2-151

2-151

Belgische Senaat

Handelingen

WOENSDAG 24 OKTOBER 2001 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Wetsvoorstel betreffende de euthanasie (van de heer Philippe Mahoux, mevrouw Jeannine Leduc, de heer Philippe Monfils en de dames Myriam Vanlerberghe, Marie Nagy en Jacinta De Roeck, Stuk 2-244)

Wetsvoorstel betreffende de palliatieve zorg (van de dames Myriam Vanlerberghe, Marie Nagy, Jacinta De Roeck en Jeannine Leduc en de heren Philippe Mahoux en Philippe Monfils, Stuk 2-246)

Wetsvoorstel betreffende de problemen rond het levenseinde en de toestand van ongeneeslijk zieke patiënten (van de heer Philippe Mahoux en mevrouw Myriam Vanlerberghe, Stuk 2-10)

Wetsvoorstel betreffende het verzoek om levensbeëindiging (van de heer Philippe Monfils, Stuk 2-22)

Wetsvoorstel strekkende tot de vergroting van het medebeslissingsrecht van de patiënt via de invoering van een behandelingsbeschikking (van de heer Frans Lozie en mevrouw Jacinta De Roeck, Stuk 2-86)

Wetsvoorstel op de euthanasie (van mevrouw Jeannine Leduc c.s., Stuk 2-105)

Voorstel van resolutie betreffende de uitwerking van een behoeftengestuurd palliatief plan (van mevrouw Iris Van Riet c.s., Stuk 2-106)

Wetsvoorstel houdende de bescherming van de rechten en de waardigheid van de mens bij het naderend levenseinde (van de heer Hugo Vandenberghe c.s., Stuk 2-160)

Wetsvoorstel houdende instelling van een federale evaluatiecommissie inzake de toepassing van de wet van ... betreffende de euthanasie (van mevrouw Jacinta De Roeck c.s., Stuk 2-245)

Wetsvoorstel strekkende om het recht op palliatieve zorg voor eenieder te garanderen en om het kader voor het verlenen van de palliatieve zorg vast te stellen (van mevrouw Clotilde Nyssens c.s., Stuk 2-249)

Wetsvoorstel strekkende om het recht op palliatieve zorg in te voeren en de palliatieve zorgverlening te verbeteren (van mevrouw Ingrid van Kessel c.s., Stuk 2-402)

Wetsvoorstel betreffende de begeleiding bij het levenseinde en de mogelijkheid voor de arts om in uitzonderlijke omstandigheden het overlijden van een terminaal zieke patiënt te bespoedigen (van de heer Alain Destexhe, Stuk 2-666)

Voortzetting van de algemene bespreking

Mevrouw Gerda Staveaux-Van Steenberge (VL. BLOK). - Bij de bespreking van het wetsvoorstel betreffende de euthanasie hebben we geregeld kunnen horen dat men een partijoverschrijdende oplossing wou nastreven aangezien het hier gaat over waarden. Na de lezing van het verslag en de uiteenzettingen van de verschillende senatoren vraag ik mij echter af of dit debat over de waarden werkelijk is gevoerd. Want over welke waarden gaat het? Het zou niet correct zijn deze te zoeken in de tegenstelling gelovige versus vrijzinnige of conservatief versus progressief. Het echte verschil ligt in de fundamentele visie op de mens in zijn totaliteit. Het echte debat is een ethisch debat en ethiek kan niet steeds in wetgeving worden omgezet. De wetgever - en dat zijn wij tenslotte - moet kunnen toegeven dat niet alles in regels kan worden gegoten.

Het echte debat dat wij moeten voeren, is het debat van het humanisme. De meerderheidspartijen gaan hierbij uit van de gedachte dat waardig sterven de enige humane optie is. Maar wat is waardig sterven? Wie zijn wij om te oordelen of de ene manier van stervan waardiger is dan de andere? Bovendien is de kwestie subtieler dan "het recht op waardig sterven", waarmee de voorstanders van euthanasie graag schermen. Geen enkele wet noch ethiek vereist vandaag dat alles moet worden gedaan om mensen in alle omstandigheden, met alle middelen en desnoods tegen hun wil toch maar in leven te houden. Iedereen erkent het recht op waardig leven, inclusief een waardig levenseinde. Dit kan evenwel niet worden herleid tot een recht op euthanasie.

De meerderheid meent dat er een groot maatschappelijk draagvlak voor het huidig wetsvoorstel bestaat. Is dat inderdaad het geval? Om hun bewering te staven, verwijzen ze graag naar een enquête van Test Aankoop, die zou aantonen dat een meerderheid van de Vlamingen voor euthanasie is. Maar wat verstaat de bevolking onder euthanasie? Hoe definieert men euthanasie? In het wetsvoorstel zelf bestaat er verwarring, onduidelijkheid en misleiding over dit begrip. De bevolking is het er inderdaad over eens dat het lijden zoveel mogelijk moet worden weggenomen. Dat betekent evenveel als de pijn wegnemen. Niemand heeft graag pijn en niemand verlangt naar een pijnlijke dood. De voorbeelden die enkele senatoren tijdens het debat naar voren hebben gebracht, betroffen het nodeloos lijden in de stervensfase van terminale patiënten. Een tiental jaar geleden waren er inderdaad schrijnende toestanden. De medische stand van zaken is momenteel echter zover gevorderd, dat sterven pijnloos kan verlopen. Met een goede palliatieve begeleiding verloopt het sterven op een pijnloze manier. De specialisten in palliatieve zorgen getuigen dat bij een gespecialiseerde begeleiding de vraag naar euthanasie meestal verdwijnt. Het is opmerkelijk dat de legalisering van euthanasie precies nu wordt opgeëist, op het ogenblik dat de geneeskunde grote vooruitgang heeft geboekt en beter dan ooit tevoren in staat is te zorgen voor het welzijn van de patiënt, dat de technieken om symptomen en pijn in de hand te houden aanzienlijk verbeterd zijn, dat de palliatieve zorg zich aan het ontwikkelen is en men het erover eens is geworden dat therapeutische hardnekkigheid aan de kaak moet worden gesteld. Het huidige debat is dan ook een debat van de gemiste kansen, zoals mevrouw De Roeck het verwoordde. Men is immers vertrokken van een of-of-visie: euthanasie of palliatieve zorg, het recht op palliatieve zorg naast het recht op euthanasie. Voor ons is dit een verkeerd uitgangspunt. Palliatieve zorg en de bestrijding van fysieke en psychische pijn zijn een recht van iedere ongeneeslijk zieke patiënt, waarover geen discussie mag bestaan. De meerderheid beschouwt palliatieve zorg evenwel als een alternatief voor euthanasie. De palliatieve zorg had het uitgangspunt van het hele debat moeten zijn. Door palliatieve zorg en euthanasie naast elkaar te zetten als volwaardige alternatieven, plaatst men de patiënt voor een schijnkeuze. Wij mogen de sociale en economische druk die op de schouders van een terminale patiënt ligt, niet onderschatten. Vooral de zwakkeren in onze maatschappij zullen onder druk komen te staan. Minder weerbare patiënten zullen sneller om euthanasie vragen om hun familie niet meer tot last te zijn.

Nochtans is het de plicht van een maatschappij de zwaksten binnen die maatschappij te beschermen. In deze tijd van onthaasting en tijdsdruk is er geen tijd meer om naar de echte noden van een terminale patiënt te luisteren. Vooral luisteren, tijd maken, uitleg geven, het correct verloop van het ziektebeeld schetsen, het beschrijven van een pijnloos einde, daar heeft een terminale patiënt behoefte aan. Thuis kunnen sterven zonder pijn in de aanwezigheid van familie en vrienden is denk ik de wens van de meeste terminale patiënten. Maar hiervoor is geen wetgeving nodig maar een verandering van ingesteldheid, van cultuur, van omgaan met het lijden en de dood. Doodgaan wordt in deze moderne tijd te veel gezien als een klinisch gegeven dat best in alle stilte en in ziekenhuizen gebeurt. De meeste wanpraktijken gebeuren dan ook in ziekenhuizen waar medische hardnekkigheid en economische afwegingen met elkaar concurreren zonder rekening te houden met de patiënt zelf. Deze wanpraktijk zal men echter door deze wet niet kunnen verhinderen, zelfs niet verminderen. Ik kan het niet genoeg benadrukken: alleen de uitbouw van een volwaardige palliatieve zorg zal deze wanpraktijken kunnen verminderen.

Dit wetsvoorstel gaat verder dan wat de bevolking vraagt. Wie is dan wel de vragende partij? De medische wereld? De artsen? Moeten zij beschermd worden? Uit de hoorzittingen en verschillende artikels in de artsenkrant is gebleken dat de meeste artsen geen wijziging van de wetgeving wensen. Zij wensen wel een betere opleiding inzake palliatieve zorg. Een arts wordt in zijn carrière hoogstens 2 tot 3 keer geconfronteerd met een vraag tot euthanasie. Een arts die handelt volgens de deontologie van de geneesheren kan dan in eer en geweten handelen. De jongste 40 jaar heeft nog geen enkele arts een veroordeling opgelopen wegens toepassing van euthanasie.

Ook de specialisten in palliatieve zorg zijn geen vragende partij. Integendeel. Ook zij vragen dat er geen wettelijke regeling van euthanasie zou komen. Ook zij verwijzen naar een betere opleiding van de artsen inzake palliatieve zorg en naar een betere uitbouw ervan.

Is het dan de patiënt? Er werd reeds meerdere malen gesteld dat bij een goede begeleiding van de stervende patiënt een overgroot gedeelte de vraag naar euthanasie in de juiste betekenis van het woord, namelijk het beëindigen van het leven door een derde, niet meer stelt. Zelfs mevrouw Leduc stelde in haar verklaring voor de eindstemming dat de vraag pas op het bittere einde wordt gesteld. En dat is ook zo. Slechts 2 tot 3% van de goed begeleide terminale patiënten vraagt om euthanasie. Is hiervoor een dergelijke wet met zijn enorme risico's nodig? Ik durf te stellen van niet. Bovendien bestaat er nog altijd iets als noodtoestand in het strafrecht.

Hoe komt men dan tot deze wetgeving? Is men zijn licht gaan opsteken in het buitenland? Wil men als klein landje de wereldpers halen? Want dat zal zeker gebeuren maar niet in positieve zin. In vele democratische landen werd reeds een debat gevoerd over het levenseinde, zoals in Denemarken, Groot-Brittannië, Canada, Zwitserland, de Verenigde Staten en Australië. Overal kwam men tot dezelfde conclusie: een rechtsstaat tolereert geen opzettelijk doden, ook niet als het gaat om medisch doden op verzoek, de gangbare term voor euthanasie. De Raad van Europa die als gezaghebbende instantie waakt over de mensenrechten op ons continent, nam op 25 juni 1999 een aanbeveling aan met als titel: `Bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van ongeneeslijk zieken en stervenden' Nochtans zijn er hier senatoren die in naam van diezelfde mensenrechten het recht op euthanasie goedkeuren. Hoe valt dit te rijmen? In de aanbeveling van de Raad van Europa wordt aan de Europese landen gevraagd maatregelen uit te werken zodat de stervende mens beter beschermd wordt en zodat zijn waardigheid als mens gewaarborgd blijft. De aanbeveling stelt palliatieve zorgverlening als prioriteit en beklemtoont dat hoewel medische handelingen zoals pijnbestrijding uitzonderlijk de dood als gevolg kunnen hebben, medische handelingen die de dood als doel stellen, nooit toegelaten mogen worden. Behalve Nederland, beseffen alle democratieën zeer goed de risico's van een grensverleggende euthanasiewet. Zijn wij dan zo kortzichtig of veeleer hoogmoedig dat wij als klein landje deze grote menselijke risico's alleen willen lopen? Willen wij als klein landje morele opvattingen voorstaan die de mensheid op dit moment als extreem ervaart? De Nederlandse euthanasiepraktijk kreeg wereldwijd algemene afkeuring. Het is verbazend hoe weinig men in dit debat bekommerd is om het imago van ons land in het buitenland terwijl er anderzijds wel studies over worden gemaakt.

Een breed maatschappelijk draagvlak is er dus voor dit wetsvoorstel niet te vinden.

De volgende vraag is of dit wetsvoorstel zijn doel bereikt.

Wat is het doel ervan? Volgens de indieners is de eerste reden patiënten niet nodeloos te laten lijden. Ik heb reeds uiteengezet dat deze wet daarvoor niet nodig is.

