2-156 | 2-156 |
De voorzitter. - De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister.
Mme Anne-Marie Lizin (PS). - La France vient de rendre publique une grande partie des mesures de sécurité qui vont désormais s'appliquer à ses centrales nucléaires et à ses sites de retraitement.
La Belgique vit, en cette matière, une situation de non-droit assez inacceptable, et je souhaite, monsieur le ministre, que vous nous fournissiez un calendrier des mesures qui sont envisagées et des délais de mise en oeuvre de celles-ci.
Les habilitations de sécurité des personnes qui peuvent avoir accès aux zones de sécurité des centrales ne sont toujours pas mises en oeuvre, en contradiction avec la loi de 1998 et l'arrêté royal de 2000. La définition de ces zones de sécurité n'est toujours pas réalisée explicitement et la liste des personnes autorisées - liste qui doit être exhaustive et limitative - n'est toujours pas réalisée. En fait, une seule personne aujourd'hui peut légalement se trouver dans le coeur de la centrale, c'est le directeur, et lui seul. Il est donc urgent de rattraper ce retard anormal, qui pouvait se comprendre avant le 11 septembre mais qui ne peut plus aujourd'hui être admis. Il est n'est plus possible d'accepter que les dirigeants privés des deux centrales nucléaires persistent à faire des déclarations irresponsables.
Quant à la résistance des centrales en cas d'attaques d'avions, les calculs datant de 1985 n'ont nullement envisagé le type de risques que nos sociétés de ce début de siècle vont devoir affronter pendant très longtemps. Il n'est pas réaliste de penser que l'insécurité d'aujourd'hui sera oubliée dans un an ou deux, bien au contraire, et dès lors les mesures françaises de renforcement paraissent sages et fondées. D'autant plus que les attentats du 11 septembre ont demandé une préparation de quatre ans et il n'est pas déraisonnable de penser que des actions pareilles peuvent être en cours d'organisation aujourd'hui mais ne se réaliser que dans quelques années.
Tenons compte de cela pour mesurer l'importance du débat que nous avons aujourd'hui.
Protection aérienne, renforcement des enceintes, résistance de l'ensemble des parties du coeur et des secteurs liés directement au coeur du réacteur. Que pensez-vous de l'intérêt d'une vision européenne harmonisée de ces mesures de sécurité dans un secteur où, finalement, les risques sont totalement partagés par l'ensemble du territoire européen ? Je rappelle Tchernobyl. Tout le monde sait que c'est à 30 km que les premières véritables retombées ont eu un impact catastrophique et que ce n'est qu'à partir d'un élément de mesure en Suède que l'on a pu évaluer l'effet Tchernobyl deux jours plus tard. C'est dire ce que représente le risque que l'Europe peut courir sur n'importe quelle centrale qui se trouve sur le territoire de l'Europe de l'ouest ou de l'ancienne Europe de l'est.
Soit la France a tort, soit la France est bien informée des risques et, dans ce cas, nous sommes en droit de savoir pourquoi on n'impose pas les mêmes critères de sécurité aux centrales belges. Partage-t-on avec la France des informations particulières en la matière et, dans l'affirmative, par quel biais ?
Lors de la réunion que nous avons eue à votre Cabinet, nous avons appris que l'Agence fédérale de sécurité avait demandé une étude à Tractebel pour, éventuellement, envisager des mesures.
De son côté, le porte-parole d'Electrabel répète à l'envi que tout cela est inutile. Nous savons que ce n'est pas le cas et nous savons aussi que demander une étude à une société complètement dépendante de celle qui, déjà maintenant, dit que celle-ci est complètement inutile, devrait être une clause d'exclusion. Par contre, comment définir une étude indépendante ?
C'est la raison pour laquelle j'estime que le recours à l'agence de Vienne est une bonne formule. J'aimerais vous entendre sur cette matière. L'agence de Vienne accepterait-elle de venir vérifier l'état des centrales en Belgique et de réaliser cette étude ou de la confier à un consultant ?
