2-148

2-148

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 18 OKTOBER 2001 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over «het sociaal statuut voor de meewerkende echtgenoot» (nr. 2-558)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De vraag naar een eigen sociaal statuut voor de meewerkende echtgenote is al lang aan de orde. In een werkgroep van het Algemeen beheerscomité van het sociaal statuut der zelfstandigen werd daarover al een hele discussie gevoerd. Die werkgroep stelde zich tot taak een toereikend sociaal statuut uit te werken voor de meewerkende echtgenoot. Dit statuut zou ook persoonlijke rechten toekennen en zou niet beperkt blijven tot afgeleide rechten. In dit sociaal beschermingssysteem zou het noodzakelijk evenwicht tussen bijdragen en uitgaven worden gerespecteerd.

Van januari tot mei 2000 heeft de werkgroep een reeks vergaderingen aan deze problematiek gewijd. Op 17 mei 2000 werd het Algemeen beheerscomité in kennis gebracht van een princiepsbesluit van de interkabinettenwerkgroep van Middenstand, Sociale Zaken en Arbeid dat een verplicht sociaal statuut voor de meewerkende echtgenote zou invoeren. In de federale beleidsverklaring van 17 oktober 2000 werd meegedeeld dat het toekennen van een statuut aan de meewerkende echtgenote zou worden onderzocht. In het actieplan van de minister voor KMO van 5 september 2001 heet het dat de meewerkende echtgenote de mogelijkheid zou moeten krijgen om op vrijwillige basis het volledige pakket van het sociaal statuut van de zelfstandigen te onderschrijven.

Aangezien een eigen sociaal statuut voor vele meewerkende echtgenotes van cruciaal belang is, zou ik van de minister willen vernemen of de regering nu wel weet welke richting zij uit wil. Wil men verder overleg plegen? Binnen welke termijn zal dit gebeuren? Hoe zal die regeling uiteindelijk zijn?

De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand. - Ik dank de heer Steverlynck voor zijn vraag en het verheugt mij ook dat hij mijn actieprogramma heeft gelezen. Hij heeft dan ook kunnen lezen dat het plan gebaseerd is op een allesomvattende visie en dat het pas kan worden uitgevoerd over een langere periode. Wij mogen ook niet vergeten dat de helft van de zittingsperiode al is verstreken. Toen ik advies uitbracht aan de Hoge raad voor de Middenstand, heb ik ook duidelijk gemaakt dat de budgettaire ruimte beperkt zou blijven.

Ik kom nu tot enkele specifieke vragen. In juli 2000 heeft de ministerraad een interkabinettenwerkgroep opgericht met vertegenwoordigers van ministers uit het kernkabinet, de ministers van Middenstand, Sociale Zaken en Financiën om te onderzoeken hoe de meewerkende echtgenote kan onderworpen worden aan het sociaal statuut van de zelfstandige.

De regering heeft geen principiële keuze gemaakt over verplicht of vrij, noch over de vorm of de formule. In de federale beleidsverklaring van oktober 2000 werd inderdaad bevestigd dat de regering het toekennen van een sociaal statuut aan de meewerkende echtgenoten onderzoekt. Bij mijn aantreden in juli jongsleden heb ik vastgesteld dat er in de voormelde werkgroep geen enkele overeenstemming was bereikt.

In het actieplan dat ik op 5 september heb voorgesteld, verdedig ik mijn standpunt om te trachten het debat opnieuw los te trekken. Wie een bepaalde bevoegdheid heeft, kan in mijn ogen een bepaalde visie voorstellen en verdedigen. Persoonlijk hecht ik veel belang aan een persoonlijk sociaal statuut voor de meewerkende echtgenoten. Bij scheiding krijgt men immers vaak met pijnlijke situaties te maken. Spijtig genoeg zijn scheidingen nu eenmaal een veeg teken des tijds geworden. Ik kan bevestigen dat ook mijn collega's van Sociale Zaken en Pensioenen en van Arbeid en Gelijke Kansen voornemens zijn deze werkgroep zo snel als mogelijk op te starten. Het is verrassend dat de beleidsverklaring van vorig jaar de vorige al overleefd heeft, zonder dat er resultaten werden geboekt.