Daarnaast menen de indieners dat een juridisch vacuüm bestaat waardoor zowel de medische wereld als de patiënten in grote onzekerheid verkeren. Zal dit met dit wetsvoorstel verdwijnen? Ik denk het niet en ben zelfs overtuigd van het tegendeel. De misbruiken waarnaar tijdens de debatten werd verwezen, zullen blijven bestaan. De dokters die euthanasie toepassen tegen de wil van de patiënten zullen het niet aangeven en blijven verder werken in stilzwijgen. In het wetsvoorstel staat bovendien geen enkele strafbepaling wanneer de dokter de voorschriften niet respecteert. In Nederland heeft de praktijk uitgewezen dat de helft van de artsen euthanasie niet meer aangeeft. Ook hier zullen artsen minder euthanasie aangeven wegens het risico vervolgd te worden, waardoor de patiënt minder beschermd zal zijn.

Deze algemene redenen zijn voor mijn partij voldoende om een wet op euthanasie niet goed te keuren. Het is niet omwille van een niet-goedgekeurd amendement bij dit wetsvoorstel of een of andere bepaling in het advies van de Raad van State noch omwille van te weinig waarborgen bij het toepassen van euthanasie dat wij tegen dit wetsvoorstel zullen stemmen. Onze tegenstem is immers fundamenteel. Daarenboven staan we niet alleen met onze opvatting.

Toch wil ik nog even dieper ingaan op bepaalde juridische en inhoudelijke aspecten van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel blinkt niet uit in duidelijkheid. De door het wetsvoorstel gebruikte bewoordingen om de voorwaarden voor het uitoefenen van euthanasie te omschrijven zijn voor uiteenlopende interpretatie vatbaar, waardoor veeleer rechtsonzekerheid dan rechtszekerheid wordt gecreëerd. Wat is bijvoorbeeld het ongeneeslijk karakter of het uitzichtloos karakter van een situatie? Wat in de huidige stand van de medische wetenschap niet mogelijk is, kan dit wel zijn binnen een aantal jaren. Wat betekent de voorwaarde "een medische situatie zonder uitweg"? Deze voorwaarden tot het uitvoeren van euthanasie zijn dan ook oncontroleerbaar.

Het toepassingsgebied van de wet is te ruim. Euthanasie mag immers worden toegepast, niet alleen op terminale patiënten maar ook op niet-terminale patiënten. Dit is voor ons totaal onaanvaardbaar en, wat collega De Roeck ook moge beweren, ook niet aanvaardbaar binnen onze maatschappij. Wat betekent immers een uitzichtloze medische situatie? Iedere ongeneeslijke ziekte is medisch uitzichtloos. Ook handicaps zijn dat. Vallen deze gevallen dan ook onder dit wetsvoorstel?

Wat met de psychisch lijdende patiënten? Er wordt zelfs niet de voorwaarde gesteld dat dit psychisch lijden zijn oorzaak moet vinden in een objectieve medische toestand. Kan men toelaten dat een geneesheer psychisch lijden vaststelt bij bijvoorbeeld financiële problemen, het gevoel van nutteloosheid of depressie? Het risico is niet onbestaande dat kwetsbare personen, zoals ouderen die zichzelf als een last voor de familie beschouwen en zich nutteloos voelen, in dit wettelijk alternatief een aanlokkelijke manier zullen vinden om hun familie de last van hun hoge leeftijd te besparen. Recht op euthanasie wordt dus toegekend aan patiënten die zich niet in een stervensfase bevinden, terwijl recht op palliatieve zorgen enkel toegelaten wordt aan terminale patiënten, die zich wel in een stervensfase bevinden. Kan men dan nog spreken van een oprechte keuze voor de patiënt?

Paradoxaal genoeg geeft dit wetsvoorstel veel macht aan de geneesheren, terwijl een van de doelstellingen toch was de macht tegenover de patiënt te verminderen. Euthanasie kan immers door een arts worden uitgevoerd op patiënten die een wilsverklaring hebben neergeschreven maar op het moment van de euthanasie niet meer bij bewustzijn zijn en lijden aan een ernstige en ongeneeslijke ziekte, die volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is. Aan de arts wordt dus de macht gegeven uit te maken of een toestand onomkeerbaar is en of de op dat moment bestaande toestand overeenkomt met de toestand die door de patiënt is beschreven in zijn verklaring. Volgens het wetsvoorstel is deze wilsverklaring niet bindend voor de arts, maar wat is dan de betekenis ervan?

Welke risico's bestaan er niet bij een wilsverklaring opgesteld door een derde? Een testament over roerende en onroerende goederen moet steeds eigenhandig worden geschreven. Een vraag tot euthanasie daarentegen mag door een derde worden opgesteld.

Euthanasie is door dit wetsvoorstel herleid tot een administratieve procedure. De voorstanders van het wetsvoorstel betogen dat het om een zware administratieve procedure gaat die moet leiden tot minder misbruiken. Bestaat echter niet het gevaar dat een geneesheer die bereid is euthanasie toe te passen, deze administratieve procedure helemaal niet wil doorlopen en de euthanasie dus niet zal melden? Het wetsvoorstel legt immers geen straffen op bij het niet vervullen van de voorwaarden om euthanasie uit te voeren. Men zal dus niet kunnen nagaan of er geen misbruik van euthanasie is geweest, al is ook dat een van de zogezegde doelstellingen van het wetsvoorstel.

De heer Remans maakt zich enorm druk als de heer Vandenberghe zegt dat een geneesheer verplicht zal zijn over te gaan tot euthanasie. Theoretisch moet deze arts inderdaad niet voldoen aan de wens van de patiënt, maar hij moet hem wel doorsturen naar een collega. De geneesheer is zelfs niet verplicht een palliatief team te raadplegen of de patiënt morele en medische bijstand te verlenen. Bij personen in een stervensfase moet de tweede geraadpleegde geneesheer het verzoek van de patiënt zelfs niet meer verifiëren. Het volstaat dat hij een puur medisch advies verleent. Dus uiteindelijk zal die tweede arts euthanasie moeten toepassen op eenvoudige vraag van de patiënt die zich in een stervensfase bevindt. De arts moet hierbij de patiënt niet meer globaal benaderen. Hij moet geen rekening houden met de psychologische toestand van de patiënt of met zijn sociaal-economische situatie en gezinstoestand. Hij moet niet nagaan of de vraag tot euthanasie misschien is ontstaan vanuit sociaal-economische redenen of onder druk van naasten. Is dit een bescherming van de patiënt? Collega De Roeck drukte gisteren de hoop en de wens uit dat vragen naar euthanasie steeds worden behandeld in overleg met een volledig team. Ik vrees dat dit een ijdele hoop zal blijven.

Niet alleen het feit dat het wetsvoorstel veel risico's inhoudt en kan leiden tot verschillende misbruiken, maar vooral ook onze fundamentele maatschappelijke visie op de mens, waarin het verbod om te doden en het recht op waardig leven centraal staan, maken dat we een wet op euthanasie niet kunnen goedkeuren. Wat de statistische betekenis van dit wetsvoorstel ook mag zijn, de symbolische betekenis ervan is zeer groot. Het staat symbool voor de manier waarop onze maatschappij met lijden wil omgaan en voor haar opvatting over menswaardigheid. Voor welke cultuur en maatschappij kiezen we? Een maatschappij die alle verhoudingen regulariseert en juridiseert of een maatschappij waarin we ons nog durven toevertrouwen aan anderen, niet op basis van contracten en levenstestamenten, maar op basis van vertrouwen in de deugdzaamheid en de zorg van de ander? Kiezen we voor een maatschappij die meent dat lijden en menswaardigheid elkaar uitsluiten of voor een maatschappij die precies verbindingswegen tussen lijden en menswaardigheid wil zoeken? Kiezen we voor de verdere verheerlijking van de autonomie of voor de herontdekking van de gemeenschap? Onder de legalisering en brede toepassing van euthanasie schuilt een maatschappijvisie die wij niet delen. Een samenleving die elk individu de exclusieve maatstaf van zijn optreden laat zijn, is ten dode opgeschreven. Er is geen vrijheid meer als de ernstige zieke zich onder druk gezet voelt om er een einde aan te maken, om het zijn omgeving niet al te zwaar te maken. Een gemeenschap heeft behoefte aan een engagement van elkeen om niet alleen voor zichzelf maar ook voor de medemens volle ontplooiing en geluk mogelijk te maken. Dit houdt in dat een gemeenschap naast rechten ook plichten moet kennen en handhaven. Vrijheid voor elke mens veronderstelt verantwoordelijkheid van en voor iedereen.

M. Josy Dubié (ECOLO). - Nous voici donc arrivés dans la dernière ligne droite, au Sénat en tout cas, de notre long travail sur les différentes propositions de loi concernant l'euthanasie et les soins palliatifs. J'ai eu la tâche difficile mais exaltante, d'une certaine manière, de présider pendant de longs mois les travaux de nos commissions conjointes de la Justice et des Affaires sociales, appelées plus communément « commission euthanasie ».

Ce n'était pas évident. En effet, je venais tout juste d'être élu pour la première fois dans cette honorable assemblée et je mesurais bien évidemment l'importance fondamentale de ce débat concernant l'une des questions les plus délicates et sensibles dont notre Sénat ait jamais eu à débattre.

C'est pourquoi je voudrais très sincèrement remercier tous mes collègues pour leur indulgence et leur collaboration, en particulier au début de nos travaux, à l'égard d'un président pas encore parfaitement rodé aux arcanes de la démocratie parlementaire.

Tout au long de nos travaux, j'ai essayé, autant que faire se peut, de faire fi de mes propres opinions pour permettre à chacun de s'exprimer en conscience et sans restriction sur ce sujet passionnel, à juste titre, que vous avez tous, et je tiens vraiment à vous en féliciter, réussi à traiter de manière dépassionnée, même s'il y eut parfois, comme hier en séance publique, quelques légers dérapages, somme toute bien compréhensibles pour un sujet de cette importance.

Je sais que beaucoup de sénateurs, dans tous les partis, outre les auditions et les longues heures de discussion en commission, se sont aussi rendus, comme moi, sur le terrain, dans des hôpitaux, des maisons de repos ou des centres de soins palliatifs, afin de se rendre compte de la réalité de tous ceux qui sont confrontés quotidiennement aux problèmes de la vie finissante.

Je tiens ici à le dire avec force, monsieur le Président, votre Sénat, notre Sénat, dont certains, comme notre premier ministre, estiment pourtant de manière extrêmement cavalière qu'il a fait son temps, notre Sénat donc a réalisé, grâce à vous, mes chers collègues, des travaux tout à fait remarquables dont nous pouvons être fiers, et je vous suis reconnaissant d'avoir pu les présider.

Le résultat de ces travaux est là et nous devrons, dans quelques heures, nous prononcer, en conscience, sur ces textes.

Tout au long des débats en commission, je me suis abstenu de donner mon avis personnel sur cette problématique.

Je voudrais cependant aujourd'hui vous dire pourquoi je voterai, en conscience, positivement à la fois la proposition de loi réglementant l'euthanasie et celle organisant les soins palliatifs.

Je suis un laïc et un libre-exaministe convaincu, bien que je ne dépende d'aucune secte ni d'aucune confrérie. Pourtant, et contrairement à certains préjugés couramment répandus, pour moi, en tant que laïc, la vie est bel et bien sacrée, non pas au sens religieux du terme, mais bien en ce que la vie est le bien le plus précieux dont dispose un être humain sur cette terre.

En effet, ne croyant pas à une vie surnaturelle, donc à une autre existence après la mort, il est évident pour moi, comme pour tous ceux qui partagent cette conviction, que tout doit être mis en oeuvre non seulement pour protéger mais aussi pour rendre la vie la plus douce et la plus agréable possible pour tout un chacun, quel que soit l'endroit où il vit sur notre planète.

Si le respect absolu de la vie est pour moi un impératif fondamental, ce qui fait de moi un pacifiste convaincu et un adversaire acharné de la peine de mort, je suis aussi un partisan tout aussi convaincu du droit de chacun à l'autonomie et à la liberté, dans le respect de celle des autres.

C'est pourquoi, sur le principe, j'ai toujours été partisan du droit de chacun de choisir une mort digne en accord avec sa volonté et le respect de son autonomie.

Cela dit, il fallait encore formuler une proposition de loi répondant à la fois à cette exigence de liberté et d'autonomie de la personne, mais qui évitât aussi, autant que possible, les dérives que pourrait entraîner une proposition de loi représentant, d'une certaine manière, une entorse à l'interdit fondamental de tuer.

C'est ce à quoi nous nous sommes attachés tout au long de ces derniers mois.

Ma hantise, je ne le cache pas, était qu'une légalisation de l'euthanasie entraîne une pression accrue sur un certain nombre de personnes en état de fragilité extrême pour les amener à solliciter l'euthanasie.

Tout au long de nos travaux, je me suis employé avec d'autres, dont le sénateur Galand, à essayer d'améliorer la proposition en introduisant des amendements visant précisément à mettre des balises et à prendre un maximum de précautions pour éviter les dérives de type économiste. Celles-ci ne sont pas à négliger, comme le montre l'exemple de la Grande-Bretagne, où les soins de santé sont de moins en moins accessibles aux personnes âgées et sans revenus.

