2-132

2-132

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 28 JUNI 2001 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Voorstel tot instelling van een parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de legale handel en de sluikhandel in diamant en andere grondstoffen waarmee sedert 1995 de conflicten in de regio van de Grote Meren worden gefinancierd, alsook naar de rol van België als draaischijf voor die handel (van de heer Georges Dallemagne, Stuk 2-408)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan de heer Colla voor een mondeling verslag.

De heer Marcel Colla (SP), rapporteur. - De Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en Landsverdediging heeft deze morgen unaniem een voorstel tot oprichting van een onderzoekscommissie aangenomen. De onderzoekscommissie zal een onderzoek voeren naar legale en illegale activiteiten van bedrijven, instellingen en personen in de Democratische Republiek Congo die zouden hebben geleid tot het plunderen van de rijkdommen van de republiek.

Vijf onafhankelijke experts stelden een VN-rapport op dat in april jongstleden, aan de Veiligheidsraad werd overhandigd. De Congolese bevolking heeft veel geleden en de democratie in opbouw zal ongetwijfeld sterk worden gehinderd als zou blijken dat de conflicten in de regio van de Grote Meren via de plundering van de rijkdommen worden gefinancierd.

De teksten van het voorstel dat door de heer Dallemagne werd ingediend en van de voorstellen die nog in overweging moesten worden genomen, dienden als basis voor de discussie. Er werd een consensus bereikt en er zal dus een onderzoek gebeuren naar legale en illegale praktijken sinds 1995. Het juridisch kader en de controlemechanismen zullen worden geëvalueerd en tot slot zullen aanbevelingen worden geformuleerd.

Het voorstel houdt in dat de onderzoekscommissie gedurende zes maanden kan werken. De Senaat kan deze termijn eventueel verlengen met een tweede periode van zes maanden.

De commissie bestaat uit vijftien leden en wordt evenredig samengesteld in toepassing van artikel 84 van het reglement van de Senaat.

De problematiek waarmee de onderzoekscommissie zich bezighoudt is delicate materie, zowel omdat daarbij Belgische onderdanen en bedrijven betrokken zijn als door zijn internationaal aspect. De commissie zal zich daarom scrupuleus moeten houden aan de wetgevingen terzake, inzonderheid de wetgeving op het parlementair onderzoek van 1880, die vrij recentelijk, in juni 1996, nog werd gewijzigd.

Ik wil de leden van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging bedanken, omdat ze er na de behandeling van het Kyoto-verdrag in een korte tijdspanne voor de tweede maal in zijn geslaagd zeer snel belangrijk werk af te leveren. De oprichting van een onderzoekscommissie werd door verschillende instanties niet altijd vergemakkelijkt.

Zoals gezegd bestaat de commissie uit vijftien leden. Een oorspronkelijk voorstel om ze beperkter en slagvaardiger te houden, werd verworpen. In naam van de commissie roep ik alle leden op om ervoor te zorgen dat de deelname, de betrokkenheid en de werkkracht van de vijftien leden gewaarborgd blijft. Dan zal ook op dit belangrijke en delicate terrein de Senaat zijn rol als reflectiekamer ten volle kunnen spelen.

M. Georges Dallemagne (PSC). - Je suis particulièrement heureux de l'initiative prise par le Sénat concernant la mise sur pied de cette commission parlementaire.

Je voudrais rappeler les principales raisons pour lesquelles cette proposition est fondamentale à mes yeux.

J'évoquerai d'abord le coût en termes de vies humaines de la guerre au Congo et dans la région des Grands Lacs, principalement depuis 1994-1995, coût que bon nombre d'agences internationales et d'ONG ont évalué à plus de deux millions et demi de morts, autant de blessés, de réfugiés, de personnes déplacées, sans parler du retour de fléaux tels que le choléra et la maladie du sommeil, et de la recrudescence que connaissent certaines maladies, le sida, par exemple, lors de conflits et de déplacements massifs de populations.