Op de vraag naar een precieze timing kan ik alsnog geen antwoord geven. Wij zullen uiteraard het advies inwinnen van het Algemeen Beheerscomité van het Statuut der Zelfstandigen. Dat is trouwens een verplichting.

Ik heb nog enkele bijkomende bedenkingen. Ik ga ervan uit dat een behoorlijke vrijwillige regeling even beschermend kan zijn als een verplichte. Het enige verschil zou kunnen zijn dat een verplichte regeling een ruimere financiële dekking heeft, maar in deze situatie zal dat het geval niet zijn.

De Hoge Raad voor de Middenstand heeft mij inzake het sociale statuut voor de zelfstandigen volgende prioriteiten meegegeven: ten eerste, de invaliditeits- en arbeidsongevallenregeling, ten tweede de pensioenen, ten derde de kleine risico's en ten vierde de kinderbijslagen.

Binnen de toch wel scherpe begrenzingen van de begroting heb ik de invaliditeit en arbeidsongevallen als één pakket genomen dat voor eens en altijd moet worden opgelost. In 2002 zal ik daarvoor een budget van 600 miljoen ter beschikking hebben, dat in de helft van het jaar zou kunnen ingaan. Dat budget zou in 2003 nagenoeg verdubbeld worden. Ik heb de voorkeur gegeven aan die formule in plaats van aan het uitsmeren van budgetten over vijf domeinen omdat ik van oordeel ben dat het beter is een probleem in zijn geheel aan te pakken en er een meteen een definitieve oplossing voor te vinden dan het geld voor verschillende doeleinden te versnipperen.

Ik ben er mij van bewust dat de zelfstandigen en zelfstandigenorganisaties op hun honger blijven. We kunnen dat probleem nu niet definitief oplossen omdat er daar bedragen van meer dan enkele miljarden voor nodig zijn en die zijn in de huidige begroting niet voorhanden.

Dit neemt echter niet weg dat andere specifieke problemen zoals het statuut van de meewerkende echtgenoot en aspecten daarvan toch nog altijd kunnen worden geregeld via een programmawet of afzonderlijke wetsontwerpen. Ik ben ook altijd bereid goede wetsvoorstellen die geen buitensporige budgettaire gevolgen hebben in overweging te nemen.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De minister zegt zelf dat deze regeerperiode reeds half verstreken is en dat het jammer is dat het dossier over de meewerkende echtgenoot al zo lang aansleept. Hij heeft uiteraard gelijk dat hij, nu hij daarvoor bevoegd is, zijn eigen opvattingen en suggesties daaromtrent naar voor zal brengen. Ik hoop dat er in dat verband nog vóór de volgende regeringsverklaring concrete oplossingen uit de bus komen.

De minister heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om dit probleem open te trekken. Ik zal daar kort op ingaan. Hij had het over het aanvullend pensioen voor de meewerkende echtgenote. Twee jaar geleden is er daarover een wet goedgekeurd, maar we wachten nog op het uitvoeringsbesluit. Dat kan toch geen zware inspanning zijn. Het gaat om een vrijwillige regeling waardoor de meewerkende echtgenoot een eigen pensioen kan opbouwen. De minister heeft met zijn plan hoge verwachtingen gecreëerd, zeker op het vlak van het sociaal statuut. Het is de eerste keer dat een lid van de regering toegeeft dat er in de een discriminatie bestaat van de zelfstandigen.

Ik ben het ermee eens dat er, als de marges beperkt zijn, een keuze moet worden gemaakt. De Hoge Raad heeft terecht gekozen voor de arbeidsongeschiktheid. Hiermee werd evenwel niet aan alle verwachtingen tegemoet gekomen, zeker omdat het niet altijd om financiële implicaties gaat. Ik heb het vroeger in dat verband reeds gehad over de permanente deeltijdse arbeidsongeschiktheid. Ik wil hierover graag nogmaals met de minister van gedachten wisselen.

Tenslotte had ik gehoopt dat bij deze begrotingsbesprekingen een perspectief zou worden geboden. Ik betreur dat er vandaag geen concrete stappen worden gezet inzake pensioenen en gezondheidszorg. Men had evenwel reeds beslissingen kunnen nemen, die dan in een latere fase konden worden gerealiseerd.

-Het incident is gesloten.