J'ai eu le plaisir de constater que tous les amendements que j'ai déposés, allant précisément dans ce sens, ont été adoptés en commission et figurent dans le texte que nous examinons aujourd'hui.

Je m'en réjouis, bien sûr, et c'est une des raisons pour lesquelles je voterai en faveur de ce texte, sans états d'âme, même s'il pourra sans doute, à l'une ou l'autre occasion, être détourné de la volonté de ses auteurs.

Cependant, la situation présente de « non-droit » est encore, et de loin, selon moi, beaucoup plus préoccupante en ce qu'elle n'autorise pas légalement, mais permet malheureusement toutes les dérives que la loi qui, je l'espère, sera bientôt adoptée, vise précisément à éviter.

Enfin, je voudrais souligner combien les auditions que nous avons entendues en commission ont fait comprendre à chacun d'entre nous l'importance capitale des soins palliatifs.

C'est en effet avec une certaine stupéfaction que beaucoup d'entre nous ont découvert, à cette occasion, combien ces soins, indispensables pour assurer à nos concitoyens en fin de vie une mort digne et sans souffrance, étaient sous-développés dans notre pays.

La proposition, suspendue à notre vote, trace un cadre permettant le développement des soins palliatifs, avec comme objectif déclaré qu'ils deviennent disponibles pour tous et en tous lieux, en particulier à domicile où la majorité des personnes souhaitent mourir.

De plus, la proposition recommande le développement de la formation des différents personnels hospitaliers et des médecins en matière de soins palliatifs, discipline qui est encore très largement sous-enseignée dans nos différentes facultés universitaires.

Il n'est, en effet, pas acceptable que des gens continuent à souffrir alors que des techniques et des drogues existent pour soulager ou même supprimer ces souffrances, réduisant d'autant les demandes d'euthanasie.

Permettez-moi quelques mots à titre personnel et relatifs à des faits de nature privée.

Lorsque j'ai commencé à présider les travaux de la « commission euthanasie », je n'imaginais pas alors être confronté moi-même à la douloureuse agonie d'un proche. Or, c'est ce qui m'est arrivé cet été.

Ma chère maman, âgée de 83 ans, a été atteinte d'un cancer du poumon. J'ai pu ainsi, jour après jour, pendant trois mois, vivre la dégradation accélérée de son état de santé.

Je n'oublierai jamais ce que ma maman m'a dit quelques jours à peine avant de mourir, alors qu'elle respirait avec de plus en plus de difficultés : « Minou, je ne veux pas mourir étouffée comme Jean-Marie Lorent. »

Ma maman se trouvait alors dans un centre catholique de soins palliatifs. Je tiens à remercier publiquement tous ceux et celles qui se sont alors occupés avec dévouement de ma maman, qui est morte sans souffrir. Le mot « tabou », toujours aujourd'hui interdit par la loi, n'a jamais été prononcé par eux, mais la volonté de ma mère a été respectée et je leur en sais gré.

Je voterai donc en faveur de ces deux propositions non seulement parce que je suis convaincu qu'elles correspondent à une exigence de notre société, mais surtout parce qu'elles permettront de mettre fin à la situation de non-dit, d'hypocrisie et d'insécurité juridique actuelle où « la chose, l'acte », dont on n'ose pas prononcer le nom, est pratiqué sur une échelle assez vaste, comme j'en ai été personnellement témoin et comme l'ont attesté les auditions que nous avons organisées, alors que cet acte reste toujours, aux yeux de la loi, un assassinat pur et simple.

Quel que soit le résultat du vote que nous connaîtrons bientôt, il ne faudra pas, selon moi, considérer qu'il y aura des vainqueurs et des vaincus. Chacun aura pu, en conscience, défendre sans entrave son point de vue, comme il se doit dans une démocratie comme la nôtre.

Si elle est finalement adoptée, je le rappelle, la loi n'imposera rien à personne. Elle essaiera tout simplement de concilier deux notions que beaucoup dans cette assemblée considèrent comme fondamentales : le droit sacré à la vie, d'une part, et le droit tout aussi fondamental à l'autonomie et à la liberté de la personne humaine, d'autre part.

De voorzitter. - Ik dank de heer Dubié voor de voortreffelijke wijze waarop hij de werkzaamheden van de commissie heeft geleid, wat niet altijd een makkelijke taak was. (Levendig applaus)

De heer Jan Remans (VLD). - Euthanasie is het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek. Euthanasie is een ethisch probleem. Het recht op euthanasie wordt door bijna iedereen aanvaard. Door wie hier niet? Een samenleving die niet van euthanasie wil weten, had nooit moeten kiezen voor de gezondheidszorg die we kennen. Euthanasie is een medische daad. Euthanasie mag volgens de voorliggende teksten enkel in uitzonderlijke situaties en onder strikte voorwaarden. Wie heeft hier ooit iets anders beweerd? Veiligheidsvoorwaarden en de zorgvuldigheidscriteria zijn vastgelegd zodat "stervende mensen beter beschermd worden en zodat hun waardigheid als mens gewaarborgd blijft".

De kernvragen rond euthanasie zijn de volgende. Mag de patiënt zelf om euthanasie vragen? Beschikt de mens over zijn eigen leven? Redelijk gezien beschikt de mens over wilsautonomie en zelfbeschikkingsrecht, bepaald door de menselijke vrijheid voor zover die niet in strijd is met de persoonlijke vrijheid van zijn medemens.

De debatten in de Senaat en in de maatschappij bewijzen hoeveel moeite sommigen hebben met die autonomie. Zij die opkomen voor de emancipatie van de vrouw, voor gelijke kansen van alle burgers, voor kinderrechten, kunnen getuigen hoeveel inspanningen nodig zijn om een redelijke zelfbeschikking te verdedigen.

De miskenning van het zelfbeschikkingsrecht aangaande euthanasie berust alleen op een religieuze of een relationele basis. Voor de wetgever primeert het belang van de hele bevolking op de religieuze overtuiging van een bepaalde bevolkingsgroep.

Relationele plichten zijn niet onbeperkt, zijn niet oneindig. Niemand moet tot het uiterste gaan. Het leven is zeer waardevol, maar het leven is geen absolute waarde die nooit mag worden prijsgegeven. Dat geldt zowel voor het leven van anderen bij wettige zelfverdediging, als in geval van oorlog, voor de doodstraf en voor het eigen leven.

Ook collectivistische systemen en totalitaire stelsels miskennen de menselijke autonomie. Euthanasie wordt een gevaar voor de maatschappij als het zelfbeschikkingsrecht van de individuele mens hem door de gemeenschap wordt ontnomen.

De zelfbeschikking van de patiënt wordt in het beslissingsproces rond euthanasie op de proef gesteld door de angst voor het lijden, het afhankelijkheidsgevoel, het verlies van de zelfredzaamheid, het verlies van het zelfrespect. Mensen kunnen door de omstandigheden van gedacht verschillen over de invulling van een menswaardig leven, toch is er een minimale consensus over wat een "goed" leven is en bestaat er een algemeen menselijk verlangen om kwaliteitsvol te overleven en humaan te sterven.

Ziedaar mijn opmerkingen bij de vraag om euthanasie. Nu wil ik iets zeggen over de arts die op die vraag moet antwoorden. In tegenstelling met wat de heer Vandenberghe hier en elders vertelt - en als dat willens en wetens gebeurt noem ik dat kwaad opzet - impliceert het recht van de patiënt om euthanasie te vragen, niet automatisch het recht op uitvoering. De wil van de patiënt wordt getoetst aan het oordeel van de arts. Hij zal oordelen over de uitzichtloosheid van de situatie, de ongeneeslijkheid van de ziekte, de wenselijkheid en de zin van palliatieve zorgen.

Het recht van de patiënt om euthanasie te vragen en het recht van de arts om al dan niet op die vraag in te gaan, vereisen een wetgeving. Een rechtsstaat impliceert dat er wetten gemaakt worden over fundamentele kwesties, ook over ethische problemen, hoe delicaat ook. Er zijn vandaag zeker betwistbare euthanasiegevallen. Ook met een wettelijke regeling zullen die er zijn, maar dat mag geen reden zijn om geen wet te maken.

Het recht vervangt de moraal niet. Het recht neemt geen standpunt over wat goed leven en waardig sterven is. Recht moet wel de ruimte beveiligen om ieder naar eigen inzichten en waarden te laten handelen, mits te verantwoorden beperkingen. De wetgever moet erin slagen het wettelijke kader voor de euthanasie te scheppen, waarin de patiënt kan oordelen wat hij kan vragen, de arts wat hij kan doen.

Een goede wet voor euthanasie is een toegevoegde waarde voor de kennis van de realiteit en het toekomstperspectief, ze helpt misbruiken uitsluiten, angsten bij patiënten en zorgverstrekkers wegwerken, ze bezorgt de uitbouw van palliatieve zorg een nieuwe dynamiek en ze erkent het buitengewone van euthanasie bij het medisch handelen.

Euthanasie is geen gewone medische handeling. Euthanasie kan niet zomaar op dezelfde lijn geplaatst worden als een rugoperatie, een beenamputatie, een harttransplantatie. Omdat het een uitzonderlijke medische handeling is, vereist euthanasie een specifieke wetgeving met specifieke waarborgen. Euthanasie wordt geen strafbaar feit, als de arts aan de vereisten voldoet. Het laakbare gedrag van de arts ligt niet in het verrichten van de euthanasie op zich, maar in het schenden van de zorgvuldigheidsmaatregelen die in acht moet worden genomen. Als de arts onzorgvuldig handelt, is hij burgerrechtelijk aansprakelijk. Die buitencontractuele aansprakelijkheid krachtens artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek maakt hem ook strafrechtelijk vervolgbaar.

Naast het niet nakomen van de zorgvuldigheidsmaatregelen door de arts, moet de wet ook euthanasie door een niet bevoegd persoon strafbaar stellen. Dat is echter iets totaal anders dan de hele problematiek inzake euthanasie reduceren tot de theorie van een onwettig handelen in een noodtoestand. De noodtoestand kan juridisch alleen in welbepaalde omstandigheden worden ingeroepen. Daarvoor zijn vier voorwaarden vereist: de waarde van hetgeen wordt prijsgegeven moet kleiner dan of hoogstens gelijk zijn aan de waarde van hetgeen men wil vrijwaren; het te vrijwaren recht moet dadelijk en ernstig in gevaar zijn; het kwaad kan alleen door het misdrijf worden voorkomen en de betrokkene mag de noodtoestand niet zelf doen ontstaan.

Die voorwaarden komen heel uitzonderlijk samen voor, zodat de noodtoestand in de praktijk slechts heel zelden zal worden ingeroepen. Het beroep op de noodtoestand moet worden voorbehouden voor de individuele correctiemogelijkheid op de strafbaarheid in situaties van overmacht.

Ieder van ons ziet wel ergens een onvolledigheid in de voorliggende wetteksten. Ieder van ons mist wel een nuance. Persoonlijk denk ik aan de kinderen en de wilsonbekwamen die geen recht hebben op euthanasie; aan de flinterdunne overgang tussen palliatieve zorg en euthanasie in de medische besluitvorming bij het levenseinde; aan de noodzaak van een betere uitbouw van psychosociale diensten, zoals die nu gebeurt voor de palliatieve zorgverlening en ik denk ook aan de hulp bij zelfdoding.

We kunnen niet alles in een keer bereiken. Het is gemakkelijk over de draaglijkheid van het lijden te spreken, voor wie zelf niet lijdt. Lijden is een kwaad, maar men moet lijden om dat te beseffen. Voor de mensen in een uitzichtloze situatie van ondraaglijk lijden zal ik dit wetsvoorstel goedkeuren.

M. Jean-François Istasse (PS). - C'est avec conviction que j'aborderai deux questions qui ont suscité de longues discussions et qui ont d'ailleurs été soulevées par le Conseil d'État dans son avis du 20 juin 2001 sur la proposition de loi relative à l'euthanasie. Il s'agit, d'une part, de la conformité de la proposition de loi avec les dispositions internationales sur le « droit à la vie » et, d'autre part, de sa cohérence au regard du droit pénal national.

La proposition de loi violerait-elle le droit à la vie ? Une objection « fondamentale » a été soutenue avec véhémence et récurrence par ceux qui s'opposaient à cette proposition qui, selon eux, violerait le droit à la vie, garanti notamment par l'article 2 de la convention européenne des Droits de l'Homme qui énonce que « le droit de toute personne à la vie est protégé par la loi » et l'article 6 du pacte international relatif aux droits civils et politiques qui dispose que « le droit à la vie est inhérent à la personne humaine » et que « ce droit doit être protégé par la loi », mise à part l'exception de la peine de mort que je n'aborderai pas ici. Le droit à une mort digne est en effet intimement lié au respect du droit à la vie. En application de ce principe du droit à la vie, les juristes estiment que l'État a une obligation positive de prendre des mesures nécessaires à la protection de la vie des personnes relevant de sa juridiction.