Par ailleurs, je rappellerai que ce conflit a pris une ampleur sans précédent en Afrique centrale. C'est la première fois que l'on assiste à un conflit international impliquant autant d'États. Il serait extrêmement dangereux pour l'Afrique qui avait déjà connu bien d'autres maux sur le plan de la déstabilisation que de laisser se poursuivre un tel conflit qui pourrait faire tache d'huile. On pourrait voir tomber une multitude de dominos dans toute la sous-région de l'Afrique centrale.

Lorsque ce conflit a éclaté, beaucoup d'entre nous, dont moi-même, ont avancé que les arguments de sécurité pouvaient parfois légitimer une extension du conflit et une ingérence de certains pays dans la guerre civile au Congo.

On avait dit que le Rwanda justifiait l'entrée de ses troupes sur le territoire congolais par des questions de sécurité interne.

On avait dit que l'Angola justifiait sa participation dans le conflit parce qu'il devait régler des comptes avec l'UNITA et assurer la sécurité de ses frontières avec le Congo : toute une série de bases arrières du Congo se situent en effet sur le territoire congolais.

On a rappelé que des puissances qui se voulaient régionales, comme l'Ouganda et le Zimbabwe, avaient peut-être des motivations géopolitiques à faire valoir dans la région.

On s'est rendu compte, progressivement, que derrière ces arguments de sécurité, il y avait bien souvent une volonté de certains acteurs d'effectuer un véritable hold-up économique, une exploitation des ressources du Congo.

On a vu que si les arguments de sécurité avaient eu une importance au départ, ils étaient de moins en moins légitimes, pertinents, et qu'ils ne permettaient pas de donner une analyse exacte de l'évolution du conflit.

On s'est beaucoup intéressé à la question de l'exploitation illégale des ressources dans la sous-région. Il y a environ un an, on s'est penché sur le trafic de diamants provenant de zones contrôlées par l'UNITA en Angola. Or, comme vous le savez, certaines résolutions du Conseil de sécurité interdisent le trafic et le commerce de diamants en provenance de l'UNITA.

Mais nous nous sommes également rendu compte que cela ne pouvait pas expliquer la poursuite du conflit et qu'une série d'endroits étaient devenus d'importants centres - je pense, par exemple, à Kigali - d'échange de matières premières, de diamants, de coltan, mais aussi d'autres types de ressources, alors que jamais un commerce ou un trafic de ce genre n'y avait été pratiqué précédemment.

Nous avons aussi réalisé que la Belgique n'était pas tout à fait étrangère à la situation de cette région. Nos entreprises sont parfois impliquées dans ces échanges, dont certains sont d'ailleurs entièrement légaux, ce qui ne les empêche toutefois pas d'avoir des effets désastreux sur l'évolution du conflit.

J'ai dès lors, en avril 2000, proposé la mise sur pied d'une commission d'enquête parlementaire destinée à tirer ces éléments au clair. Il me paraissait en effet important, non seulement d'analyser les raisons de la poursuite du conflit, mais, aussi et surtout, de montrer que la Belgique prenait ses responsabilités et que l'évolution de la situation propre à l'Afrique centrale lui tenait à coeur. La Belgique aurait ainsi l'occasion, me semblait-il, si son nom apparaissait dans l'un ou l'autre rapport, de faire la lumière sur les actions - illégales comme légales - menées sur place. Notre pays exprimerait sa volonté, non seulement, de s'expliquer par rapport aux faits qui lui sont reprochés, mais aussi d'aller plus loin, en ce sens qu'il ne s'agirait pas d'invoquer uniquement le droit, mais aussi la déontologie et l'éthique en matière de relations internationales.

Je suis satisfait, aujourd'hui, de constater l'intérêt et le souci dont le gouvernement belge fait preuve à l'égard de ces questions. Il manifeste son souhait d'aller de l'avant, en mettant en pratique les considérations formulées par le ministre, notamment devant cette assemblée.

Ce travail, et je m'en réjouis, inspirera certainement la communauté internationale. En effet, il incitera probablement d'autres États à s'impliquer, non seulement dans la région des Grands Lacs, mais aussi dans d'autres endroits du monde marqués par la guerre et où des activités économiques permettent à celle-ci de se poursuivre.