Enfin, vous savez que le journal Le Monde a suggéré, dans un de ses articles du 24 octobre dernier, que l'un des avions - on ne sait pas s'il s'agit d'un des quatre avions ou d'un de ceux qui n'ont pas pris leur envol - avait, en fait, pour objectif une des centrales nucléaires américaines. Il y a sur ce point, dans les milieux que l'on dit traditionnellement bien informés, deux types de rumeurs : l'une pour dire que les centrales nucléaires n'étaient absolument pas visées mais uniquement des sites symboliques ; l'autre disant qu'une centrale nucléaire était bien visée - celle d'Harrisburg ou de Pittsburg ; sinon, on n'aurait pas observé une modification du trajet de ce quatrième avion - et que l'instruction a été donnée aux services des renseignements de dénier ce fait pour ne pas créer la panique aux États-Unis.
Disposez-vous, sur ce point, d'éléments que vous aimeriez partager avec le Sénat ?
Mevrouw Iris Van Riet (VLD). - Collega Lizin heeft zonet een aantal vragen gesteld over de beveiliging van kerncentrales tegen mogelijke terroristische aanslagen. Ik treed haar standpunt graag bij en wil er meteen aan toevoegen dat ik reeds een week na de aanslag op de WTC-torens in New York en op het Pentagon in Washington een bezoek heb gebracht aan de kerncentrale van Doel. Aan de directie heb ik toen gevraagd of de installaties bestand zijn tegen een doelbewuste aanslag met het type van vliegtuig dat bij de aanslagen in de Verenigde Staten werd gebruikt. Aangezien men mij hierover geen zekerheid kon geven, was mijn conclusie dat een en ander opnieuw moet worden berekend. Intussen heeft het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle met de instemming van de minister een opdracht in die zin gekregen.
In de pers heb ik vernomen dat de Nederlandse kerncentrales in Borsele en Doodewaard blijkbaar onvoldoende beschermd zijn.
Ik zou er dus willen op aandringen dat het lopende onderzoek met de vereiste spoed wordt afgerond en dat de nodige maatregelen worden voorbereid.
Ik moet de minister er wellicht niet van overtuigen dat de dreiging met atoomterreur reëler is dan ooit. Niet alleen de Amerikaanse regering en president Bush waarschuwen daarvoor, ook het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie te Wenen.
Als zowel de nationale als de internationale pers hierover alarmerende berichten publiceren, is het niet verwonderlijk dat de bevolking zich ongerust voelt. Sedert het uitbreken van de oorlog in Afghanistan ontvangt het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle overigens veel telefoontjes van verontruste burgers en maken apothekers melding van de stijgende vraag naar jodiumtabletten.
Ik vraag dus meer informatie en preventieve acties vanwege de overheid.
Als de bevolking zichtbaar ongerust is, dan heeft de overheid tot taak die ongerustheid zo veel als mogelijk weg te nemen, onder andere door te antwoorden op de terechte vragen waarmee de bevolking zit. Dat heeft niets te maken met paniekzaaierij. De overheid moet de bevolking inlichten over de veiligheidsmaatregelen die zij al heeft genomen en over de maatregelen die worden voorbereid, en moet ze voorlichten over wat zij zelf preventief kan ondernemen. Daardoor zal de ongerustheid niet toenemen, het zal eerder een geruststellend effect hebben.
De bevolking heeft nood aan die informatie. Wie weet, behalve de gezinnen binnen de noodplancirkels rond de kerncentrales, dat de radioactieve besmetting van de schildklier en schildklierkanker kunnen worden voorkomen door jodiumtabletten in te nemen?
Het Radio1-programma Jongens en Wetenschap heeft hieraan onlangs heel wat aandacht besteed. Naar verluidt vormen jodiumtabletten een afdoende bescherming tegen 30% van het stralingsgevaar.
