britannique. La défense, la politique sociale, la justice et la politique étrangère européennes devraient, à côté de l'euro, pouvoir être clairement identifiables comme des politiques à part entière menées de façon efficace grâce à la méthode communautaire.

Le mandat d'arrêt européen et la capacité opérationnelle de la politique européenne de sécurité et de défense(PESD) sont inscrits à l'ordre du jour du Sommet de Laeken. Une avancée dans ces deux domaines constituerait déjà, dans le contexte de crise internationale que nous connaissons, un pas important et symbolique vers la réalisation de cet objectif d'intégration et de visibilité des politiques européennes.

Sur la base du document élaboré par le groupe de Laeken, la déclaration sur l'avenir de l'UE va être adoptée. Cette déclaration est importante parce que chaque État va pouvoir exprimer formellement, en même temps, sa conception de l'avenir de l'UE.

Il est, en effet, crucial, afin de pouvoir dégager des orientations politiques générales d'avenir de l'UE que chaque État s'exprime et que tous les sujets soient abordés de manière franche. L'éventuelle constitution européenne et la future structure institutionnelle de l'Union, qui pourrait être de type fédéral comme notre groupe le souhaite, doivent ainsi occuper une place centrale dans la réflexion menée par les États.

La convention qui va être constituée dans la foulée de la déclaration de Laeken sur l'avenir de l'UE dans le but de préparer le terrain pour la prochaine conférence intergouvernementale, en élaborant un rapport, devra jouer un rôle de premier plan, un rôle de pionnier.

Pour que cette convention puisse remplir pleinement sa mission et pour que cette nouvelle approche dans le processus de réforme de l'UE ne constitue pas un exemple isolé, quatre conditions doivent être remplies.

Premièrement, il faut que les États membres se montrent suffisamment ambitieux pour que la convention serve à autre chose qu'à dresser un simple inventaire, une simple liste des sujets à traiter lors de la prochaine conférence intergouvernementale. Cette convention doit avoir pour objectif de dégager des options politiques à présenter lors de ladite conférence.

Deuxièmement, pour que la convention remplisse son rôle, il faut évidemment que des moyens suffisants lui soient accordés. Elle doit bénéficier de toute l'infrastructure et de toutes les ressources nécessaires à l'accomplissement de sa tâche. N'oublions pas que la convention ne disposera que de quinze mois pour effectuer son travail, ce qui est relativement court. Il est donc impensable que des contraintes matérielles mettent en péril ses travaux.

La troisième condition qui doit être remplie pour le succès de la convention repose sur le choix de son président. Il devra s'agir d'une personnalité politique d'envergure ayant déjà une expérience réussie en politique européenne et faisant preuve d'une ambition politique réelle pour l'UE.

Mes chers collègues, vous avez entendu que, récemment, M. Jacques Delors a fait savoir qu'il était disponible et nous pensons qu'il conviendrait parfaitement pour mener avec brio les travaux de la convention.

Quatrièmement, la convention sera essentiellement composée de représentants de parlements nationaux et du parlement européen, ce qui donnera une légitimité politique indiscutable à ses travaux.

Dans le respect de la démocratie et de la volonté du rapprochement de l'Europe et du Citoyen, il est indispensable que les conclusions et les propositions de la convention qui feront, en son sein, l'objet d'un consensus ou obtiendront un soutien majoritaire ne puissent être écartées par les gouvernements lors de la conférence intergouvernementale. Le refus d'accepter telle ou telle proposition devrait au moins être clairement motivé et détaillé.

A contrario, nous retomberions dans le fossé démocratique que nous cherchons à combler puisque l'instrument même de la recherche de plus de démocratie serait remis en cause.

Nous prônons donc une Europe élargie dotée de compétences politiques communautaires clairement définies et étendues à des domaines comme la Justice, la Défense, la Politique sociale et la Politique étrangère, en un mot, une fédération d'États ayant en commun des politiques qui deviennent plus efficaces pour l'ensemble des citoyens que lorsqu'elles sont menées séparément.

La déclaration de Laeken va enfin ouvrir et baliser le débat sur l'évolution de l'UE. La convention, instrument nouveau et démocratique, pourra sans doute mener le travail de préparation à cette évolution nécessaire afin que, sur cette base, les gouvernements se mettent d'accord sur une UE plus intégrée, plus forte, plus démocratique.

Par conséquent mon groupe votera en faveur de la résolution qui nous est soumise et se situera sans cesse dans une perspective plus volontariste pour la construction européenne

Pour conclure je rappellerai les propos prononcés naguère à cette même tribune par le professeur Jean-Victor Louis : « Le consentement à l'Europe ne va pas de soi, il doit se conquérir ».