Le Conseil d'État s'est demandé si « en instaurant une dépénalisation de l'euthanasie telle que la prévoit la proposition, le législateur manquerait à son devoir de protéger le droit à la vie ». L'obligation positive de l'État de protéger ce droit doit ainsi se concrétiser par une législation pénale dont l'objectif est de dissuader des personnes de porter atteinte à la vie d'autrui, mais aussi par la mise en place de mécanismes de sanctions et des mesures préventives à l'égard de personnes vulnérables. Enfin, l'obligation de protéger le droit à la vie semble indissociable du droit à l'autodétermination avec toute la question de l'intensité de la volonté de la personne et de l'état de capacité de celle-ci au sujet du choix de sa propre vie.

Il faut toutefois préciser que le Conseil d'État a considéré qu'il n'y avait pas lieu d'examiner dans quelle mesure un individu pourrait renoncer au droit à la vie. Mettre fin à ses jours ne signifie pas pour autant qu'il renonce au droit à la protection de sa vie. Le Conseil d'État considère au contraire « que cette personne « exerce » elle-même ce droit en fixant les limites de la protection qu'elle souhaite personnellement ». Philippe Mahoux a exposé, hier, notre opinion quant à la disponibilité de la vie de chacun.

On peut effectivement remarquer que les articles des conventions internationales qui protègent le droit à la vie ne visent pas une obligation de protéger la vie de façon générale, mais qu'elles imposent un devoir de protéger « le droit à la vie ». Il n'est pas simple de devoir combiner l'obligation des autorités de protéger le droit à la vie avec le droit de l'intéressé d'être protégé contre des traitements inhumains ou dégradants tout en tenant compte de son droit au respect de son intégrité physique et morale, que l'on retrouve d'ailleurs dans le droit au respect de la vie privée.

Il est vrai qu'une des caractéristiques essentielles du débat sur l'euthanasie réside dans le fait qu'il est empreint de questions éthiques ; or, il n'appartient pas au Conseil d'État - selon ses propres dires - de trancher des conceptions éthiques opposées ; le législateur seul a pour mission légitime d'essayer de concilier au mieux ces conceptions divergentes. Par contre, le Conseil d'État a analysé les limites dans lesquelles il est proposé que la pratique de l'euthanasie soit autorisée. On constate tout d'abord que la proposition de loi n'a modifié en rien les dispositions du Code pénal qui continuent toujours à condamner et à sanctionner l'assassinat, le meurtre ou la mort par imprévoyance ou négligence. C'est essentiel. Certains ont pu dire d'ailleurs - et c'est paradoxal en apparence - que le problème ne consistait pas à faire sortir l'euthanasie du Code pénal mais bien de l'y faire entrer.

Le Conseil d'État souligne à cet égard « qu'on ne saurait reprocher à une législation nationale de violer l'article 2 de la Convention européenne des Droits de l'Homme du simple fait qu'elle ne prévoit pas une répression particulière de l'euthanasie dite passive ».

Mais l'euthanasie ne peut être pratiquée que dans des circonstances bien particulières et très clairement précisées par la proposition de loi adoptée par votre commission.

Deux hypothèses ont été retenues : soit l'euthanasie est pratiquée à la suite d'une demande actuelle du patient, soit elle est réalisée conformément à une déclaration anticipée.

S'il s'agit d'une demande actuelle du patient, ce dernier devra impérativement se trouver dans une situation médicale sans issue et faire état d'une souffrance physique ou psychique constante et insurmontable qui ne peut être apaisée et qui résulte d'une affection accidentelle ou pathologique grave et incurable.

Confronté à une déclaration anticipée, le médecin devra constater que le patient est atteint d'une « affection accidentelle ou pathologique grave et incurable », qu'il est inconscient et que sa situation est irréversible.

En raison de ces limites précises imposées à la réalisation d'une euthanasie, le Conseil d'État conclut que « le maintien de la répression en dehors des cas visés par la proposition répond à l'obligation de l'autorité de mettre en place des moyens de dissuasion efficaces permettant d'éviter qu'il soit porté atteinte au droit à la vie ».

Il est également noté qu'en application de la proposition de loi, l'euthanasie n'est légale que si l'intéressé a consciemment exprimé le souhait qu'il soit mis fin à sa vie puisque la demande actuelle doit émaner d'un patient « majeur ou mineur émancipé, capable et conscient au moment de sa demande », « être volontaire, réfléchie et répétée » et ne pas résulter « d'une pression extérieure ».

Le médecin doit, en outre, avoir informé le patient des possibilités thérapeutiques encore envisageables ainsi que des possibilités qu'offrent les soins palliatifs. Cela répond à certaines interrogations que j'ai entendues à cette tribune hier. Enfin, la demande d'une euthanasie par le patient doit être consignée par écrit.

Il faut toutefois souligner que si la proposition de loi permet une dépénalisation de l'euthanasie sur des personnes qui ne sont plus conscientes et qui ne peuvent plus exprimer leur volonté, cette possibilité se limite au cas où l'intéressé a rédigé une déclaration anticipée, au maximum cinq ans auparavant, déclaration qui aurait d'ailleurs pu être retirée à tout moment.

Dans ces circonstances, le Conseil d'État a considéré sans la moindre ambiguïté - et c'est très important - que cette proposition lui paraissait conforme à l'article 2 de la Convention européenne des Droits de l'Homme et à l'article 6 du Pacte international relatif aux Droits civils et politiques.

Le Conseil d'État estime que les auteurs de la proposition de loi ont mis en place suffisamment de garanties afin d'assurer la prudence nécessaire à l'acceptation d'une demande d'euthanasie : la procédure particulière et précise qui doit être suivie par le médecin à qui est demandée une euthanasie ; la pluralité d'entretiens que le médecin doit avoir avec son patient mais également avec d'autres médecins, son équipe soignante ainsi qu'avec les proches qui auront pu être désignés par le patient ; les conditions imposées à la rédaction de la déclaration anticipée... Et d'autres conditions encore que je n'énumérerai pas car vous les connaissez.

Une fois encore le Conseil d'État affirme clairement que ces conditions paraissent suffire pour garantir que la déclaration anticipée exprime réellement la volonté de l'intéressé.

Enfin, en ce qui concerne le fait que la proposition de loi prévoie un contrôle automatique a posteriori, le Conseil d'État considère, d'une part, que la proposition ne porte pas atteinte à la compétence des autorités judiciaires qui peuvent toujours ouvrir une enquête d'office ou, le cas échéant, sur plainte - cela fut un des reproches des opposants - et, d'autre part, qu'elle répond ainsi à l'obligation positive qui incombe à l'autorité.

En conclusion, le Conseil d'État estime que la proposition de loi relative à l'euthanasie n'est pas incompatible avec les dispositions de la convention et du pacte précités. C'est évidemment, chers collègues, une prise de position tout à fait déterminante pour notre débat.

Après avoir entièrement analysé la proposition de loi, le Conseil d'État a ainsi clairement répondu aux arguments des opposants. Nous nous réjouissons de constater que le Conseil d'État, comme les auteurs de la proposition, estime qu'en permettant de recourir à l'euthanasie, dans certaines circonstances strictement déterminées, nous respectons en tout premier lieu le droit à la vie, à savoir le droit à une vie digne d'une personne humaine.

Au regard du droit pénal, le Conseil d'État a analysé les faits que la proposition permet de qualifier comme non pénalement répréhensibles. Philippe Mahoux vous a exposé les raisons de la nécessité selon nous de légiférer. Les auteurs de la proposition ont-ils fait une application cohérente du droit pénal lorsqu'ils en excluent « un acte pratiqué par un tiers, qui met intentionnellement fin à la vie d'une personne à la demande de celle-ci » ?

Dès lors, l'acte ne peut être qualifié d'euthanasie que dans les conditions suivantes :

Il s'agit bien d'un acte, c'est-à-dire d'un comportement positif et non d'une abstention ;

Cet acte émane d'un tiers, et qui plus est un médecin en application de la loi dans son intégralité ;

Cet acte doit avoir un caractère intentionnel ;

Cet acte a pour effet de provoquer le décès d'un patient ;

L'acte doit obligatoirement avoir été demandé par le patient.

En ce qui concerne la proportionnalité des peines applicables, le Conseil d'État souhaite certes que le législateur prévoie des peines adaptées en fonction des violations des conditions essentielles qui doivent être respectées pour que l'euthanasie ne soit pas une infraction.

Même si des peines pénales minimales peuvent être applicables et que des circonstances atténuantes peuvent être retenues en cas de violation d'obligations purement formelles, le Conseil d'État conclut cependant que ces peines seraient sans rapport raisonnable à l'égard de la prévention qui a pour but essentiel de réglementer l'acte d'euthanasie. Ici, nous ne pouvons pas acquiescer au raisonnement du Conseil d'État.

D'une part, la section de législation cite en exemple l'article 7, lequel instaure une obligation d'enregistrement des euthanasies par le médecin qui a pratiqué une euthanasie ; cet article est cité comme une obligation purement formelle et donc, pour le Conseil d'État, elle est moins importante que les conditions prévues aux articles 3 ou 4 de la proposition de loi.

Pour être légalement acceptable en tant que telle, l'euthanasie est, selon nous, l'aboutissement de tout un processus qui doit être entièrement suivi par le médecin de A à Z, et ce afin de garantir l'autonomie de la volonté du patient et de lui assurer une sécurité dans l'application de ses droits.

En fonction de l'importance du sujet, on ne peut parler, à mon avis, de bureaucratie lorsqu'on entoure le patient du maximum de précautions pour cette décision capitale.

D'une part, à nos yeux, toutes les conditions que le patient ou que le médecin doivent remplir sont importantes ; il n'y a pas de conditions secondaires.

D'autre part, comme l'a fait remarquer lui-même le Conseil d'État, l'existence d'un mécanisme de contrôle des euthanasies réalisées constitue « une garantie supplémentaire permettant d'assurer que l'euthanasie n'est pratiquée que dans des cas strictement définis par la loi ». Ainsi, l'article 7 de la proposition de loi, relatif au document d'enregistrement qui doit être complété par le médecin chaque fois qu'il réalise une euthanasie, constitue la base de travail de la commission de contrôle. En cas de doute quant à la légalité et à la régularité de l'euthanasie pratiquée, c'est à partir de ce document analysé par la commission que celle-ci pourra demander des informations complémentaires au médecin.

Ainsi, contrairement à ce que soutient le Conseil d'État, l'article 7, s'il peut sembler à première vue une condition de pure forme, constitue en réalité un élément important de la procédure puisqu'il fait partie du contrôle a posteriori des actes d'euthanasie.

En conséquence, si une des conditions imposées par la proposition de loi n'était pas respectée par le médecin, celui-ci pourrait en effet être poursuivi et puni en vertu des dispositions du Code pénal, à moins qu'il ne puisse notamment se prévaloir de la notion jurisprudentielle d'état de nécessité.

Nous avons eu en commission des discussions intéressantes en ce qui concerne la justification d'une législation relative à l'euthanasie alors que, justement, le principe de l'état de nécessité est appliqué par les juges en Belgique.

Il est généralement admis désormais que l'état de nécessité est une situation ou l'auteur, en pleine possession de son libre arbitre, choisit, entre deux impératifs contradictoires, la ligne de conduite qu'il doit suivre. Il est contraint d'opérer un choix entre deux valeurs et d'accorder la primauté à l'une d'entre elles. Il s'agit donc d'une cause de justification dite « objective », qui rend l'acte licite.

Le juge détient un rôle très important dans la reconnaissance de l'état de nécessité : c'est lui qui doit apprécier la « mise en balance » des valeurs en conflit à laquelle a procédé le médecin et faire aussi évidemment application de la loi.

Cette responsabilité, il est normal que le juge l'assume dans des cas exceptionnels, dans les situations que le législateur n'a pas pu régler.

Cependant, les juges doivent-ils être les seuls chargés de traduire les évolutions d'une « conscience sociale » sur des objets aussi fondamentaux, qui touchent à l'intégrité physique et à la dignité des individus ? Le recours à l'état de nécessité peut-il être érigé, comme il l'est aujourd'hui, en solution jurisprudentielle générale des problèmes de fin de vie, laissant au législateur la possibilité de se dérober à la responsabilité qui lui appartient de traduire dans la loi la volonté de la majorité du corps social ?

Nous ne le pensons évidemment pas ! Nous proclamons au contraire que le législateur doit intervenir pour sortir de la situation de flou actuelle. La plupart d'entre nous semblent d'accord pour reconnaître que, dans certains cas, et nonobstant l'utilité et même la nécessité des soins palliatifs, la solution extrême que représente l'euthanasie doit être légalement possible.

