2-906/1 | 2-906/1 |
19 SEPTEMBER 2001
In het Belgisch strafrecht wordt prostitutie als zodanig niet gestraft.
In artikel 380, § 1, worden enkel die personen gestraft die meewerken aan ontucht en prostitutie, namelijk :
a) hij die een meerderjarige, zelfs met zijn toestemming, aanwerft, meeneemt, wegbrengt of bij zich houdt met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie;
b) hij die een huis van ontucht of prostitutie houdt;
c) hij die kamers of enige andere ruimte verkoopt, verhuurt of ter beschikking stelt met het oog op prostitutie met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren;
d) hij die eens anders ontucht of prostitutie exploiteert.
De vier vermelde misdrijven worden zwaarder gestraft als de dader gebruik heeft gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang, of misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin een persoon verkeert (onwettige of precaire administratieve toestand, zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek) (artikel 380, § 3).
De misdrijven bedoeld in artikel 380, § 1, worden zwaarder gestraft als de persoon minderjarig is (afhankelijk van het geval minder dan 16 of minder dan 10 jaar) (artikel 380, § 4).
In artikel 380bis wordt gestraft hij die in een openbare plaats iemand tot ontucht aanzet (door woorden, gebaren of tekens).
Artikel 380ter bestraft de persoon die, direct of indirect, reclame maakt of doet maken, uitgeeft, verdeelt of verspreidt voor een aanbod van diensten van seksuele aard met een direct of indirect winstoogmerk, wanneer die diensten worden verleend bij wege van een of ander telecommunicatiemiddel, « zelfs indien hij zijn aanbod verheelt onder bedekte bewoordingen ». Dit artikel straft ook elke persoon die door enig reclamemiddel kenbaar maakt dat hij zich aan prostitutie overgeeft, de prostitutie van anderen vergemakkelijkt of wenst in betrekking te komen met iemand die zich aan ontucht overgeeft.
Uiteraard zijn de straffen zwaarder als de reclame slaat op minderjarigen.
Ten slotte zijn er ook de artikelen 383 tot 385 van het Strafwetboek, die de openbare schennis van de goede zeden bestraffen.
Dit overzicht van bepalingen in de strafwet strookt niet met wat er in de praktijk gebeurt bij politie, administratie en fiscus.
Ook al kunnen pooiers vervolgd worden, toch blijkt dat de « beschermers » van de prostituees of prostitués zelden aangeklaagd worden.
Ook al is het houden van een huis van ontucht of prostitutie een misdrijf, toch overweegt de stad Antwerpen ernstig om een huis te openen, waar prostituees of prostitués die dat wensen, terechtkunnen en waar een politiekantoor zal worden ingericht om eventueel geweld te voorkomen en te bestrijden.
Ook al is het verboden kamers te verhuren om een abnormaal profijt te realiseren, toch innen gemeenten belastingen op deze infrastructuur zonder zich veel vragen te stellen bij het begrip « abnormaal profijt ».
Ook al is het verboden om kenbaar te maken dat men zich aan prostitutie overgeeft, toch verschijnen ook in serieuze kranten tal van kleine berichtjes met een naam, een adres, een GSM-nummer en zelfs eventuele maten van mannen en vrouwen die zich prostitueren ... uiteraard wordt dit niet vervolgd. Ook al worden prostituees en prostitués (aangezien in ons land naar schatting 30 % van de personen die zich prostitueren mannen zijn) niet vervolgd, toch hebben zij de grootste problemen om een arbeidsovereenkomst te krijgen of zich als zelfstandige te vestigen.
Als een persoon die zich prostitueert een arbeidsovereenkomst tekent (trouwens vaak ten onrechte een contract als « dienster »), is het vaak moeilijk om dit via een rechtszaak te doen naleven (bijvoorbeeld wanneer de werkgever verzuimt sociale bijdragen te betalen) omdat de arbeidsovereenkomst indruist tegen de goede zeden en er dus moeilijkheden optreden door het welbekende adagium « nemo auditur propriam turpitudinem allegans ».
Deze dubbelzinigheid wordt zelfs hypocrisie als het hele wettelijke arsenaal wordt gebruikt om de prostituee of prostitué aan de schandpaal te nagelen terwijl er in het familierecht op het vlak van seksualiteit een tegengestelde beweging op gang komt (bijvoorbeeld de depenalisering van overspel ...).
Er kan onmogelijk een typologie van prostitutie worden opgesteld. Enkel de « externe » structuren kunnen worden bepaald : prostitutie op de openbare weg, in bars en clubs, raamprostitutie, escortdiensten, sauna en massagezalen, cabarets, privé-prostitutie en zelfs peepshows.
Ook deze onderverdeling leidt in het beste geval slechts tot het ontdekken van zogenaamde « onechte zelfstandigen » onder de prostituees of prostitués in bars, achter het raam of in cabarets.