(Algemeen applaus)

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je vais tenir des propos relativement lapidaires après l'intervention de M. Roelants du Vivier.

Comment être en désaccord avec la proposition de résolution qui nous est présentée et dont le rapport est extrêmement bref ?

D'abord, concernant la forme, comment ne pas souhaiter, après l'échec de Nice, qu'un groupe de travail - on l'appellera désormais une convention - ne clarifie rapidement le débat sur l'avenir de l'Union ?

Comment ne pas adhérer à une meilleure association des parlements nationaux au processus institutionnel de réflexion et de décision ?

Comment ne pas souhaiter que la société civile - via un Forum - soit réellement consultée ?

Comment, vu le manque de leadership dans la conduite de l'UE, ne pas aspirer à la désignation d'une grande personnalité européenne capable de conduire la réflexion à son terme ?

Ensuite, concernant le fond, comment ne pas partager la volonté d'élaborer enfin une véritable constitution européenne ?

Comment ne pas exiger une amélioration du fonctionnement des institutions fondées, principalement, sur la subsidiarité, la transparence, l'efficacité et la légitimité ?

Comment, étant donné le déficit démocratique, ne pas en appeler à un renforcement du rôle du Parlement européen ?

Comment ne pas espérer que la règle de la majorité qualifiée au Conseil ne soit « perfectionnée » et que la Commission ne réaffirme son indépendance vis-à-vis des États membres ?

Enfin, comment ne pas adhérer au développement du modèle social européen, à une politique économique et monétaire plus efficace, au principe de précaution et à la diversité culturelle ?

Je rappelle cependant que les rédacteurs de ce texte consensuel ont oublié la protection des minorités, mais passons.

Autant de raisons pour soutenir cette résolution conçue pour réunir, malgré la diversité de son expression, l'unanimité de l'arc-en-ciel mais aussi de l'opposition parlementaire.

Pourtant, le groupe PSC du Sénat s'abstiendra lors du vote de cette résolution, tant pour des questions de fond que pour des questions de forme.

Concernant la forme, comment concilier les bonnes résolutions énoncées ci-dessus avec la méthode utilisée par le gouvernement belge pour préparer la déclaration de Laeken ? Non seulement, le Parlement belge en ignore toujours le contenu exact, ce qui n'est pas le cas de la presse internationale, mais les associations et la société civile ne sont pas davantage invitées à en approuver - ou critiquer - la méthode.

Par ailleurs, rien n'indique que les conditions politiques sont réunies pour sortir de l'impasse du Sommet de Nice. Beaucoup d'argent a été consacré à des séminaires locaux, mettant en valeur des ministres régionaux, à des voyages glorifiant des éminences fédérales, à des actions de promotion de la présidence belge.

Quelques couacs retentissants ont été enregistrés dans le même temps : la dispute publique avec le président de la Commission, la réunion des trois grands d'Europe sans la présidence européenne et les insultes subies en Israël au lendemain de la sortie d'un film contre Sharon à la RTBF.

La résolution parle d'une représentation « adéquate » de la Belgique dans la Convention. Mais, que veut dire le terme « adéquat » ?

À quel titre siégeront les représentants du gouvernement ? Comment les régions et les communautés seront-elles associées ? Comment la société civile, les associations, seront-elles consultées ? Et les parlements nationaux ? Seront-ils autre chose que des chambres d'entérinement de traités aussi « imparfaits » que celui de Nice ?

Quant au fond, beaucoup dépendra du charisme de la personnalité désignée pour présider la Convention, la conduire et lui imprimer un rythme de travail, ainsi que de la confiance dont elle bénéficiera de la part des parlements nationaux et européen. L'ambition ne se mesure pas à la longueur d'une liste de travaux. Elle se jaugera, dans six mois, dans deux ans, à l'aune de la confiance que les citoyens européens conserveront vis-à-vis de l'UE.

Comment assurera-t-elle la paix, la sécurité, la prospérité, la solidarité ? À ce propos, qui décide, quels sont ses pouvoirs, comment puis-je influer sur ces pouvoirs ? À ces trois questions se résume la crédibilité, la légitimité de l'Europe.

La proposition de résolution qui nous est présentée pose, je le répète, de sérieux problèmes de fond et de forme. Par conséquent, le groupe PSC s'abstiendra lors du vote.