Uit een antwoord van de minister op een vroegere parlementaire vraag heb ik onthouden dat de jodiumvoorraad voldoende groot is om heel de Belgische bevolking te beschermen en dat de apothekers over voldoende middelen beschikken om druppels te prepareren.
Ik vraag de minister op de man af om de informatiecampagne en de uitdeling van jodiumtabletten aan de bevolking in de buurt van de nucleaire sites, twee acties die normaal in het voorjaar van 2002 zouden worden gevoerd, te vervroegen en uit te breiden over heel België. De mensen moeten weten dat een doosje jodiumtabletten slechts 165 frank kost, amper meer dan een pakje sigaretten. Dat kan een deel van de ongerustheid wegnemen.
Ik raad de minister toch aan de tabletten gratis ter beschikking te stellen van zwangere vrouwen, ter bescherming van ongeboren kinderen, en van kinderen en jongeren beneden de 18 jaar. Uit onderzoek naar aanleiding van de ramp in Tsjernobyl en uit een richtlijn van de WHO van 1999 blijkt dat deze groep bijzonder gevoelig is voor de opname van radioactief jodium door de schildklier en dat ze bijgevolg extra moet worden beschermd.
Samen met mevrouw Lizin dring ik erop aan het onderzoek naar de weerstand van onze kerncentrales zo vlug mogelijk af te ronden. Indien uit het onderzoek zou blijken dat onze kerncentrales toch niet zo bestand zijn, moet de bevolking zo vlug mogelijk op de hoogte worden gebracht van de bestaande risico's en van de veiligheidsmaatregelen die zullen worden genomen. Op die manier kan de regering, in voorkomend geval, de schade beperken en de bevolking een zeker gevoel van veiligheid geven.
M. Paul Galand (ECOLO). - Je me réjouis que mes collègues aient évoqué ce sujet.
Je partage les préoccupations qui ont été exprimées. On ne peut reprocher aux écologistes d'avoir effectué des mises en garde, en des temps plus paisibles où ce genre d'exercice était plus délicat eu égard à l'opinion publique, contre les dangers que de tels sites pouvaient représenter. On sait maintenant qu'ils ne sont pas à l'abri d'attaques aériennes.
Je m'associe aux préoccupations exprimées par Mme Lizin, notamment quant à la nécessité d'une approche européenne. Les informations dont nous disposons ont révélé, par exemple, qu'une attaque contre le site de La Hague aurait pu avoir des conséquences beaucoup plus importantes - plusieurs dizaines de fois - que Tchernobyl pour la population européenne. Il est également apparu que les mesures de sécurité n'avaient pas été prises en temps opportun : elles ont été improvisées, dans l'urgence, après le 11 septembre. Les inquiétudes sont dès lors tout à fait légitimes en la matière.
Une préoccupation a été émise quant à l'objectivité des études. Ce point est en effet extrêmement important. S'agissant de ce type de matières particulièrement complexes, le nombre d'experts compétents est réduit, mais le pouvoir public a le devoir de trouver des experts qui ne soient pas juges et parties. Mme Lizin a eu raison d'insister sur ce point : jusqu'à présent, en tant que parlementaires, nous ne sommes pas rassurés en la matière car compte tenu des possibilités réduites dont on dispose, souvent, les experts amenés à se pencher sur le problème du nucléaire sont juges et parties. Le pouvoir public a l'obligation de soutenir des études indépendantes - Mme Lizin a cité certaines références.
Au sujet de l'information à la population, je me rallie à ce qui a été dit.