J'espère donc que notre travail sera une source d'inspiration, l'objectif étant d'aller de l'avant dans le domaine normatif, de faire des propositions et des recommandations, pour que le commerce international prenne davantage en compte les réalités inhérentes à certains pays ravagés par les conflits, de façon à éviter que ces activités économiques - même légales - aient des conséquences véritablement désastreuses sur le plan humain.

De heer André Geens (VLD). - Jammer genoeg kon ik gisteren niet aanwezig zijn op de gemeenschappelijke vergadering van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer en van commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging van de Senaat. Ik heb de uiteenzetting van de minister dus niet kunnen horen, maar op basis van het verslag dat ik daarover reeds gekregen, verheug ik me dat de minister geen enkel bezwaar heeft tegen een onderzoekscommissie en dat hij de volledige medewerking van de regering heeft toegezegd. Ik dank hem daarvoor van harte.

Wij weten allemaal dat de Belgische regering haar nek uitsteekt door in de komende dagen naar Congo te gaan met de bedoeling een constructieve bijdrage te leveren aan een gunstige evolutie in die regio. Dat is zeer positief. Om dat land er bovenop te helpen zijn er echter gigantisch veel middelen nodig. Een eminent figuur beschreef Congo wegens zijn enorme rijkdom als `een schandaal van de natuur'. Boven een dergelijk gebied cirkelen er altijd veel gieren, zeker wanneer dat gebied dan nog veel onveiligheid en onzekerheid kent. Als er dan een internationaal rapport verschijnt waarin namen voorkomen, onder meer van Belgische firma's, dan moeten we inderdaad nagaan wat we daaromtrent kunnen doen en op welke manier we voortaan sommige negatieve zaken kunnen vermijden.

Indien de rijkdommen van dit land op een fatsoenlijke manier zouden worden geëxploiteerd en het land een degelijk bestuur zou kennen, dan zou dit geen behoefte hebben aan enigerlei vorm van ontwikkelingssamenwerking. Jammer genoeg zijn de feiten anders. Als we tegenover dat land nog een plicht hebben, dan is het zeker de morele plicht om nationaal en internationaal al het mogelijke te doen om in Congo en de regio rust en vrede te helpen brengen en om een regime te helpen tot stand brengen dat op een fatsoenlijke manier met de mensen omgaat. Het geld dat met de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen kan worden gecreëerd moet meer dan voldoende zijn om dit land welvarend te maken. Dat moet de bedoeling zijn van deze commissie. Met het organiseren van afrekeningen helpen we niemand vooruit. Ons enig doel moet zijn de waarheid te zoeken. De Senaat kan hier een belangrijk werkstuk afleveren, op voorwaarde dat de onderzoekscommissie de nodige discipline in acht weet te nemen. (Applaus)

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Je tiens à assurer le Sénat de mon soutien le plus complet et de ma plus grande disponibilité, tout comme d'ailleurs celle de mon département, afin que votre commission puisse faire la lumière sur cette question. On ne peut pas s'abstenir de donner une suite à un rapport aussi interpellant, d'autant que des entreprises belges sont citées, avec les conséquences que cela peut impliquer pour l'image de marque de notre pays sur les plans éthique et déontologique. Il est même de l'intérêt des entreprises concernées que la vérité apparaisse, car certaines pourraient être citées injustement.

Je ne dis pas que nous devons nous borner à déterminer si certaines entreprises n'ont pas commis d'actes illégaux. Comme d'autres, je pense que nous pourrions utilement avoir entre nous un débat sur la notion de commerce « convenable » au sens moral, déontologique, éthique du terme, à condition qu'il soit objectif, dépourvu d'a priori idéologique définitif et que soient bien entendu respectés les droits de la défense.

Le sens même d'une commission d'enquête est de dégager des conclusions pour l'avenir. Selon moi, celles-ci peuvent aller, le cas échéant, au-delà du simple constat d'illégalité et contenir des considérations éthiques. Il n'est pas exclu de légiférer en la matière pour resserrer quelque peu l'espace « d'inconvenance » économique et commerciale qui parfois a encore cours.