De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - We kunnen er niet om heen, we krijgen steeds meer Europa, terwijl de verschillende volkeren van Europa steeds wantrouwiger worden tegenover deze Europese Unie. De politieke elites van Europa marcheren steeds verder en kijken niet eens meer om om te zien of er nog iemand volgt. Het referendum in het zeer Europees gezinde Ierland had een teken moeten zijn. Nu blijken zelfs de inwoners van België, dat over Europa altijd enthousiast is, hun wantouwen tegenover Europa uit te spreken. Instemming maakt plaats voor apathie, apathie voor wantrouwen. Het is tijd om te temporiseren, te evalueren en te consolideren. Het antwoord van de Europese elite is evenwel de vlucht vooruit. Nog meer inbreiden en uitbreiden. De theorie is dat visie en doorzettingsvermogen uiteindelijk tot onverhoopte resultaten zullen leiden. Het morrende volk zal uiteindelijk toch meewandelen. Het is uiteraard niet uit te sluiten, maar andere scenario's zijn veel waarschijnlijker: hoe verder Europa voortschrijdt, hoe meer het zal geassocieerd worden met de verschillende maatschappelijke problemen. Het imago van de Europese Unie wordt nu al gekenmerkt door bureaucratie, bemoeizucht en onduidelijkheid. Andere negatieve associaties zullen er nog bijkomen naarmate de regeringen pogen onpopulaire maatregelen achter Europa te verstoppen. De resultaten zijn voorspelbaar: nog meer apathie, nog meer wantrouwen. Eén opvallend onderdeel van dit nieuwe Europa willen we niet onbelicht laten. Dit nieuwe Europa wil voortaan op meer bouwen dan het nastreven van de voordelen van samenwerking. Het wil zijn eenheid niet alleen meer bouwen op het gezond verstand dat zegt dat internationale samenwerking materiële baten oplevert. Het wil nu ook een ideologie, een Europees credo, zoals de American's creed. Het Europees credo heeft een zeer nijdig en verontrustend trekje: het duldt geen tegenspraak tegen de eigen dogma's. Men wil nu een heuse grondwet ontwerpen zonder het woord referendum in de mond te nemen. Waneer men dan toch een referendum organiseert en als de uitslag tegenvalt, zoals in Ierland of Denemarken, dan mogen de mensen hun huiswerk opnieuw maken. Het meest verontrustende is dat degene die afwijken van de vastgelegde ideologie van het nieuwe Europa, moeten uitgeroeid worden. De zielige vertoning waaraan België maar ook enkele andere Europese landen zich schuldig maakten na de Oostenrijkse verkiezingen leek op een heksenjacht. Niet minder miserabel was de Belgische houding tegenover Italië. Ook deze resolutie bevat dit onwelriekend onderdeel van het Europese credo, waar ze in punt 12 g) de financiering en het geven van een statuut voorbehouden aan partijen, waarvan de traditionele partijen vinden dat ze democratische zijn. De inhoudelijke democratie heet dat met een eufemisme. De voorwaardelijke of de beperkte democratie zouden betere termen zijn. Sommigen waren erdoor verrast, maar we hadden het kunnen zien aankomen. Ook de eerste minister die in een vorig leven eigenlijk zeer weinig interesse betoonde voor de Europese Unie en ooit een voorstander was van de lichte Staat en deregulering, heeft nu het Europese credo ontdekt en omhelsd. Plotseling moet een superstaat, die van het uitvinden van regeltjes een Olympische discipline heeft gemaakt, instaan voor het geluk van allen. Subsidiariteit is niets meer dan een slogan geworden. Het lijkt er dan ook meer op dat het Europese project de fetisj is van zoveel verouderde traditionele Europese partijen die hun gebrek aan maatschappelijk programma pogen te verbergen door hun vlucht in Europa. Wij bekijken deze evolutie met groot wantrouwen. In concreto zullen wij om volgende redenen tegen deze resolutie stemmen. Ten eerste is de reeds vermelde totalitaire paragraaf 12 g) onaanvaardbaar. Ten tweede zijn we van mening dat verdere evoluties in de verdragen moeten gekoppeld worden aan referenda, niet aan contacten met de zogenaamde civiele maatschappij, via het belachelijke Europese inspraakforum. Ten derde kanten wij ons tegen een Europese Grondwet. Een Grondwet is het voorrecht van een soevereine Staat. De Europese Unie is geen Staat en mag dat ook niet worden. Niet omdat wij ons verzetten tegen een Europees project, maar omdat wij vrezen dat deze Europese Unie de beste methode is om dit project te kelderen en het begrip Europa een slechte naam te geven bij de verschillende volkeren van Europa.

Mme Nathalie de T' Serclaes (PRL-FDF-MCC). - Cette résolution attire l'attention de nos autorités gouvernantes sur la nécessité de développer le modèle social européen, notamment en insistant sur la problématique relative aux droits de l'enfant.