Je voudrais faire part de mon expérience en ce qui concerne les comprimés d'iode. En effet, je me suis rendu dans plusieurs pharmacies où j'ai posé des questions à ce sujet, je n'ai pas obtenu de réponse satisfaisante. Cette question relève peut-être davantage du domaine de la santé publique. Je contacterai la ministre compétente en la matière. Je souhaitais cependant attirer également l'attention du ministre sur ce problème qui reste préoccupant.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - J'essaierai de ne pas répéter les réponses que j'ai déjà données à de multiples reprises, tant à la Chambre qu'au Sénat, sur cette problématique, et notamment, madame Van Riet, sur la distribution de pastilles d'iode. Je n'ai évidemment pas changé d'avis ces dix derniers jours et la nouvelle campagne qui doit être lancée n'est pas remise en question ; sinon, je l'aurais dit.
Ensuite, aux termes de la loi de 1963 sur la protection civile, je suis le président du centre de crise, lieu où nous devons affronter les risques les plus graves en matière de sécurité. Je tiens à préciser d'emblée que malheureusement, je n'ai pas la possibilité, dans quelque domaine que ce soit en matière de sécurité, de garantir une absence totale de risques ou une sécurité à cent pour cent. Il importe de rester sérieux ; je crois que la population le comprend parfaitement.
Par ailleurs, sur la base d'avis formulés par des spécialistes, les autorités doivent procéder à une évaluation de la situation et du risque. Il convient de ne pas tomber dans le piège tendu par tous ceux qui se sont livrés à des attentats terroristes, à savoir un blocage du fonctionnement de la vie dans nos démocraties, voire une modification de sa nature.
Un excès de mesures donnerait rapidement l'impression de vivre dans un État policier qui se laisse aller aux pires dérives sécuritaires.
Il convient donc - et ce n'est pas facile - d'assumer ses responsabilités et de faire preuve d'équilibre. Il ne s'agit pas de cacher des choses aux citoyens. Au contraire, toute une pédagogie doit être développée à leur intention. Nos concitoyens ont d'ailleurs fait preuve de beaucoup de sérieux et de raison face aux événements du 11 septembre. Mais il ne faut pas non plus susciter des angoisses injustifiées, car leur inquiétude de base est déjà présente, bien entendu. Nous parlons aujourd'hui des centrales nucléaires mais je pourrais énumérer longuement - je ne le ferai évidemment pas car je ne veux pas contribuer à la psychose - d'autres risques potentiels, au regard de la folie de certains, décidés à agir pour porter des coups au fonctionnement des États démocratiques. D'autres secteurs à l'égard desquels nous sommes tout aussi vigilants peuvent également générer des craintes légitimes.
C'est pourquoi, madame Lizin, votre note introductive m'a quelque peu étonné : « La France vient de rendre publique une grande partie des mesures de sécurité qui vont désormais encadrer ses centrales nucléaires et ses sites de retraitement. » Cette assertion a suscité ma perplexité pour deux raisons. Premièrement, convaincu que l'efficacité des mesures de sécurité dépend pour une part de leur confidentialité - non pas pour cacher quelque chose, mais pour ne pas donner des « tuyaux » - je n'ai pu croire que nos voisins les aient divulguées...
Mme Anne-Marie Lizin (PS). - Vous pensez réellement que les terroristes ne savent pas ? Ils ont les plans des centrales...
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - En second lieu, mes services n'ont pas connaissance d'une communication officielle des autorités françaises. J'ai d'ailleurs demandé à mes collaborateurs de prendre contact ce 7 novembre avec la Direction de la sûreté des installations nucléaires à Paris et c'est avec un certain soulagement que j'ai appris de cette administration qu'il n'y avait pas eu de communication par les autorités françaises des mesures de sécurité prises. J'imagine que vous pouvez également vous en réjouir.
En fait, la population française sait ce qu'elle et les médias ont pu voir, c'est-à-dire la mise en place du plan Vigipirate et d'une protection du site de La Hague que l'on ne peut comparer, en termes de dangerosité, à nos centrales nucléaires.