J'exprime donc mon soutien et celui du gouvernement à cette commission d'enquête. Certains éléments doivent encore faire l'objet de réflexions, comme l'opportunité de rendre publics les travaux de cette commission. Si nous souhaitons qu'elle aboutisse à des conclusions convaincantes et utiles, il conviendrait, me semble-t-il, de lui assurer la sérénité des débats. Une hypermédiatisation peut parfois conduire à des dérives qui mènent finalement à l'inverse de l'objectif poursuivi. Cela dit, il ne m'appartient pas d'en juger ; cette décision vous revient de plein droit. Je ne puis que vous réaffirmer l'appui inconditionnel du gouvernement pour que la transparence la plus totale soit assurée.

Je souligne que l'on serait bien en peine d'attribuer à quiconque la paternité de cette initiative. Plusieurs voix se sont fait entendre dans presque tous les partis - je citerai entre autres MM. Dallemagne et Mahoux. Il est heureux que ce sujet important permette de transcender le clivage habituel entre la majorité et l'opposition. Ce débat est intéressant sur les plans philosophique, idéologique et éthique. Il peut faire progresser une réflexion commune et peut-être même tracer les contours de concepts et de valeurs un peu plus avant-gardistes dans le domaine de l'économie et du commerce.

Je vous réitère tout mon soutien.

De heer Marcel Colla (SP), rapporteur. - De Nederlandse en de Franse versie van het nieuwe opschrift zijn verschillend. In de Franse tekst staat er: "richesses minérales", terwijl in de Nederlandse tekst "rijkdommen" vermeld is. De commissieleden wilden de bepaling "minérales" schrappen, omdat ze te beperkend is. Kan de aanpassing van de Franse tekst als een technische correctie worden beschouwd?

M. Philippe Mahoux (PS). - En réaction aux propos du vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, je tiens à dire combien je me réjouis que le gouvernement soutienne ce type de proposition. La clarté doit être faite non seulement parce que la Belgique a été épinglée par un rapport des Nations unies, mais aussi parce que l'exploitation des richesses minières n'est probablement pas étrangère à la poursuite du conflit dans la région des Grands lacs. Faute de faire toute la clarté au sujet de cette exploitation, le rétablissement de la paix dans cette région risque d'être entravé. Nous soutenons évidemment cette proposition de création d'une commission d'enquête.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Het verheugt me dat de regering de oprichting van deze onderzoekscommissie steunt. Ook de Vlaams-Blokfractie zal voor de oprichting van deze commissie stemmen.

Er valt mij echter iets op. De subcommissie Mensenhandel en prostitutie heeft vandaag een verklaring verspreid, waarin staat: "De subcommissie betreurt dat de minister van Buitenlandse Zaken van de al dan niet oprichting van een onderzoekscommissie een regeringszaak heeft willen maken". De meerderheid heeft dus gestemd tegen de oprichting van een onderzoekscommissie over mensenhandel en stemt nu voor de oprichting van een onderzoekscommissie over de handel in materiële rijkdommen. Rijkdommen worden dus belangrijker geacht dan mensen. Dat betreuren wij. Wij hadden liever dat voor beide onderwerpen een onderzoekscommissie was opgericht.

De heer André Geens (VLD). - De minister had goede redenen om te reageren tegen de oprichting van een onderzoekscommissie over mensenhandel. Er zijn inzake mensenhandel immers gerechtelijke onderzoeken in het geding, waardoor de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie delicaat is. In het verleden hebben we op dat vlak ervaring opgedaan. Het is wijs om geen onderzoekscommissie op te richten inzake mensenhandel zolang het gerechtelijk onderzoek niet is afgerond.

Mme Anne-Marie Lizin (PS). - À la suite de l'intervention qui vient d'être faite, je voudrais confirmer qu'en sous-commission, nous avons examiné la requête qui avait été déposée à l'époque par Mme Thijs. Notre commission de l'Intérieur l'a envoyée à la sous-commission qui vient de voter, cet après-midi, le rapport de M. Lozie. Nous avons entendu longuement non seulement le ministre mais aussi tous les fonctionnaires et nous avons décidé que la commission d'enquête ne s'imposait nullement mais que, bien entendu, la question de base, c'est-à-dire les visas, était une question importante dont la commission de l'Intérieur continuerait l'examen. C'est en effet dans un cadre bien particulier que cette commission d'enquête a été demandée. À ce stade, nous considérons que le ministre nous a fourni toutes les informations nécessaires.