En tant que présidente du groupe de travail « droits de l'enfant », qui a émis une série de recommandations, notamment pour préparer la présidence belge, je voudrais ici me faire l'écho des conclusions de la réunion qu'ont tenue, le 9 novembre dernier, les ministres européens responsables de l'enfance.

Cette réunion, qui s'est déroulée au Palais d'Egmont sous la présidence des trois ministres communautaires concernés, mérite d'être relayée au sein de notre assemblée, dans le cadre de la future déclaration de Laeken et des conclusions de la présidence belge.

En effet, l'ensemble des ministres belges souhaitent, d'une part, que cette déclaration intègre des éléments favorables à la construction d'une Europe plus accueillante à l'égard des enfants, et, d'autre part, que l'on retienne une formulation sensibilisant davantage l'Europe aux enfants et à leurs droits, de manière à rapprocher l'Union européenne des citoyens et à favoriser la prise en compte des intérêts de l'enfant dans les programmes et les politiques.

Les ministres chargés de l'enfance se sont montrés soucieux d'intégrer dans le traité cette préoccupation de l'intérêt supérieur de l'enfant, au même titre que d'autres dispositions, afin, notamment, de respecter et de promouvoir une société accueillante pour les enfants.

Les conclusions de cette réunion sont intéressantes, dans la mesure où, de manière unanime, les différents ministres européens chargés de l'enfance ont soutenu l'idée d'une approche transversale pour ce qui est des droits de l'enfant et des politiques qui le concernent.

C'est exactement ce que notre groupe de travail souhaitait, comme en atteste le rapport adopté à l'unanimité par notre parlement. Nous nous réjouissons que l'ensemble des ministres européens aient répercuté ces préoccupations.

Je voudrais également rappeler que, dans leurs conclusions, les ministres ont par ailleurs souhaité que l'on puisse, d'une manière ou d'une autre, soutenir un réseau à l'échelon européen quant aux lieux d'observation des droits et politiques de l'enfant.

Par rapport aux dispositions qui figurent dans cette résolution, notamment la volonté de faire participer les citoyens à la construction européenne, les ministres européens insistent aussi sur la participation des enfants.

Dans le droit fil de la convention internationale relative aux droits de l'enfant, je voudrais insister sur notre volonté, d'une part, de construire une Europe plus proche des citoyens, et donc plus proche des enfants, et, d'autre part, de faire de leur participation à la construction européenne un véritable enjeu.

Mme Marie Nagy (ECOLO). - Mon intervention sera brève. Tant l'heure tardive que l'absence remarquable du gouvernement incitent à la modestie dans nos discussions, bien que le sujet dont nous débattons soit déterminant pour notre vie et celle de nos enfants.

Des résolutions ont été déposées et discutées et l'on nous soumet aujourd'hui une proposition de résolution que nous approuvons. Cependant, je voudrais émettre quelques remarques.

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

Le sommet de Nice représente essentiellement une avancée intergouvernementale. Pour de nombreux européens convaincus, il s'agit d'une marche arrière plutôt que d'un progrès. L'élargissement de l'Union européenne est une décision importante mais si l'on ne modifie pas les mécanismes de décision de l'institution européenne, il sera impossible d'en assurer le fonctionnement. L'enjeu du sommet de Laeken est de mettre en évidence le processus de la prochaine CIG, afin d'en arriver à une Europe élargie qui puisse fonctionner. Cela concerne la politique européenne de défense. Les événements en Afghanistan ainsi que d'autres conflits montrent que si l'Europe ne réfléchit pas à une politique européenne de défense effective, sa place dans le contexte international continuera à susciter des dissensions.

L'harmonisation fiscale est aussi un élément de première importance. L'enjeu de l'après-Laeken sera probablement l'organisation de la convention et la capacité de promouvoir une idée européenne vraiment nouvelle, une idée capable d'enthousiasmer les générations qui nous suivent, tout comme la première idée européenne a incité toute une génération à construire ce qui est probablement la plus grande réussite de la deuxième moitié du 20e siècle. Peut-on vraiment réussir en reprenant les anciennes recettes et en faisant appel aux personnes qui ont porté l'Europe jusqu'ici ? La convention arrivera-t-elle à enthousiasmer la jeune génération ? De nombreuses réponses seront à chercher non pas dans le château de Laeken mais dans la capacité de mobilisation de la société civile qui, elle, se trouvera dans les rues de Bruxelles. Il faudra être attentif à ses revendications. C'est vers ces gens-là que se tournent les jeunes, car ils sont porteurs de cet espoir d'avoir une Europe sociale, une Europe capable d'induire un autre discours sur la paix dans le monde. Est-ce réalisable ? Permettez-moi de dire que le caractère très sécuritaire des derniers sommets m'inspire beaucoup d'inquiétude à propos de la capacité que nous avons de nous mettre en phase avec ce que la société dit et appelle de ses voeux.