Pour le reste, tout en restant fidèle à ma conviction que la sécurité est aussi une question de discrétion, je peux vous dire que l'approche des autorités françaises est proche de la nôtre. Je ne puis dès lors marquer mon accord sur toute affirmation qui tendrait à signifier que notre État serait passif dans le domaine de la sécurité nucléaire en particulier. En effet, pendant que je réponds à cette question, de nombreuses personnes travaillent, peut-être sans bruit, mais certainement dans l'intérêt de la sécurité de nos concitoyens.
Pour ce qui concerne l'application de la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification et aux habilitations de sécurité, il est vrai que nous sommes confrontés à un problème. En effet, l'application de cette loi votée sous la précédente législature et qui ne prévoit pas de mesures transitoires, suppose le traitement sérieux - environ six mois par dossier - de quelques milliers de dossiers par quelques fonctionnaires de la Sûreté de l'État notamment. Cette absence de mesures transitoires fait qu'effectivement, nombre de personnes travaillant actuellement dans nos installations nucléaires ne sont pas habilitées à le faire au regard de la loi de 1998 mais néanmoins, la majeure partie d'entre elles détiennent une habilitation sur base de la loi de 1955 et ont donc fait l'objet d'une enquête de sécurité très sévère.
D'ores et déjà, les mesures suivantes ont été prises :
L'Agence fédérale de contrôle nucléaire a demandé sur mes indications, le 26 septembre, à l'Autorité nationale de sécurité de procéder à un screening sur les personnes, sous-traitants inclus, engagées depuis moins de trois ans, c'est-à-dire après 1998, et ayant accès aux zones sensibles.
J'ai demandé personnellement, le 18 octobre, à l'Autorité nationale de sécurité de veiller à l'application de la loi en question dans les meilleurs délais et j'en ai informé mes collègues ministres concernés.
J'ajoute encore que, le 8 octobre, le lendemain du démarrage de l'intervention armée américaine, j'ai demandé aux exploitants des centrales de prendre des mesures de vigilance en termes de contrôle d'accès notamment.
Enfin, la « task force article 37bis » qui a pour base cet article du règlement général de protection contre les radiations ionisantes visant la prévention des intrusions dans les sites nucléaires, m'a déjà fait, ce 7 novembre, des propositions que je ne puis évidemment vous révéler en détails pour des raisons de sécurité.
Parmi celles-ci, une proposition devrait permettre de pallier provisoirement l'application de la loi sur les habilitations.
En ce qui concerne la résistance des centrales en cas d'attaques d'avions, comme vous le savez l'AFCN a demandé à Electrabel de faire la preuve de la résistance des centrales à ce risque. L'organisme agréé, Association Vinçotte Nucléaire, et l'AFCN examineront de manière critique et indépendante ces « preuves » et nous communiqueront leur point de vue.
Bien que j'aie demandé à ces interlocuteurs de donner la priorité à cette étude, vous comprendrez que la complexité de ces calculs ne permette pas d'apporter une réponse du jour au lendemain.
Cela étant, je rappelle que l'AFCN estime que si un tel attentat devait se produire, nous serions au pire confrontés à un événement gérable dans le cadre du plan d'urgence et ne mettant pas la santé publique en danger.
Je profite de cette occasion pour corriger la confusion qui existe actuellement entre le plan d'urgence nucléaire et le plan d'évacuation : il n'a jamais été dit que la chute d'un avion impliquerait l'évacuation d'un million de personnes habitant dans la zone de 30 km autour de Tihange !
Il faut arrêter de semer la confusion et de susciter un sentiment d'insécurité dans la population : il a été dit que nous disposions d'un plan d'urgence nucléaire prévoyant les mesures à prendre en fonction de la gravité de l'incident. Ces mesures pourraient donc se limiter à des mesures beaucoup moins spectaculaires que l'évacuation, telles que le confinement par exemple.
Je ne reviendrai pas trop longuement sur les mesures prises par les autorités françaises qui résultent de l'évaluation d'un certain nombre d'événements spécifiques à la France. Ces derniers ont justifié les mesures prises entre autres à La Hague. Celles-ci résultent également de la position géopolitique de la France dans ce contexte.