Selon nous, le législateur doit traduire ce choix dans la loi et fixer les conditions dans lesquelles la société est prête à accepter cette pratique.

Grâce à la proposition que votre commission a adoptée en mars dernier, l'euthanasie sera encadrée demain, si nous le voulons, par un texte législatif soutenu par la majorité de la population.

L'état de nécessité pourra toujours être invoqué, le cas échéant, pour des situations non couvertes par la présente proposition de loi.

Il aurait été en effet impensable que cette avancée législative constitue, pour ceux qui ne sont pas inclus dans notre proposition, une difficulté plus grande à mourir dans la dignité.

Je me réjouis personnellement, ainsi que mon groupe, d'avoir pu mener un tel débat philosophique, éthique et juridique aussi difficile au sein du Sénat et de pouvoir voter ce texte dans la sérénité, et ce d'autant plus que ce débat a effectivement mis en évidence notre conception fondamentale de l'homme. Même si cela peut lasser, je le répète encore une fois.

Notre conception privilégie le droit de chaque homme et de chaque femme à la maîtrise de sa propre vie. Nous n'obligeons personne - et cela c'est l'essentiel de l'essentiel - ni patient, ni médecin, ni infirmière, à partager cette conviction !

Il s'agit donc de tout sauf d'une pensée unique qui s'imposerait à tous de façon uniforme. Laissez-nous, au contraire, le droit d'exercer librement et en toute légalité, en 2001, au XXIe siècle, ce qui nous paraît être un droit fondamental de tout être humain : celui de mourir dans la dignité telle que nous la concevons, et ce, soyez-en persuadés, dans le respect sincère du pluralisme philosophique et religieux et des convictions les plus intimes et les plus élevées de chacun !

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Wat valt er nog te zeggen, wat valt er nog te luisteren, wat valt er nog te debatteren hier op dit spreekgestoelte over euthanasie?

Reeds meer dan twee jaar wisselen we argumenten uit, we kwamen 88 keer samen in de commissie, we stemden over 687 amendementen en uiteindelijk bezorgden de rapporteurs ons een verslag van 2706 pagina's.

Wat valt er nog te zeggen, wat valt er nog te luisteren? Niets meer? Is alles wat we hier in openbare plenaire vergadering uitspreken overbodig geworden? Ik geloof van niet en ik hoop van niet. Wie de democratie respecteert, blijft vertrouwen in de mogelijkheid van debat, in de kracht van een overtuiging, in de balans van woord en wederwoord.

Collega's, ik hoop dus dat u ook op dit moment nog oor hebt voor de laatste vragen die ik u wil voorleggen over het wetsvoorstel betreffende de euthanasie. De beslissing die u hierover zult nemen, is immers van uitzonderlijke betekenis. Het is duidelijk dat dit euthanasievoorstel verstrekkende gevolgen zal hebben voor de draagkracht en de solidariteit in onze samenleving. Het kan voor onze bevolking een breuk betekenen met een samenlevings- en mensvisie, die tot nu toe borg stond voor onze verzorgingscultuur.

Inderdaad gedurende die ontelbare uren van debat achter de gesloten commissiedeuren, beseften we meer en meer dat met het verschil in opvatting over euthanasie, ook twee mens- en samenlevingsvisies tegenover elkaar staan. Tegenover de opvatting dat euthanasie alleen maar kan als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput, als alles gedaan is om aan stervende mensen verzorging, hulp, bijstand en verlichting te bieden, tegenover de visie op euthanasie als ultimum remedium, als een uitzonderlijke grensoverschrijdende handeling, staat de visie die euthanasie aanbiedt als één van de opties niet alleen voor terminaal zieken, maar ook voor wie de ziekte nog niet levensbedreigend is, niet alleen voor wie fysiek veel te lijden heeft, maar ook voor wie mentaal of psychisch levensmoe is, niet alleen voor wie helder en bewust om de dood vraagt, maar ook voor wie van tevoren bepaalde situaties onleefbaar achtte.

Heel terecht stelde de Raad van State dat de indieners in de logica van hun optie niet consequent zijn geweest. Wanneer euthanasie als levensbeëindigende handeling een wettelijke optie wordt, moet met het oog op de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie ook de hulp bij zelfdoding geregeld worden, aldus de Raad van State.

Maar onze fractie wil geen samenleving waar zelfdoding een optie wordt, waar de dood de oplosser wordt voor een diepe nood van medemensen. Wij willen een solidaire, verbonden en zorgzame samenleving. Wij willen een inclusieve samenleving waar de vanzelfsprekendheid geldt dat iedereen meetelt, ook de meest kwetsbaren. Wij willen een samenleving die geduld opbrengt, die tijd en warmte geeft, die lasten draagt.

Ongeduld, onverschilligheid, liefdeloosheid en uitsluiting door anderen mogen mensen er nooit toe brengen om voor de dood te kiezen. Toch is dit de grootste bedreiging die uitgaat van een euthanasiewet waarin de individuele wil wordt verheerlijkt. De zin in het leven en de wil om te overleven kunnen immers niet los gezien worden van de samenleving waarin men leeft, van de omstandigheden waaronder men leeft, van de kwaliteit van het leven.

De kwaliteit van het leven van zieke en doodzieke mensen wordt bepaald door de kwaliteit van ons samenleven.

Daarmee is niet alleen gezegd dat de overheid moet voorzien in alle middelen, voorzieningen en personeel om het palliatief basisrecht voor iedereen zonder onderscheid te realiseren. Daarmee wordt ook bedoeld dat onze draagkracht, onze verdraagzaamheid, onze budgettaire mogelijkheid, kortom het solidariteitsvermogen van onze samenleving worden geïnspireerd door het beeld dat wij ophangen van doodzieke, afhankelijke en zwaar behoevende mensen.

Dit geldt ook omgekeerd. Hoe doodzieke mensen hun waardigheid ervaren, wordt bewust of onbewust beïnvloed door het beeld dat het gezonde deel van de samenleving zich over hen vormt en hen aanreikt. Het was dokter Bron die ons tijdens de hoorzitting vertelde dat de vragen naar euthanasie sterk gestegen zijn sinds het debat over euthanasie publiek gevoerd wordt. Alleen komen deze vragen niet uitsluitend van de patiënt zelf, maar steeds meer van de familie en de sociale omgeving van de patiënt. Natuurlijk legde de dokter dan uit aan die familie dat er op die wijze geen sprake kan zijn van euthanasie, dat er alleen maar kan gehandeld worden op vraag van de patiënt zelf.

Iedereen kan in volgende situatie terechtkomen. Ik ben een doodzieke, maar heldere patiënt. Voor mij is iedere dag die het leven mij nog biedt de moeite waard, ondanks de vele moeilijkheden. Ik kijk uit naar elk bezoek. Ik voer de meest intense gesprekken van mijn leven, maar ik weet dat mijn naasten wachten en blijven wachten tot ik de vraag naar het einde stel. Wie van ons kan daar als kwetsbaar en overgevoelig patiënt op het einde van zijn leven tegenop? Waar is dan die geïdealiseerde menselijke autonomie om zelfstandig te beslissen over wat goed is voor mij? Wie ben ik nog als ik in de blik van mijn naaste de vraag naar mijn einde zie, vooraleer ze bij mijzelf opkomt? Welke waardigheid zullen de patiënten toebedeeld krijgen wanneer ze niet alleen door de familie, maar ook door de hele samenleving zelf voor de verantwoordelijkheid geplaatst worden om te beslissen of ze nog langer afhankelijk, zorgbehoevend en een last voor anderen willen zijn? Zal dit uiteindelijk niet het sociale effect van deze euthanasiewet zijn?

De kwaliteit van het leven en van het levenseinde worden bepaald door de kwaliteit van het samenleven. De politici zijn mee verantwoordelijk voor deze samenlevingskwaliteit.

Voor onze samenleving en voor de mensheid op termijn bevat deze euthanasiewet nog een andere, meer fundamentele, dreiging. Bij het begin van het derde millennium wordt de mensheid uitgedaagd door de steeds snellere ontwikkelingen in de biomedische wetenschap. De medische keuzemogelijkheden bij het begin en het einde van het leven lijken de nieuwe toegangspoorten tot de mensheid te worden. De toegangscriteria zijn volgens sommigen gebaseerd op mededogen, menswaardigheid en voorkoming van menselijk leed.

Deze criteria zouden echter wel eens snel kunnen veranderen in uitsluitingscriteria die het beleven van solidariteit met zwakke en kwetsbare mensen overbodig maken. De grote vraag voor de toekomst van de mensheid is of de mensheid inclusief of selectief zal zijn. Zal selectie op basis van gezondheidscriteria sociaal, maatschappelijk en juridisch doorgang vinden?

Tot nu toe is het behoren tot de mensheid voor iedereen vanzelfsprekend, want verbonden aan het menszijn zelf. Menswaardigheid is dan ook een ontologisch begrip. Of men menswaardig is, hangt immers niet af van een bepaalde subjectief geïnterpreteerde levenskwaliteit, maar wel van het bestaan als mens zelf. Mensen filosoferen natuurlijk niet dagelijks over wat een mens tot mens maakt, maar een samenleving wordt wel gedragen door de menselijke intuïtie dat het bestaan van elkeen onaantastbaar is. Deze intuïtie is de noodzakelijke basis voor een rechtstaat, de basis ook voor het vermogen tot solidariteit en voor het respect voor elke medemens.

Deze vanzelfsprekende menselijke intuïtie wordt vandaag echter stap voor stap afgebroken of weggeredeneerd als zijnde een emotioneel en betuttelend, maar niet rationeel aanvoelen.

De kwaliteit van het leven wordt immers een belangrijker maatstaf dan het leven op zich. Het leven wordt niet meer uitsluitend verantwoord door het bestaan, maar ook door opvattingen over levenskwaliteit en menswaardigheid.

Het lijkt alsof onze opvattingen over het menselijk leven maar langzaam evolueren, maar ik vrees dat we langzaam terugkeren naar de westers-humanistische mensvisie die enkele eeuwen terug ontstond.

Het is deze omkering in mensvisie die het bijvoorbeeld mogelijk maakt dat rechters nu oordelen dat het leven zelf een onrecht is waarvoor men vergoed moet worden.

De verschuiving in mensvisie krijgt meer en meer een juridische en wettelijke bevestiging. Ook de idee van de zelfgekozen dood, zoals ze in Nederland werd bevestigd en met dit euthanasievoorstel nu ook bij ons opgang maakt, brengt de mensen ertoe zich bij ziekte, handicap of depressie als mensonwaardig te beschouwen en daarom van de samenleving hun dood te vorderen. Dat daarmee tegelijkertijd een maatschappelijke uitspraak wordt gedaan over de levenskwaliteit van alle mensen in dezelfde gezondheidstoestand, is voor de voorstanders zonder betekenis.

Terecht is de internationale en Europese opinie verontrust over deze verschuiving in mensvisie en het doorbreken van de inclusiviteit van de mensenrechten op basis van gezondheidscriteria. De stemming dit voorjaar van de Nederlandse euthanasiewet lokte over de hele wereld felle reacties uit. Deze zomer reeds kwam de Nederlandse euthanasiewet onder vuur te liggen van de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties. De Nederlandse diplomatie en de informatiedienst van het departement Buitenland sloven zich sindsdien uit om de euthanasiewet in alle wereldtalen te duiden, te verklaren en vooral te verdedigen.

De eerste vraag die ik de voorstanders van het euthanasievoorstel wil voorleggen, gaat over de internationale positie van België als behoeder van de mensenrechten. Getuigt het niet van kortzichtigheid of van hoogmoed om als klein landje de grote menselijke risico's van een euthanasiewet te lopen? Waarom zouden de risico's van een grensverleggende euthanasiewet, zoals andere democratieën ze aanvoelen, niet gelden voor onze samenleving? Wensen wij wel een Belgische euthanasiewet, die onze bevolking zal vervreemden van wat wereldwijd, zelfs na een grondige reflectie, als algemeen redelijk of universeel menselijk wordt beschouwd?

Mijn tweede vraag richt ik tot de mede-indieners van de PRL-fractie. Het meerderheidsvoorstel bepaalt dat een patiënt in een voorafgaande wilsverklaring de arts kan vragen zijn leven actief te beëindigen wanneer hij niet meer bij bewustzijn is. Tijdens de commissiebespreking verduidelijkte de euthanasiemeerderheid dat met buiten bewustzijn wordt bedoeld: de mensen die niet meer bewust zijn van zichzelf en van hun omgeving of die niet meer in staat zijn tot relationeel contact. Dat impliceert dat ook geesteszieken, dementen en Alzheimerpatiënten onder deze regeling vallen. De afwijzing van de wettelijke erkenning van de wilsverklaring met het verzoek tot actieve levensbeëindiging werd krachtig verwoord bij de toelichting van het eerste wetsvoorstel van de heer Monfils. Hij argumenteert: "wie op het ogenblik van de wilsverklaring in goede gezondheid verkeert, niet weet of en wanneer hij aan een zware aandoening zal lijden, niets weet van de maatschappelijke omstandigheden waarin hij dan zal verkeren en ook niets weet over zijn persoonlijkheidsontwikkeling en hoe hij zal reageren op de ziekte. De aanwijzingen in de wilsverklaring over de eigen dood bij ernstige ziekte zijn dus alleen maar gegrond op abstracte overwegingen en zijn zeker geen uiting van een concreet verlangen in de beleefde situatie."