Il ne faut pas mêler les deux problématiques en disant qu'on ne crée pas de commission d'enquête d'un côté mais bien de l'autre. Ici, le rapport des Nations unies est suffisamment fondé pour que la Belgique élabore, en allant le plus loin possible dans l'enquête, une réponse précisant quel a été le rôle réel de la Belgique depuis 1995 dans cette partie de l'Afrique qui nous est la plus proche.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik was rapporteur voor de discussie over de oprichting van een onderzoekscommissie naar de mensenhandel. Verschillende zaken verdienen hier verduidelijking.

Er werden veel argumenten aangevoerd tegen de oprichting van zo'n commissie. Het lopende gerechtelijk onderzoek kan in geen geval als belangrijkste argument worden ingeroepen, want de wet op de parlementaire onderzoekscommissies voorziet precies in de mogelijkheid gelijktijdig een parlementair en een gerechtelijk onderzoek te voeren. Dat blijft uiteraard een delicate kwestie, maar ze is dus wel wettelijk geregeld.

De minister heeft uitgelegd dat op grond van de twee aanhangige dossiers de parlementaire onderzoekscommissie enkel een onderzoek zou kunnen doen met betrekking tot het departement van Buitenlandse Zaken. Dat vond hij onaanvaardbaar. Ik denk dat de meerderheid vooral dat argument heeft gevolgd.

De problematiek van de visa zal ons nog wel een tijdje blijven achtervolgen. Zolang er echter geen nieuwe elementen worden aangebracht, is de commissie van oordeel dat er geen onderzoekscommissie dient te worden opgericht.

Ik ben ook het volkomen eens met mevrouw Lizin dat de discussie over een onderzoek naar de mensenhandel niet mag worden vermengd in de discussie over de oprichting van een onderzoekscommissie over de plundering van rijkdommen in Congo.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Zoals de vorige spreker ben ik van oordeel dat er tussen beide voorstellen geen verband mag worden gelegd. Het argument van het gerechtelijk onderzoek zou overigens ook kunnen worden aangehaald voor de onderzoekcommissie inzake Congo. Wie durft bijvoorbeeld te beweren dat er bij het plunderen van Congo tijdens het embargo op de diamanthandel geen strafbare handelingen zijn gesteld. Het is niet aan een parlementaire onderzoekscommissie om dat vast te stellen.

Het argument van het gerechtelijk onderzoek is, zoals de heer Lozie zegde, echter volledig achterhaald. Ten tijde van de Dutroux-commissie werden er getuigen 's nachts uit hun bed gelicht om voor de camera's te worden verhoord, terwijl er op hetzelfde ogenblik een verdachte in voorlopige hechtenis zat. Er rees toen een veel scherper probleem dan voor een eventuele onderzoekscommissie inzake mensenhandel of inzake de plundering van Congo.

Mevrouw Thijs heeft mijns inziens haar voorstel voor de oprichting van een onderzoekscommissie met goede argumenten verdedigd. Ik heb de werkzaamheden niet rechtstreeks gevolgd, maar de heer De Pauw heeft woensdag in het tijdschrift Tertio in een interview gezegd dat hij het schandalig zou vinden mocht de Belgische Senaat weigeren een onderzoekscommissie naar de mensenhandel op te richten. Wanneer een auteur die verscheidene werken over de georganiseerde misdaad heeft geschreven en aan wie meer dan eens met gezag wordt gerefereerd, dit standpunt inneemt, dat is dat geen partijpolitieke stellingname en vind ik daarin meer dan een voldoende argument om op mijn standpunt te blijven. Het einde van deze problematiek is nog niet in zicht en wij kunnen een sterk maatschappelijk signaal geven door toch nog een onderzoekscommissie op te richten.

-De algemene bespreking is gesloten.