Cela dit, je peux adhérer à l'idée de réfléchir sereinement à des mesures complémentaires raisonnables de protection des centrales nucléaires, en fonction de l'évaluation de la réalité de la menace terroriste.
Pour ce qui est de la protection aérienne, des restrictions de survol existent. Elles relèvent de la compétence de la ministre des Transports.
J'ai réuni, ce 6 novembre, un groupe de travail regroupant les représentants de cette dernière et ceux du ministre de la Défense afin d'examiner les possibilités, si cela devait s'avérer utile, d'augmenter la protection de l'espace aérien autour des centrales nucléaires.
J'ai déjà interrogé le ministre de la Défense à deux reprises, le 12 octobre et le 2 novembre, sur l'opportunité de déployer l'armée autour des centrales mais, le 19 octobre, celui-ci rejoignait mon point de vue, à savoir que l'évaluation actuelle ne justifie pas cette mesure. J'attends sa nouvelle évaluation qui suivra donc de peu les déclarations récentes de l'AIEA.
Je ne m'adresserai pas à l'AIEA pour lui demander l'étude que l'AFCN a sollicitée auprès d'Electrabel pour les raisons suivantes. D'abord, le législateur a prévu un système garantissant l'indépendance de l'évaluation qui sera faite des résultats qui seront communiqués par le bureau d'études de Tractebel à l'organisme agréé, Association Vinçotte Nucléaire, et l'AFCN. Jusqu'à nouvel ordre, je fais confiance à cette institution, dont l'indépendance a été voulue par le législateur. Je viens d'ailleurs d'en terminer l'installation. Il s'agit d'un parastatal C, c'est-à-dire très éloigné du ministre, car on a voulu en garantir l'indépendance.
Ensuite, l'Agence de Vienne - AIEA - réalise parfois ce type d'examen mais uniquement dans le cadre de ses programmes d'assistance technique et la Belgique, comme les autres pays industrialisés, ne peut évidemment pas en bénéficier.
Cela étant, les questions de sécurité seront au coeur des prochaines réunions de l'AIEA, les futures orientations de l'action de l'agence en cette matière devant être discutées, dès la fin de ce mois, par le Conseil des gouverneurs.
De plus, il faut souligner que le processus de révision de la Convention sur la protection physique des matières nucléaires débutera, lui aussi, le 3 décembre. Au niveau européen, des discussions sont actuellement en cours pour examiner dans quelle mesure l'intensification de la menace terroriste pourrait influer sur la politique de non-prolifération et de sécurité commune. Néanmoins, les normes de sûreté et/ou de sécurité nucléaire relevant de la souveraineté nationale des États, il me semble difficile, voire impossible, à ce stade, d'envisager une quelconque harmonisation de celles-ci.
Enfin, je n'ai aucune information relative à la destination de l'avion qui s'est écrasé le 11 septembre en Pennsylvanie. Comme chacun sait, plusieurs hypothèses existent qui ne présentent pas plus de fondement qu'une infinité d'autres. En tout cas, je n'ai pas de réponse à votre question.
Je conclurai en disant que nous envisageons tous les risques avec beaucoup de sérieux et que nous nous préparons à prendre les mesures adéquates chaque fois que l'évaluation de la menace le justifiera, dans le domaine nucléaire, comme dans tous les autres domaines relatifs à la sécurité de notre population.
Mme Anne-Marie Lizin (PS). - Je remercie le ministre pour cette réponse un peu moins détaillée que la précédente, mais également les collègues qui se sont joints à ma demande d'explication. L'intérêt manifesté pour cette matière est peut-être de nature à favoriser la prise de conscience, à un endroit central, même géographiquement éloigné du site, que le danger concerne tout le monde. Ce n'est pas facile. Lorsque j'ai commencé à exercer mes fonctions de bourgmestre, j'ai été confrontée à un gouverneur qui n'entendait pas organiser une réunion pour préparer un éventuel plan de secours autour de la centrale.