Mijn vraag aan de PRL-indieners luidt: wat veranderde uw visie, welke elementen, welke tussenkomsten, welke gebeurtenissen maakten dat u nu wel uitdrukkelijk voorstander bent van een voorafgaande euthanasieverklaring?

Euthanasie in de betekenis zoals de samenleving ze vat, heeft betrekking op mensen die geconfronteerd worden met het naderende levenseinde, over mensen die doodziek zijn en die zich in een uitzichtloze en dramatische situatie bevinden.

Het meerderheidsvoorstel geeft aan euthanasie echter een heel andere betekenis. Het voorstel gaat niet alleen uit van situaties waarin mensen de dood nabij zijn, maar ook van situaties waarin mensen niet meer willen leven omdat ze ongeneeslijk ziek of gehandicapt zijn of omdat ze psychisch lijden.

In het eerste VLD-voorstel was de stervensfase nog een voorwaarde voor levensbeëindigend handelen. Het voorstel Leduc vereiste dat zowel de eerste als de tweede arts vooraf de terminale fase van de patiënt bevestigde. Het moest vaststaan dat er geen hoop meer was op langer leven.

Mijn derde vraag richt ik daarom tot de VLD-fractie: waarom werd het terminale aspect als de voorwaarde voor levensbeëindigend handelen opgegeven?

Er zijn de voorbije maanden veel peilingen en enquêtes gehouden om een beeld te krijgen van de opinie van de bevolking en van de gezondheidswerkers over euthanasie. Er is veel te zeggen over de vraagstelling, over de methode en over de representativiteit van deze onderzoeken. Maar bij alle resultaten bleek dat er nooit een meerderheid gevonden werd voor levensbeëindigend handelen bij niet-terminale patiënten.

Als nieuwe volkspartij zou ik de VLD dus willen adviseren om terug te keren naar het oorspronkelijk euthanasievoorstel, dat beter overeenstemt met het algemeen aanvoelen van onze bevolking en dat blijkens de persverklaring van vandaag overigens ook beter wordt aanvaard door de VLD-Kamerfractie.

Een vierde prangende vraag wil ik de voorstanders van dit euthanasievoorstel voorleggen: willen zij als samenleving de deur openzetten voor een euthanasiepraktijk als hulp bij psychisch lijden? Uit de statistieken blijkt hoe langer hoe meer dat zelfmoord in Vlaanderen en België een ernstig probleem vormt, zeker in vergelijking met de ons omringende landen. De recente cijfers van de Vlaamse gezondheidsindicatoren tonen aan dat bij oudere mensen het aantal zelfmoorden vrij hoog ligt, vooral bij mannelijke 65-plussers. Het herkennen, het juist interpreteren en het adequaat reageren op signalen van psychische nood is uiterst belangrijk. Personen die lijden aan zware depressies, psychoses of allerlei persoonlijkheidsstoornissen ervaren op die momenten, of zelfs gedurende jaren, dat lijden als ondraaglijk. Is het de bedoeling van de wetgever om voor deze mensen medisch begeleide zelfdoding mogelijk te maken?

Willen wij als samenleving het signaal geven dat geassisteerde levensbeëindiging mogelijk is voor wie in psychische nood verkeert?

Hebben we dan geen andere mogelijkheden meer in onze samenleving om wanhoop, moedeloosheid, verdriet en eenzaamheid tegen te gaan?

Mijn vijfde vraag betreft de oprechte politieke wil om zieke en doodzieke mensen in onze samenleving met palliatieve zorg te omringen.

De vraag naar euthanasie is een uitzonderlijke maar vaak dubbelzinnige vraag.

Tijdens de hoorzittingen hebben deskundigen erop gewezen dat de euthanasievraag soms wordt ingegeven door relatiestoornissen of het vastzitten in een verwerkingsproces of de angst voor doodgaan of voor wat daarna komt.

De achterliggende vraag betreft dan geen vraag om euthanasie, maar een vraag om hulp, aanwezigheid en warmte van iemand die luistert, troost en bemoedigt.

De euthanasievraag verdwijnt ook in de meeste gevallen wanneer met deskundigheid en inzet de juiste pijnbestrijding en de beste comfortzorg aangeboden wordt.

Daarom blijft de palliatieve sector er bij u, collega's, op aandringen om vooralsnog bij elk euthanasieverzoek een deskundige palliatieve beoordeling toe te laten. Een groot aantal euthanasievragen zijn immers vragen om hulp als gevolg van het ontbreken van goede palliatieve zorg. Een palliatieve filter is dus essentieel om oneigenlijke euthanasie te vermijden.

Ik zou niet begrijpen waarom vooral de collega's van de groene fracties het risico op oneigenlijke euthanasie zouden laten bestaan. Willen zij dan een wet goedkeuren die het risico inhoudt dat euthanasieverzoeken worden ingewilligd, die eigenlijk vragen om hulp waren, vragen waarvoor wel degelijk een redelijke en andere oplossing was.

Collega's, graag had ik u tot slot een kleine toelichting gegeven bij een bijzonder sprekend kunstwerk van de Vlaamse kunstenaar Roger Raveel. Het werk draagt de naam "Solidariteit" en verwijst tegelijkertijd naar het ziekbed en naar de zorgzaamheid. Het werd evenwel op bevel van de voorzitter de zaal uitgedragen.

M. Philippe Mahoux (PS). - Des questions précises viennent d'être posées sur un ton inhabituel, avec l'utilisation d'amalgames et d'injures par l'intervenante. J'y réponds brièvement. Comme je l'ai déjà dit, nos débats ont parfois été orageux. Là où l'on parle d'aliénation, nous parlons de liberté et d'autonomie. On nous dit que nous pourrions en arriver à considérer à tort certaines demandes comme des demandes d'euthanasie. Je renvoie au texte qui est clair concernant le soin qu'il convient d'appliquer au décodage de la demande d'euthanasie. J'ajoute, et nos auditions l'ont confirmé, qu'à un certain moment, d'aucuns éprouvent une réelle difficulté à reconnaître de véritables demandes d'euthanasie, à les entendre et à y répondre, en raison du fait que leur conscience leur interdit d'y répondre positivement.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - Ik heb alle respect voor het standpunt van mevrouw De Schamphelaere. Ik heb er ook respect voor dat ze herhaalt wat ze in commissievergadering al heeft aangehaald, maar het stoort me nog steeds dat ze het begrip "geestelijk lijden" uit de definitie haalt en isoleert. Ik wijs er nogmaals op dat het gaat om geestelijk lijden dat niet gelenigd kan worden en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke ziekte. Het is niet juist om één enkel woord uit een tekst te isoleren om daarover dan een debat te voeren.

In verband met de solidariteit heeft mevrouw De Schamphelaere gelijk: in onze maatschappij bestaat inderdaad te weinig solidariteit. Mevrouw De Schamphelaere heeft een sterk solidariteitsgevoel, maar wij willen ook blijk geven van solidariteit voor de persoon die op zeker ogenblik terecht naar euthanasie vraagt. Ook dat is solidariteit. Solidariteit hoeft niet te worden beperkt tot een bepaalde groep, maar is een ruim begrip, dat goed onderbouwd ook in ons wetsvoorstel een heel belangrijke bekommering vormt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik begrijp het verloop van het debat niet en ik begrijp al evenmin dat het standpunt dat mevrouw De Schamphelaere op de tribune verkondigt, als een persoonlijke aanval wordt geïnterpreteerd.

In de commissie werd ook vergaderd met gesloten deuren. Van bij de aanvang hebben wij de openbaarheid van de commissievergadering geëist. Wij schamen ons immers niet over het standpunt dat we in een vergadering met gesloten deuren innemen. Wij zouden ook citaten kunnen aanhalen uit die vergaderingen.

In een democratie is het trouwens niet meer dan normaal dat over euthanasie verschillende opvattingen bestaan. Ik vind het dan ook vreemd dat wie tegen de openbaarheid van de commissievergaderingen was, nu verwijst naar uitspraken in een vergadering met gesloten deuren.

Daarenboven vind ik dat elke partij het recht heeft haar standpunt, al is dit dan verschillend, bekend te maken in een assemblee. Collega De Schamphelaere heeft ons standpunt alleszins uitstekend vertolkt.

Dat we bezorgd zijn voor de geesteszieken is evident. De ruimere omschrijving die door mevrouw De Roeck wordt gegeven, verandert trouwens niets aan onze vaststellingen. Dat ze het niet met ons eens is, hebben we al begrepen, maar dat is nu eenmaal het uitgangspunt van het debat.

De voorzitter. - De algemene bespreking in commissie vond in het openbaar plaats.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - De opmerkingen na de toch wel duidelijke vragen van mevrouw De Schamphelaere zijn terecht. Daar moet trouwens niets achter worden gezocht. Ik zelf zal op het gepaste ogenblik op die vragen antwoorden.

Ik heb respect voor het mensbeeld van mevrouw De Schamphelaere, maar wij vragen dat zij ook respect heeft voor het onze. Wij zijn alleszins even gevoelig en bekommerd als mevrouw De Schamphelaere.

Ik heb weliswaar respect voor haar standpunt, maar onze visie is dat de zieke, die op zeker ogenblik niet meer in staat is de pijn te dragen, al is die psychisch of fysiek, een positief antwoord moet krijgen op zijn terechte vraag naar euthanasie.

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (SP.A). - Ik heb de vragen genoteerd en zal ze onderzoeken. Sommige werden in de commissie al beantwoord. De andere zullen we in de loop van het debat beantwoorden.

Mevrouw De Schamphelaere vraagt zich af of we op het punt zijn beland dat we de kwaliteit van het leven belangrijker achten dan leven op zich. Ja. Dit is het grote verschil. Ik heb respect voor iemand die het leven op zich heel belangrijk vindt, maar wij hebben het recht van oordeel te zijn dat ook rekening moet worden gehouden met de kwaliteit van het leven. Dit verdeelt ons inderdaad.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - De heer Vandenberghe beschouwt dit als een persoonlijke aanval, maar dat is het helemaal niet. Mevrouw De Schamphelaere weet ook heel goed dat ik haar mening respecteer. We hebben heel veel gesprekken met elkaar gevoerd, telkens wanneer we naar de commissie gingen of er vandaan kwamen. Ze heeft echter concrete vragen gesteld. Eén daarvan ging over het psychisch lijden en ik weet dat die precies voor de Agalev-fractie bedoeld is, zoals andere vragenheel duidelijk aan andere fracties zijn gesteld. Agalev heeft op het punt van het psychisch lijden immers altijd sterk de nadruk gelegd en ik heb dan ook het recht op die vraag te antwoorden. Dat doet echter niets af aan mijn respect voor de mening van mevrouw De Schamphelaere. Iedereen moet in eer en geweten een eigen standpunt innemen en dat iemand bij dat standpunt blijft, respecteer ik. We zijn ook niet van plan mevrouw De Schamphelaere te overtuigen, zoals zij ook niet van plan is ons te overtuigen.

De heer Guy Moens (SP.A). - Mevrouw De Schamphelaere heeft verwezen naar een lithografie van Roger Raveel om haar betoog te ondersteunen. Wanneer men gebruik maakt van een kunstwerk, moet men dat wel in de juiste context doen. Dat kunstwerk van Roger Raveel pleit in feite voor een standpunt dat ingaat tegen wat mevrouw De Schamphelaere voorstaat. Het werd immers gemaakt in opdracht van de socialistische mutualiteit, in het kader van een actie om een menswaardige en euthanasiegerichte begeleiding bij het levenseinde mogelijk te maken. Het is dus belangrijk de historiek van een kunstwerk na te gaan als men ernaar verwijst.

M. le président. - Il est toujours très dangereux de prendre en leur absence des artistes en otage d'un combat politique. Étant personnellement fils d'artiste, je considère qu'il ne convient pas d'apporter une oeuvre d'art à l'appui d'une thèse dans un hémicycle. Je trouve cela déplacé car le fait de lui donner une interprétation trouble le caractère paisible et la sérénité d'un débat.

De heer Jan Remans (VLD), corapporteur.. - Ik vraag me af of mevrouw De Schamphelaere de toestemming van de kunstenaar heeft om het kunstwerk hier te gebruiken? Worden daarop auteursrechten betaald?