De redenen om in de prostitutie te stappen zijn trouwens niet alleen verschillend, maar bovendien zijn zij onvoldoende om een objectif en gegrond juridisch onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende specifieke situaties.
Het enige aspect van dit fenomeen dat de wetgeving objectief kan omschrijven is uiteraard geweld en de daarmee samenhangende trieste verschijnselen (dwang, bedreigingen, misbruik van een persoon in een kwetsbare positie ...).
Zoals we hebben aangetoond bestaat de wetgeving om dit geweld te bestraffen. Er hoeven dus niet meer wetten te komen. Er is echter wel nood aan meer doeltreffendheid in het veld en in de rechtszaal. Op 10 september 2001 zijn weliswaar drie uiterst gewelddadige Albanese pooiers veroordeeld met zware straffen, maar hoeveel pooiers van dat kaliber lopen niet nog vrij rond ?
Uiteraard moet geweld gestraft worden en moeten bepalingen omtrent minderjarigen worden nageleefd. Moet prostitutie zelf echter worden bestreden ?
De Overeenkomst ter bestrijding van de handel in mensen en in de exploitatie van de prostitutie, opgemaakt te Lake Success (New York) op 21 maart 1950, trad in België in werking op 20 september 1965. Ze hield de goedkeuring in van een abolitionistisch systeem met dezelfde verbodsbepalingen als het Belgische Strafwetboek die we hierboven uiteengezet hebben.
Net als België hebben ook Frankrijk, Spanje, Italië, Portugal, Denemarken, Finland en Luxemburg de overeenkomst omgezet in hun rechtsorde.
In de praktijk is gebleken dat deze bepalingen prostitutie niet uitroeien maar eigenlijk een soort schemerzone creëren, zodat de prostituee of prostitué onvermijdelijk gemarginaliseerd wordt.
Zweden denkt dat de oplossing ligt in het straffen van de klant, daarbij uitgaand van het principe dat wanneer er geen vraag is er ook geen aanbod meer zal zijn.
Om te beginnen heeft een algeheel verbod nog nooit tot een oplossing geleid (alcohol, drugs, ...).
Bovendien is prostitutie niet aan een bepaalde plaats gebonden noch aan een welbepaalde modus operandi. Het verschijnsel verplaatst zich naargelang de verboden (minder op straat maar meer in een appartement, meer via het internet, meer op erg discrete plaatsen ...).
Wellicht vinden de Zweedse politie en het Zweedse gerecht een dergelijk beleid voldoende, omdat zij op straat nog slechts enkele berooide prostituees of prostitués zien en een paar arme drommels die niet de middelen hebben om te betalen voor seksuele diensten op een discrete en gezellige plek.
Een dergelijk beleid keldert natuurlijk de statistieken over openbare prostitutie maar regelt uiteindelijk niets. Erger nog, het is niet langer mogelijk nog precies te weten wat er zich afspeelt in deze grotendeels clandestien geworden wereld.
De Zweedse oplossing is slechts een rookgordijn waarmee men zich een goed geweten aanpraat. Men verklaart immers dat men de prostitutie hiermee wil uitroeien, maar in werkelijkheid leidt deze oplossing tot de organisatie van een duaal prostitutiegebeuren : een voor de armen op de openbare weg, het andere voor de rijkeren op privé-plaatsen die voornamelijk bekend raken via nieuwe communicatietechnieken. In het eerste geval loopt de arme het risico gestraft te worden, in het tweede geval bestaat dat risico niet. De indiener van dit voorstel is dus geen voorstander van de Zweedse oplossing.
Wij gaan uit van het principe dat geweld en dwang natuurlijk beter moeten worden bestreden dan nu, maar dat prostitutie niet kan worden afgestraft. De situatie van de persoon die zich prostitueert, moet alle aandacht krijgen. Deze persoon hoeft geen speciaal statuut te krijgen, maar wel dezelfde rechten als onverschillig welke andere werknemer.
Als de persoon werkt voor een « baas », moet er een arbeidsovereenkomst bestaan tussen de partijen.
Als er geen sprake is van ondergeschiktheid, moet de persoon die zich prostitueert, ongeacht zijn « beroep » een zelfstandig statuut kunnen krijgen.
Volgens de huidige wetgeving is de werving een misdrijf.
Ook het houden van een huis van prostitutie is een misdrijf.
Deze twee elementen maken het voor een prostituee of prostitué onmogelijk om een arbeidsovereenkomst te krijgen en de naleving ervan via het gerecht af te dwingen.
Wij stellen voor deze twee misdrijven te schrappen.
De arbeidsinspectie kan dan zonder problemen controleren of een arbeidsovereenkomst bestaat en de rechtbank kan zonder probleem straffen uitspreken als de bepalingen ervan niet nagekomen worden. Bovendien zal een prostituee of prostitué die zich niet in een verhouding van ondergeschiktheid bevindt, via het RSVZ moeiteloos het zelfstandigenstatuut verwerven met de daaraan verbonden sociale voordelen.