Maintenant, à force d'insistance, nous y sommes arrivés, et je partage le sentiment qu'il est inutile d'en parler si on est sûr qu'il y a un plan d'action prévu. Mais, à partir du moment où j'ai eu la certitude de l'absence de plan d'action, j'ai commencé à en parler, après trois semaines, et j'ai donc vu les journalistes pour leur dire que, pendant le temps nécessaire, il n'y aurait pas d'explications données à la presse. Mais, à partir du moment où le responsable d'Electrabel a déclaré, depuis la Norvège, qu'on ne procéderait pas à des contrôles supplémentaires et qu'on ne revérifierait pas qui entrait dans la centrale, j'ai estimé qu'avec un imbécile de ce niveau - je choisis d'utiliser ce terme - il était vraiment temps de passer à un autre niveau d'action. C'est la raison pour laquelle j'ai finalement décidé de dévoiler certaines choses, après avoir essayé de ne pas le faire.
Je ne pense pas que les inquiétudes de la population soient injustifiées mais je ne pense pas davantage qu'il y ait une menace précise sur Tihange ou sur Doel, dont on aurait trouvé trace écrite dans l'un ou l'autre document de l'émirat donnant des instructions aux moudjahiddins. Il est clair que jusqu'à présent, ce n'est pas le cas.
Mais imaginons que nous participions à un débat au Congrès, le 6 septembre, avant les événements. Je pense que n'importe quel ministre de l'Intérieur aurait dit de bonne foi ce que vous venez de dire. Mais ce qui s'est passé le 11 septembre ne permet plus de dire cela. Aussi, ne déclarez pas que l'inquiétude de la population est injustifiée. Elle est justifiée et nous devons nous organiser.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Je n'ai pas dit cela.
Mme Anne-Marie Lizin (PS). - Vous avez dit qu'il ne fallait pas susciter d'inquiétudes injustifiées.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Et j'ai précisé que la raison en était que l'inquiétude de base était déjà présente. Il faut mentionner aussi la fin de la phase. Sachez, madame, que je dit toujours à mes services qu'en matière de sécurité, il faut penser à l'impensable, et que c'est bien en cela que réside la difficulté.
Mme Anne-Marie Lizin (PS). - L'impensable est arrivé. Je pense que nous ne mesurons pas ce que représente, en termes de volonté sous-jacente, l'attaque du Pentagone.
Sachant qu'il y a eu quatre ans de préparation pour des actions qui ne sont pas toutes mises en oeuvre, on ne peut plus considérer le moindre site de production nucléaire ou chimique comme ne devant pas bénéficier d'une protection.
La protection de l'espace aérien est une bonne chose et vaut la peine d'être mise en oeuvre. Cela montre que l'on agit. La mesure française traduit la volonté d'agir. Certes, nous espérons tous que ce sera inutile, mais il faut prendre des mesures car le risque est trop important.
Par ailleurs, l'AIEA a bien fait son travail. Il faut savoir que les personnes chargées de la promotion du nucléaire sont aussi celles qui doivent évoquer la sécurité. C'est paradoxal, car cela nuit à leur action et elles sont dès lors tentées par le secret. Si elles veulent justifier que les centrales continuent à fonctionner, elles ont intérêt à parler de sécurité mais elles ne le comprennent pas, ce qui montre leur étroitesse d'esprit.
Qui représentera notre pays au Conseil des gouverneurs de l'AIEA ? Est-ce vous, monsieur le ministre ? Sur le plan de la compréhension du risque, ceux qui ont participé à la réunion des experts de l'AIEA en sont revenus avec la même opinion que moi-même. Il est important que le plus de monde possible puisse comprendre l'enjeu que représente aujourd'hui la production nucléaire sur le territoire européen.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Je ne puis répondre maintenant à votre question, madame, mon agenda étant surchargé pour le moment.
-Het incident is gesloten.