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Alle collega's weten dat ik twee jaar lang zeer intens en persoonlijk geëngageerd heb deelgenomen aan het euthanasiedebat. Ik vond het dan ook heel moeilijk om ter afsluiting van de discussie in de plenaire vergadering al mijn bekommernissen, bezorgdheid en bezwaren rond het voorstel krachtig samen te vatten. Ik heb dat gedaan aan de hand van vijf vragen, waarop ik hier en daar al een antwoord heb gekregen, maar die ook in de samenleving leven én in de kamerfracties van de meerderheid. Dat wil ik toch benadrukken. Als de Senaat een mooi werkstuk wil afleveren, moet daarmee rekening worden gehouden.

Ik heb me ook door middel van een kunstwerk willen uitdrukken. Het parlement is de tribune van het woord en er worden hier dan ook heel veel auteurs en dichters geciteerd. Ik wilde alleen heel krachtig mijn bekommernis uiten over de toekomst van de solidariteit in onze samenleving. Dat dit kunstwerk mensen aanspreekt, is duidelijk. Dat het mensen met uiteenlopende opvattingen aanspreekt, is ook duidelijk. Mij sprak het onmiddellijk aan als beeld van de zorgzame samenleving, gebogen over het ziekbed.

De voorzitter. - Ik begrijp zeer goed wat u bedoelt, mevrouw, maar het zou wellicht het verloop van onze werkzaamheden bemoeilijken als iedereen dat zou doen.

M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Je partage les conceptions philosophiques des auteurs de la proposition. Je partage leur conception de la dignité humaine. Je crois en l'autonomie de la personne et je crois que chacun a le droit de choisir le moment de sa mort. En revanche, j'exprime de vives réserves sur la terminologie employée et sur le dispositif de la proposition loi.

Tout d'abord, je voudrais remercier les auteurs de la proposition d'avoir lancé le débat. J'ai même entendu Mme Nyssens déclarer hier que ce débat devait avoir lieu et qu'il était sans doute regrettable qu'il ne se soit pas déroulé plus tôt. Je n'ai aucun doute sur les intentions des auteurs, sur leur volonté de soulager les malades en souffrance, sur leur volonté de sortir l'euthanasie de la clandestinité, ainsi que sur leur volonté de s'entourer d'un maximum de garanties, même si je suis convaincu que ces deux derniers points posent davantage de problèmes qu'ils n'en résolvent.

Fallait-il légiférer ? J'en suis également convaincu, mais une législation n'a pas pour seul but de décider si l'évolution de la société nécessite une nouvelle loi, mais aussi, de rédiger un texte qualifiant et définissant de façon précise les actes en question, et qui, ensuite, dans ce domaine particulier, établit, quasiment au trébuchet, un équilibre entre, d'une part, un acte profondément intime, qui est la relation entre le médecin et le malade, et, d'autre part, les actes de nature administrative devant être accomplis pour que la loi soit respectée.

Sur ces deux points, je suis d'avis que les auteurs auraient pu faire mieux. Je suis également persuadé que de nombreux aspects de la loi hollandaise sont supérieurs au dispositif législatif en discussion.

Je diviserai mon exposé en deux parties.

La première concerne les problèmes liés à la terminologie et à l'opportunité, ou non, de légiférer selon la terminologie que nous employons. Comme vous le savez, je n'aime pas le terme « euthanasie », qui qualifie mal des situations extrêmement différentes, qui est chargé, qu'on le veuille ou non, d'un certain nombre de réminiscences historiques.

Il aurait été plus adéquat et peut-être plus honnête vis-à-vis de l'opinion publique, de parler, comme en Hollande, d'interruption de la vie et d'assistance au suicide.

Il aurait aussi été utile de mieux distinguer - je m'adresse ici plus particulièrement à M. Mahoux - la phase terminale, termes auxquels j'aurais préféré « phase de fin de vie », de l'assistance médicale au suicide.

Je vous ai écouté attentivement, monsieur Mahoux. Vous avez raison : la phase terminale ne peut être définie scientifiquement, les pronostics sont souvent aléatoires en médecine. Mais vous avouerez qu'il existe quand même une différence fondamentale entre un tétraplégique, qui peut encore vivre de longues d'années, et un cancéreux atteint de métastases multiples. Ce n'est pas du tout la même situation médicale.

Si je suis convaincu qu'il fallait légiférer, dans un premier temps, pour les malades en fin de vie, qui représentent plus de 99% des situations rencontrées, en ce qui concerne les autres, ceux qui ne sont pas en fin de vie, je vous avoue qu'au moment où je m'exprime, je ne sais toujours pas s'il fallait légiférer, et cela, pour deux raisons.

Tout d'abord, même si nous ne disposons pas de statistiques précises en la matière, il s'agit d'un nombre très réduit de patients : entre 0,2 et 0,3%.

Ensuite, et je rejoins à cet égard certains membres de l'opposition : je crains la nature du message qui est ainsi envoyé à la société. À quoi avons-nous assisté au cours des quarante-cinq dernières années ? À une formidable évolution juridique, éthique et politique dans le sens du droit à la protection de la vie : Convention de Genève, convention sur le génocide, Convention européenne des Droits de l'Homme, pactes internationaux sur les droits civils et politiques, législation du travail. La législation du travail place, je le rappelle, le droit à la vie au-dessus de la liberté individuelle.

Parallèlement à cette émergence des valeurs protégeant la vie, nous trouvons une affirmation de plus en plus grande, également à travers de nombreux textes, de la liberté et de l'autonomie de la personne.

Il y a évidemment une tension, un conflit - pas seulement dans ce débat ; pensez à celui sur les accidents du travail, par exemple - entre, d'une part, cette idéologie, cette valorisation de la vie et, d'autre part, la liberté et l'autonomie de l'individu. Le Conseil d'État a d'ailleurs écrit : « Il n'existe aucun texte qui indique comment résoudre ce conflit entre droits fondamentaux ». Il s'agit peut-être là d'un champ d'avenir extrêmement important pour le droit.

Force est de reconnaître que la proposition introduite par M. Mahoux, Mme Nagy, Mme Leduc et d'autres, crée tout de même une certaine transgression à l'interdit de tuer. M. Mahoux a déclaré hier qu'il était ridicule de considérer que la proposition ouvrait le droit de tuer. Je sais très bien qu'il ne souhaite pas introduire ce droit, mais est-ce si ridicule que cela ? Ne s'agit-il pas, malgré tout, d'une brèche dans un édifice qui s'est construit pas à pas depuis le siècle des Lumières et plus particulièrement depuis 1945 ? En cela, je rejoins Mme Nyssens lorsqu'elle déclare : « C'est quand même à une nouvelle conception de l'homme qu'on assiste ou qui s'impose ». Il n'est pas certain que notre nouvelle conception de l'homme soit la même que la sienne - je pense même plutôt le contraire - mais c'est quand même une nouvelle conception de l'homme, et cette évolution m'inquiète.

Mme Marie Nagy (ECOLO). - Je pense que vous décrivez très bien ce problème de tension entre un droit à l'autonomie, un droit de la personne, et un droit fondamental. Pour tous ceux qui ont travaillé sur ce texte, cet élément est extrêmement sensible ; il implique de pouvoir le codifier dans un texte de loi.

Cependant, quand vous parlez de l'autorisation de tuer, vous devez également tenir compte du fait que l'objectif, la finalité qui est donnée par le médecin n'est pas de mettre fin à la vie - c'est le débat que mon collègue Paul Galand a essayé de porter -, mais de soulager une souffrance qui apparaît inapaisable. Je pense que cela introduit une différence très importante entre la notion d'homicide ou de meurtre et la notion défendue ici. Nous avons longuement discuté de ce point et il serait injuste d'y voir une autorisation de tuer, sans plus. Il faut expliquer le cadre dans lequel ce choix peut s'opérer.

M. Philippe Mahoux (PS). - Monsieur Destexhe, votre déclaration de principe favorable à la philosophie que développent les auteurs de la proposition de loi et les propos que vous venez de tenir sont en totale contradiction.

Les propos de Mme Nagy sont tout à fait pertinents. L'objectif poursuivi est bien celui qu'elle vient de décrire.

Il faut remarquer que nous défendons avec la même fermeté le droit à l'euthanasie et l'abolition de la peine de mort.

De voorzitter. - Collega's, de heer Destexhe is amper begonnen met zijn uiteenzetting en hij wordt al onderbroken. Laat hem zijn betoog verder zetten. Iedereen moet de gelegenheid krijgen om hier in alle sereniteit aan het woord te komen. Wie wil tussenkomen heeft straks nog de gelegenheid daartoe, bij de bespreking van de amendementen.

M. Philippe Mahoux (PS). - Les propos de M. Destexhe ont suscité des réactions dont nous souhaitions lui faire part.

De voorzitter. - Dat brengt leven in het debat en daar heb ik niets op tegen. Ik stel echter vast dat de heer Destexhe nog maar net begonnen is en dat er al reacties komen.

M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - La suite de mon exposé répondra, en partie en tout cas, aux craintes de Mme Nagy ainsi qu'aux problèmes qu'elle a soulevés.

Au-delà de l'évolution juridique qui m'inquiète, je n'oublie pas le problème concret des malades qui sont dans ces situations.

Camus a dit que le seul problème philosophique vraiment sérieux était le suicide. La vie vaut-elle ou non la peine d'être vécue ? Il a raison, évidemment. Ce n'est pas seulement un problème philosophique mais aussi un problème pratique. Je l'ai dit clairement : pour moi, l'homme est un univers en soi. Chacun est égal en dignité et en droit, et les êtres humains qui veulent se suicider, s'il le veulent vraiment, ont la liberté de le faire. Je suis d'accord avec vous, monsieur Mahoux : nul n'a le droit d'évaluer la vie d'un autre. Comme vous, j'ai été très choqué par les déclarations de Crick, le prix Nobel de médecine, affirmant que la vie, à partir d'un certain âge, n'avait plus de valeur.

Pour ces malades qui ne sont pas en fin de vie et se trouvent dans ces situations de détresse, je pense qu'une solution à leur souffrance et à leur douleur doit être trouvée dans l'intimité de la relation entre le médecin et le malade, selon une éthique de la responsabilité et dans le cadre bien compris de la déontologie médicale.

Certains médecins pratiquent des interruptions de vie. Ces médecins n'ont pas le sentiment qu'ils violent le code de déontologie médicale. Ils ont le sentiment, la conviction, en conscience, de faire leur devoir de médecin. Pour moi, ces quelques cas qui se posent de malades incurables qui peuvent encore vivre très longtemps, doivent pouvoir trouver un solution dans le cadre de la relation médecin - malade et pas nécessairement dans le cadre de la loi. Je n'entre même pas dans les aspects juridiques. On a rappelé que ni le suicide ni l'assistance au suicide n'étaient un délit. On a rappelé que le ministère public avait l'opportunité des poursuites. Dans le cas de Jean-Marie Lorent, qui a été cité par M. Monfils, à ce jour, il n'y a pas de poursuite. On a parlé aussi de l'exemple de la Suisse. Tout cela est sans doute vrai, mais ce qui m'intéresse ici, c'est une certaine conception de la médecine.

Ma deuxième objection à la proposition est liée plus spécifiquement au dispositif. Oui, je pense qu'il était possible d'atteindre le même objectif que celui que vous voulez, avec un autre texte, avec d'autres conditions, avec d'autres procédures. Je sais évidemment que vous l'avez fait en partie pour éviter les critiques et pour vous entourer d'un maximum de garanties. Vous avez même multiplié celles-ci afin de ne pas susciter le reproche d'avoir traité ces questions à la légère.

Le résultat final aboutit à une procédure qui totalise 17 points et 39 données à fournir à la commission d'évaluation. Monsieur Mahoux, contrairement à ce que vous avez dit hier, je pense qu'il s'agit d'une forme d'administration, voire d'une bureaucratisation de la mort. À cet égard, le dispositif néerlandais, qui évoque les critères de précaution à respecter par le médecin, me semble plus performant que la proposition en discussion aujourd'hui.

Le dispositif néerlandais pose des principes que le médecin doit respecter, là où vous imposez des conditions et des procédures.

Je crains que l'éthique de responsabilité que j'appelle de mes voeux pour les médecins ne soit remplacée, dans certains cas, par une solution administrative de facilité.

Je ne crois pas, monsieur Mahoux, comme vous l'avez dit hier, qu'il s'agisse d'une « survalorisation » du rôle du médecin. Il est question entre vous et moi d'une autre conception de la médecine.

Je puis vous rejoindre sur un certain nombre de points. Il est bien entendu que les médecins ne sont pas parfaits, que des euthanasies se pratiquent aujourd'hui dans des conditions inadmissibles.

Je puis vous suivre également sur la nécessité d'informer mieux les patients, sur le dossier médical systématique, etc. Mais je n'en conclus pas qu'il faille définir une procédure aussi structurée et rigide, comme vous l'avez arrêtée.

