2-156 | 2-156 |
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Chronisch zieke kinderen zonder wettig verblijf bevinden zich in een uiterst precaire situatie en hebben behoefte aan bijzondere bescherming. Ze worden door de overheid jammer genoeg nog steeds gezien als illegale vreemdelingen, eerder dan als minderjarigen die net zoals andere kinderen behoefte hebben aan waarborgen om zich te ontplooien.
De medische begeleiding van chronisch zieke minderjarigen is in de praktijk meestal beperkt tot de toepassing van de procedure dringende medische hulp, die wordt geregeld in het koninklijk besluit van 12 december 1996.
In de praktijk blijkt dat de toepassing van deze procedure vaak een probleem is. Ze is omslachtig en hoogdrempelig. Artsen, ziekenhuizen en OCMW's zijn vaak nog steeds onvoldoende op de hoogte van de toepassing ervan. Ook het begrip dringende medische hulp is onduidelijk en doet vermoeden dat er enkel een tussenkomst mogelijk is voor hoogdringende hulp, terwijl het koninklijk besluit het duidelijk heeft over een ruime waaier aan medische prestaties. In het Parlement heeft de minister trouwens al meermaals bevestigd dat gezondheid moet primeren. Wat heeft het trouwens voor zin een chronisch zieke minderjarige afhankelijk te maken van dringende medische hulp?
Graag had ik een antwoord gekregen op de volgende vragen. Ten eerste, wanneer en door wie werd het koninklijk besluit inzake dringende medische hulp van 12 december 1996 geëvalueerd en dient het niet door middel van een omzendbrief te worden verduidelijkt?
We verwijzen naar de senaatsvergadering van 23 juni 1998 waar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en de Administratieve Aangelegenheden voorstelde een tweede rondzendbrief te verspreiden ter aanvulling van de eerste van 1997 die naar apothekers en artsen werd verzonden.
Tal van nationale en internationale verdragen die België ondertekende, bepleiten een ruime toegankelijkheid tot de gezondheidszorg voor minderjarigen. Zo erkende België bijvoorbeeld door de ondertekening van het Verdrag inzake de rechten van het kind, het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid. Door de ondertekening van dit verdrag verbindt België zich ertoe er naar te streven dat geen enkel kind zijn of haar recht op toegang tot de voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden.
Ook het Raadgevend comité voor bio-ethiek stelde in zijn zevende advies van 13 juli 1998 dat het statuut van een vreemdeling die zich om welke redenen ook op het Belgisch grondgebied bevindt, geen nadelige invloed mag hebben op de medische zorgverstrekking. Verder is het comité van mening dat een bredere interpretatie van het woord "dringend" in de term "dringende medische hulp" onvoldoende is om tegemoet te komen aan de ethische vereisten van onvoorwaardelijke toegang tot de medische zorgverlening.
Welke stappen heeft de Belgische regering inmiddels gedaan om de aanbevelingen van het Raadgevend comité voor bio-ethiek op te volgen en de bepalingen in het Verdrag inzake de rechten van het kind nauwgezetter na te leven in het bijzonder ten aanzien van deze doelgroep?
We onderstreepten al dat het recht op dringende medische hulp geen onvoorwaardelijke toegang tot de gezondheidszorg garandeert voor chronisch zieke minderjarigen. Ik hoor geregeld dat instellingen het koninklijk besluit niet naleven, het onvoldoende kennen of foutief interpreteren.
Daarom dienen er specifieke maatregelen te worden uitgewerkt zodat een chronisch ziek kind de nodige omkadering krijgt voor een regelmatige opvolging.
Met betrekking tot de toepassing van het artikel 9 van de Verblijfswet van 15 december 1980 kan bijvoorbeeld een regeling worden uitgewerkt die aan minderjarigen zonder wettig verblijf die op het Belgische grondgebied verblijven, een verblijfsstatus kan bieden tot hun meerderjarigheid.
Ook kan worden gedacht aan het kosteloos maken van de toegang tot de gezondheidszorg voor minderjarigen met of zonder papieren, naar analogie met enkele West-Europese landen.