Als er geen sprake is van regelmatige tewerkstelling en als de prostituee of prostitué niet gekozen heeft voor het zelfstandigenstatuut, kan via artikel 380bis, § 1, 4º, iedere persoon vervolgd worden die op welke manier ook eens anders ontucht of prostitutie exploiteert. Dankzij dit artikel kan de persoon beschermd worden tegen een opdringerige pooier.
Ook de bepalingen over het maken van reclame voor seksuele dienstverlening zijn aan wijziging toe (uiteraard met uitzondering van publicaties bestemd voor minderjarigen). Sedert de wet van 1995 is immers gebleken dat deze bepalingen niet uit te voeren zijn (artikel 380ter, § 2 en § 3, eerste lid, van het Strafwetboek).
Alle andere bepalingen van het Strafwetboek blijven van toepassing : bepalingen met betrekking tot minderjarigen en bepalingen ter bestraffing van geweld, dwang en misbruik van de kwetsbare positie waarin een persoon verkeert.
Dit wetsvoorstel heeft tot doel de hinderpalen op te ruimen voor de erkenning van een prostituee of prostitué als zelfstandige of loontrekkende.
De prostituee of prostitué moet dezelfde rechten krijgen als ongeacht welke andere werknemer.
Het is echter niet de bedoeling de persoon die zich prostitueert, een bijzonder statuut toe te kennen.
Als een « werkgever » zijn sociale verplichtingen niet nakomt, kan het gerecht hiervoor worden ingeschakeld, net als bij welke overeenkomst ook in een andere sector.
Ook in andere sectoren kunnen bijzondere of geheime overeenkomsten gelden. Deze kunnen worden ontdekt, aangegeven en bestraft wanneer er sprake is van een misdrijf.
Ten slotte verschilt het belastingsstelsel niet van dat waaronder andere belastingplichtigen vallen.
De fiscus beschikt over de nodige middelen om valse of onvolledige aangiften op te sporen.
Net als bij andere zelfstandigen kan de fiscus ook hier forfaitaire aanslagvoeten bepalen, waarbij hij zich baseert op verschillende indiciën en vergelijkingspunten.
Ook hier wenst de indiener van het voorstel geen afbreuk te doen aan de bestaande fiscale regels.
Prostituees of prostitués die het milieu verlaten en dus minder gaan verdienen, krijgen vaak te maken met betalingsmoeilijkheden vooral voor achterstallige belastingen.
Is dat dan een andere situatie dan wanneer een kaderlid van een bedrijf opeens werkloos wordt en zijn inkomen drie- of viermaal minder bedraagt dan wat hij voordien verdiende ?
Is dat dan een andere situatie dan wanneer een zelfstandige na een ongeval zijn beroep niet langer kan uitoefenen en een veel minder betaalde baan moet aannemen ?
De indiener wenst geen waardeoordeel uit te spreken over prostitutie en wil prostituees en prostitués de mogelijkheid bieden om net als alle burgers te genieten van sociale bescherming. Al evenmin wil hij hun bijzondere voordelen bieden die indruisen tegen het gemene recht.
De overheid behoort personen die zich prostitueren echter wel hulp te bieden en hun reïntegratie te bevorderen.
De Staat, de gemeenschappen en de gewesten moeten zorgen voor de nodige financiële middelen om deze opdracht te vervullen via structuren of organisaties die worden opgericht of erkend in het kader van hun bevoegdheden.
Wij denken natuurlijk niet dat een dergelijk voorstel het mogeljk maakt om alle prostituees en prostitués de voordelen te bieden van de wettelijke bescherming die alle werknemers krijgen.
Sommigen weigeren immers elke vorm van erkenning en willen zwartwerken. Anderen prostitueren zich slechts sporadisch om bijvoorbeeld op het einde van de maand de eindjes aan elkaar te knopen. Soms ook om andere redenen.
De voorgestelde bepalingen willen enkel een antwoord bieden op de vraag van prostituees en prostitués die niet langer als marginalen door het leven willen gaan.
Het is bovendien ook de bedoeling deze mensen een uitweg te bieden uit het schandelijke bestaan dat door de huidige wetgeving in stand wordt gehouden.
| Philippe MONFILS. |
Artikel 1
Dit wetsvoorstel regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 380 van het Strafwetboek, vervangen bij de wet van 13 april 1995 en hernummerd bij de wet van 28 november 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) in § 1, 1º, vervalt het woord « aanwerft »;
B) paragraaf 1, 2º, vervalt.
Art. 3
In artikel 380ter van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 maart 1995 en hernummerd bij de wet van 28 november 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) paragraaf 2 vervalt;
B) paragraaf 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
« § 3. Met gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met geldboete van honderd frank tot duizend frank wordt gestraft hij die door enig reclamemiddel aanzet, door de toespeling die erop wordt gemaakt, tot de seksuele exploitatie van minderjarigen of meerderjarigen, of van zulke reclame gebruik maakt naar aanleiding van een aanbod van diensten. »
| Philippe MONFILS. |