Je voterai sans hésitation la proposition de résolution qui nous est soumise. J'estime que ce qui fait défaut à l'Europe, c'est la capacité de mobilisation politique, la capacité d'inspirer un idéal, la capacité de brancher les jeunes générations. J'espère que Laeken sera l'occasion de montrer ces capacités.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijn korte uiteenzetting sluit aan bij deze van de heer D'Hooghe die evenals mevrouw Willame terecht gewezen hebben op de algemeenheid en vaagheid van de resolutie. Ik betreur het dat we er niet in geslaagd zijn een scherpere, meer toekomstgerichte tekst op te stellen. Ik stel voor de tekst minstens op twee punten te versterken, namelijk wat de pariteit en de kinderparagraaf betreft.

Artikel 18 van de resolutie dat handelt over de inhoud en de agenda van de IGC vraagt bijzondere aandacht voor de uitbouw van een Europees sociaal model dat gebaseerd moet zijn op de strijd tegen sociale uitbuiting, armoede en werkloosheid, op een sociale beschermingssysteem, toegang tot gezondheidszorg, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, rechten van het kind, sociale cohesie en zo voort. Wie kan hiertegen zijn? De formulering is nog veel zwakker dan de teksten van de Verenigde Naties over de mensenrechten.

Ik heb dan ook twee amendementen ingediend die de methode die de Conventie hanteert moet kunnen aanscherpen.

Het eerste amendement stelt de inlassing voor van een artikel 5bis waarin ik erop aandring "overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, een paritaire samenstelling van mannen en vrouwen in de Conventie en het forum na te streven zodat het genderperspectief en een echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen weerspiegeld worden in de Conventievoorstellen die uiteindelijk tot een constitutionaliseringsproces van de Europese Unie moeten leiden;". In mijn verantwoording wijs ik erop dat op de Raad van Laken de staatshoofden en regeringsleiders de krijtlijnen van de nieuwe IGC zullen vastleggen. Wellicht zal men opteren voor de methode van de Conventie die reeds eerder werd toegepast bij de totstandkoming van het Handvest van de Grondrechten. De Conventie van het Handvest heeft ons geleerd dat er nauwelijks vrouwen bij betrokken waren. Bovendien werd in het Handvest gelijkheid vanuit juridisch standpunt niet behandeld, zoals opgenomen in het communautair acquis dat in verband hiermee al bekrachtigd is. De Top van Nice was een belangrijke stap voorwaarts in het integratieproces door de afkondiging van het Handvest van de Grondrechten en de hervorming van de instellingen. De Top van Nice heeft dan ook een belangrijke aanzet gegeven tot een toekomstige Europese Grondwet waarin gelijkheid tussen mannen en vrouwen een belangrijk element vormt samen met andere structurele principes die afgeleid werden uit het communautair acquis. Dit amendement tracht hieraan tegemoet te komen.

Ten tweede stel ik voor een nieuw artikel 6bis in te lassen, luidende: "achten het nodig om te waarborgen dat terdege rekening wordt gehouden met de rechten van het kind en dat de Conventie haar belangrijkste voorstellen aan een kindereffectenrapportage onderwerpt;".

Ik verantwoord mijn amendement door erop te wijzen dat in het najaar Europese jongeren in Gent bijeen waren om te debatteren over het Witboek dat de neerslag is van een Europese jongerenbevraging over hoe zij Europa willen zien evolueren. Het is de bedoeling dat dit Witboek het politieke instrument wordt in de uitbouw van een Europees jeugdbeleid.

Ook participatie staat in dit rapport centraal. Zo wordt voorgesteld dat de Europese Commissie bij belangrijke beslissingen altijd een kindereffectenrapport vraagt, vooral in de domeinen mobiliteit en infrastructuur. Dit moet niet leiden tot een vertraging van het besluitvormingsproces, maar wel tot een beter bestuur voor eenieder in Europa. De opname van een jeugdparagraaf in het verdrag van Laken kan een belangrijk signaal naar de jongeren zijn om duidelijk te maken dat men wel degelijk met hen rekening houdt. Dit amendement ligt ook in de lijn van de aanbevelingen die de Senaat heeft goedgekeurd in het rapport van de werkgroep `Rechten van het Kind'.

Ik hoop dan ook dat mijn amendementen worden aangenomen.

-De bespreking is gesloten.