Je ne crois pas non plus qu'il faille, comme vous l'avez dit, « garantir le contrôle de la société sur les euthanasies de façon démocratique ». Je ne partage nullement ce point de vue. Je ne pense pas que la société doive garantir de façon démocratique le contrôle sur un acte intime comme la mort. En vertu du principe d'autodétermination dont vous vous réclamez et dont je me réclame également, je ne donne pas à la société le droit de procéder à un contrôle démocratique sur ma propre mort. Je ne lui donne pas non plus le droit, si je ne le souhaite pas, de porter mon dossier à la connaissance d'une commission d'évaluation. Toujours au nom de ma conception de l'autodétermination, je m'oppose formellement à la consultation obligatoire de l'équipe soignante. Il s'agit de ma mort et je n'ai pas envie que l'on provoque une discussion avec des infirmières, des médecins et d'autres autour de mon cas. Je peux comprendre que d'autres le souhaitent ou que cela se produise de façon informelle au sein d'un service, mais je ne puis admettre que cela s'effectue de façon obligatoire comme indiqué dans le texte de la loi. Certes, la société a le droit d'exercer un contrôle, mais ce droit appartient à la justice, laquelle intervient lorsqu'elle est saisie d'actes délictueux ou lorsqu'une infraction est portée à sa connaissance.

Le loi empêchera-t-elle les euthanasies clandestines ? J'en doute. D'abord, un certain nombre de médecins seront rebutés par la procédure extrêmement lourde et continueront à pratiquer des euthanasies comme ils le font aujourd'hui, sans passer par cette procédure. Ensuite, pensez-vous que dans des unités de cancérologie, par exemple, qui ont déjà une grande habitude de ce problème, où l'on sait qu'un patient n'a plus que quelques jours ou semaines à vivre, où les choses se passent dans un cadre déontologique tout à fait acceptable, que les médecins et les patients vont accepter de commencer à remplir des formulaires, à rechercher la signature d'un deuxième médecin, etc. ? J'en doute également.

Je sais que, pour vous, l'inconscience n'entre pas dans le cadre de la loi. Le professeur Vincent a dit, hier, à la télévision que l'on pouvait très bien imaginer des situations qui se règlent aujourd'hui dans le cadre de la pratique médicale, où la famille s'oppose à un débranchement des appareils mais où les médecins accomplissent quand même cet acte car ils estiment que la situation est sans issue....

M. Philippe Mahoux (PS). - J'ai aussi entendu cela, monsieur Destexhe. Trouvez-vous admissible que, dans de tels cas, on pratique une euthanasie sans que le patient ait exprimé sa volonté ou, si celui-ci est inconscient, sans disposer d'une déclaration anticipée ? C'est précisément pour rencontrer ce type de situation que des balises sont prévues et que l'on veut limiter le pouvoir médical. Ce pouvoir est nécessaire dans le cadre de la relation de confiance entre le médecin et le malade et de la prise de décision, mais il faut mettre des balises à la pratique médicale. Vous dites que les médecins travaillent en toute liberté.

À Liège, des gens ont assumé leurs responsabilités, avec les conséquences qui en ont résulté. Par ailleurs, il existe des erreurs par défaut, lorsque des demandes de malades restent sans réponse simplement à cause de l'interdit pénal et de la sanction qui en découle. C'est une réalité. Un nombre important de collègues nous ont dit qu'ils ne pouvaient pas entendre parce qu'ils savaient qu'ils ne pouvaient pas répondre. Dès lors, quand on parle de contrôle de la société, il ne s'agit pas de réglementer la vie privée mais d'éviter les erreurs par excès, c'est-à-dire des euthanasies pratiquées sans avoir été sollicitées. Ce n'est pas une situation admissible.

M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Absolument !

M. Philippe Mahoux (PS). - Si vous dites que c'est inadmissible, comment, en même temps, justifiez-vous que l'on puisse continuer à pratiquer des euthanasies sans que la demande ait été formulée ? Il s'agit d'une contradiction fondamentale dans vos propos. Vous tentez - mais je crains que ce ne soit pas possible - d'éviter les situations de tensions et de trouver des solutions qui donnent raison aux uns et aux autres. Mais ces tensions existent : elles ont été évoquées à la fois par les partisans et les adversaires de la proposition de loi.

Grâce à la proposition, nous tentons de trouver des solutions à ces tensions. Vous parlez d'un traitement administratif du problème et d'un nombre important de conditions nécessaires. Relisez-les. Indépendamment de l'obligation de déclaration qui est contraignante mais nécessaire, les autres conditions visent à assurer le dialogue et l'information correcte du malade, à lui indiquer les possibilités qui lui sont offertes, y compris de soins palliatifs, et à lui permettre de continuer à exprimer sa demande s'il le souhaite. C'est de cela dont il s'agit. Par rapport à ce que l'on peut qualifier de liberté thérapeutique, ces conditions sont-elles à ce point contraignantes ? De plus, puisque vous parlez d'administration, j'imagine que vous n'avez pas un très grand respect du papier. La formalisation peut certes être contraignante. Mais on pourrait alors dire la même chose d'un dossier médical. Dans les services de réanimation, les dossiers médicaux ne sont pas rédigés de jour en jour, mais d'heure en heure et parfois de minute en minute. Enfin, je rappelle que c'est pour assurer cet équilibre indispensable que les balises sont mises en place. C'est le rôle de la société et du législateur de prévoir des garanties afin d'éviter les dérives éventuelles.

De voorzitter. - Heren dokters, u kunt uw gesprek later voortzetten. Nu verzoek ik de heer Destexhe zijn betoog te hervatten.

M. Philippe Mahoux (PS). - Ici, nous sommes des législateurs.

M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Je vais quand même prendre la peine de répondre à M. Mahoux. Comme lui, je suis opposé à toute euthanasie qui est pratiquée sans le consentement du patient conscient. Mais je n'en suis pas pour autant favorable au dispositif et aux garanties qu'il propose. Je donnerai deux exemples. Dans les services de cancérologie, on respecte déjà un maximum de précautions éthiques. Je ne vois donc pas pourquoi on impose en plus ce processus extrêmement lourd. D'autres options étaient possibles.

Pour les malades inconscients, il faudra que l'on reprenne la discussion parce que je me demande ce que vous feriez, face à un malade inconscient n'ayant pas fait de déclaration anticipée, si vous ne donniez pas le pouvoir aux médecins de débrancher les appareils lorsque les encéphalogrammes seront plats et que la personne ne « vivra » plus que grâce au respirateur. Là gît un réel problème.

M. Philippe Mahoux (PS). - Nous avons bien dit que tous les problèmes ne seraient pas réglés par la proposition mais qu'il s'agissait d'une avancée. Nous avons tenu à préciser - c'est fondamental - que nous n'excluions évidemment pas le recours à l'argument de l'état de nécessité pour un ensemble de cas non prévus dans la proposition de loi. Dans mon intervention initiale, j'ai dit qu'il ne faudrait pas que, par rapport aux conditions qui existent maintenant, on assiste à un recul dans toutes les situations qui ne figurent pas dans la proposition de loi.

M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Vous avez commencé par dire que pour un malade inconscient, ce que je proposais n'était pas acceptable. Or, ce que je propose pour les malades inconscients, c'est ce qui se pratique déjà dans les services de réanimation, à mon avis selon des règles éthiques et déontologiques.

Un dernier mot sur le cas de Liège. Il est extrêmement choquant que le médecin ait été envoyé en prison. Là aussi, si vous voulez, entre le vide juridique actuel et ce que vous proposez, il y a un moyen terme possible. Dans le cas de Liège, il n'y avait aucune mention au dossier médical. Tout s'était effectivement fait dans la clandestinité.

M. Philippe Moureaux (PS). - Auriez-vous eu accès au dossier médical ?

M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Je me suis renseigné sur chaque cas qui s'est présenté.

Les procédures, qui rebuteront un certain nombre de médecins, les questions liées à l'inconscience, à tous ces états crépusculaires intermédiaires entre la conscience et l'inconscience et, évidemment, les problèmes liés au type de la maladie d'Alzheimer, sont des situations qui constituent typiquement les cas où, s'il n'y a pas de déclaration anticipée de moins de cinq ans par le malade, l'ensemble des éléments feront que votre texte ne pourra pas s'appliquer et que vous serez obligés d'en revenir à ce que j'appelle de mes voeux, à savoir l'éthique de la responsabilité qui confronte le médecin à sa conscience, à son malade et à la famille du patient, sans que ce médecin ne puisse plus, heureusement, suivre un texte de loi de manière systématique. Cette loi n'est d'aucun secours dans le cas de la maladie d'Alzheimer, vous n'en disconviendrez pas.

De voorzitter. - Ik hoop dat niemand eraan denkt de bepalingen betreffende euthanasie toe te passen voor patiënten die aan die ziekte lijden, want in dat geval is er per definitie geen sprake van de wil van de patiënt.

M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - En commission, nous avons entendu des témoignages personnels à ce sujet. La situation n'est pas aussi tranchée que vous l'exprimez, monsieur le président. Je me souviens, entre autres, du cas d'une dame qui était venue nous exposer la situation de sa mère.

Je voudrais terminer par trois brèves réflexions avant de conclure.

La première concerne les facteurs économiques. Sans faire nul procès d'intention aux auteurs de la proposition qui ont répété qu'il ne voulaient pas que des facteurs économiques interfèrent avec la décision, j'ai été frappé, lors de certaines auditions, du rôle que peuvent avoir ces facteurs dans certaines circonstances.

En ce qui concerne les facteurs économiques, dans certains circonstances, la pression peut ne pas venir de l'entourage, ni du médecin, mais du malade lui-même. Ce dernier peut se considérer lui-même, à un moment, comme une charge trop lourde pour ses proches, pour son médecin, pour la société, et demander à en finir, non parce qu'il le souhaite vraiment mais parce qu'il considère que ce sera un soulagement pour son entourage et pour la société. Il me paraît important de prendre en compte cet argument qui a été évoqué au cours des auditions.

Je citerai simplement le deuxième élément, auquel je n'ai pas de réponse. Il s'agit de la dépression et de tout ce qui y est lié. C'est le mal du 21ème siècle. L'OMS nous dit qu'elle va exploser dans les prochaines années. Aujourd'hui, une personne sur deux fait une dépression au cours de sa vie. Dans le cas de la fin de vie ou de maladie incurable, la frontière entre état dépressif et volonté d'en finir est particulièrement floue et difficile à définir.

Enfin, lors des nombreux débats publics extérieurs au Sénat auxquels j'ai assisté, j'ai été frappé de constater les progrès réalisés dans le secteur de la gériatrie. Du temps où j'étais étudiant, celle-ci était considérée comme une espèce de sous-médecine interne. Aujourd'hui, elle est devenue une spécialité à part entière. Plusieurs gériatres m'ont démontré que, souvent, les facultés mentales de personnes qui demandaient l'euthanasie pouvaient être altérées tout simplement parce que celles-ci étaient mal hydratées ou mal soignées.

On a beaucoup parlé de soins palliatifs. Peut-être aurions-nous dû parler davantage du traitement médical curatif des personnes âgées. J'ai été convaincu par plusieurs gériatres du fait que le sort réservé aux patients âgés n'était pas le même selon l'institution.

M. Paul Galand (ECOLO). - Le palliatif, c'est du médical !

M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - J'en arrive à la conclusion.

Les membres de mon parti le savent, ma position sur l'euthanasie a évolué. Les débats, les auditions mais aussi la comparaison de la législation des Pays Bas m'ont amené à revoir ma position.

Après deux ans de débats, une nouvelle législation, celle qui nous est proposée aujourd'hui, me paraît préférable au maintien de la situation actuelle. Je me suis opposé à de nombreux aspects de la nouvelle loi parce que j'ai espéré jusqu'au dernier moment qu'il serait possible de légiférer autrement. Alain Zenner, Nathalie de T' Serclaes, Paul Galand et moi-même avions proposé une autre formule. Notre proposition permettait de pratiquer des euthanasies dans les situations de fin de vie et donc de rencontrer l'immense majorité des situations telles qu'elles se présentent en pratique. Elle fournissait un cadre juridique, inexistant aujourd'hui, à la fois aux malades et aux médecins.

Elle était beaucoup plus souple que la proposition en discussion aujourd'hui et faisait davantage appel au dossier médical où la demande et les actes posés devaient être contresignés par une autre personne.

Enfin, elle constituait une tentative de dépassement des clivages philosophiques traditionnels puisqu'il est de notoriété publique que les quatre auteurs ne partageaient pas les mêmes convictions.

Je regrette donc que cette proposition, qui n'était pas une proposition de consensus mais qui aurait sans doute pu obtenir une plus grande adhésion du corps social en Belgique, n'ait pas été suivie.