In het kader van de procedure dringende medische hulp kan aan de OCMW's worden gevraagd voor chronisch zieke minderjarigen voor een bepaalde periode een tenlasteneming aan te gaan, wat beter is dan voor een bepaalde prestatie afzonderlijk.
Welke van de hierboven geformuleerde voorstellen lijken de minister realiseerbaar, om zo op korte of lange termijn de situatie van chronisch zieke minderjarigen zonder wettig verblijf te verbeteren?
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - De essentie van de vraag is of chronisch zieke kinderen die onwettig in het land verblijven recht hebben op medische verzorging. We moeten hierbij een onderscheid maken tussen begeleide en niet begeleide minderjarigen. Er wordt een systeem uitgewerkt waarbij alleenstaande minderjarigen systematisch worden opgevangen ofwel in specifieke centra, ofwel in speciale units in open centra. Twee van dergelijk specifieke centra zullen binnenkort in Ieper en Wervik opengaan. We proberen daarrond afspraken te maken met de gemeenschappen, maar zoals vaak lukt dat niet. Dergelijke projecten zouden ook via de sociale Maribel worden gefinancierd. In de open centra komen er een viertal specifieke units voor alleenstaande minderjarigen, zodat er een groter pakket aan speciale opvangplaatsen ontstaat. In de materiële opvang in deze centra is natuurlijk ook medische verzorging begrepen. Voor niet begeleide minderjarigen is er dus een regeling.
Een probleem rijst er wel voor begeleide minderjarigen die chronisch ziek zijn. Zij volgen de status van hun ouders. Zijn de ouders onwettig in het land, dan zijn de kinderen dat ook. Volgens het koninklijk besluit hebben ze recht op dringende medische hulpverlening, dat wil zeggen hulp die een uitsluitend medisch karakter vertoont en waarvan de dringendheid met een medisch getuigschrift wordt aangetoond. Wanneer een dokter bepaalt dat iets volgens hem medisch dringend is, dan hebben we dat nog nooit betwist. Dat is de regel, want we vinden dat we dit niet moeten controleren. We vertrouwen erop dat de geneesheren weten wat ze doen.
Het gaat hierbij om prestaties, medicatie of behandelingen die opgenomen zijn in de nomenclatuur van het RIZIV en de behandeling van chronische ziekten is daarin vervat. OCMW's kunnen, in overleg met de behandelende arts, een tenlasteneming aangaan voor een bepaalde behandeling die repetitief is en waarvan het niet uitvoeren een negatief gevolg zou hebben. Ik benadruk dat zo'n tenlasteneming dus mogelijk is.
In de praktijk stellen we vast dat sommige OCMW's of ziekenhuizen daarvan goed gebruik maken en dat andere dat niet doen. Een aantal onder hen heeft het systeem ongetwijfeld nog niet goed begrepen, maar een aantal wil het ook niet begrijpen en wil liever niet worden geconfronteerd met illegale vreemdelingen. Dat is jammer genoeg de waarheid.
We zien dat bijvoorbeeld met bevallingen. Niemand zal het dringend karakter van de medische hulpverlening bij een bevalling ontkennen of betwijfelen, maar toch zien we dat bepaalde ziekenhuizen mensen gemakkelijk naar elders doorsturen. Aan die situatie kan ik niet veel doen. We kunnen de ziekenhuizen wel controleren, maar tot mijn spijt is die houding veel hardnekkiger dan we denken. Ik heb er geen probleem mee naar de OCMW's een omzendbrief omtrent chronische ziekten te sturen om uit te leggen hoe het systeem precies in elkaar zit. Ik vrees echter dat een omzendbrief wel wordt gelezen door wie het systeem al kent, maar niet door wie er nog niet van op de hoogte is. Het is goed dergelijke problemen ook aan mijn kabinet te melden zodat wij op een andere wijze de informatie kunnen laten doorstromen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het verheugt me dat de minister van plan is een omzendbrief te sturen. Ik zal zijn diensten van een aantal gevallen op de hoogte brengen, zodat de problemen concreet kunnen worden opgevolgd.
Ik zal ook de NGO's aan wie de gevallen worden gemeld op de hoogte brengen.
-Het incident is gesloten.
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)