2-800/6 | 2-800/6 |
3 JULI 2001
Evocatieprocedure
Dit artikel geeft enerzijds de Koning de mogelijkheid de terminologie van wettelijke bepalingen aan te passen en anderzijds om de overdracht van personeel, goederen en middelen te regelen van en naar instellingen van openbaar nut.
Er bestaat een ontwerp van koninklijk besluit dat deze overdracht voorziet en waarover de Raad van State reeds zijn advies heeft verleend.
Op dit artikel wordt door de heer H. Vandenberghe en mevrouw E. Thijs een amendement ingediend (amendement nr. 1), dat ertoe strekt het 1º van het artikel te doen vervallen. Het komt immers alleen aan de wetgever toe om de terminologie van wetten aan te passen.
Een lid merkt op dat de verantwoording van het amendement stelt dat het niet aan de Koning is om de terminologie van de wetgeving te wijzigen. Het 1º van het ontworpen artikel bepaalt echter enkel dat de Koning de terminologie van de wettelijke bepalingen kan aanpassen. In de memorie van toelichting bij het ontwerp wordt trouwens uidrukkelijk bepaald dat de regering zich dient te houden aan de terminologie gebruikt in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut (stuk Kamer, nr. 1262/001, blz. 27).
Een lid merkt op dat de memorie van toelichting geen onderdeel is van het ontwerp. Een dergelijke bepaling laat de Koning toe om ongeveer alles te doen.
Het amendement nr. 1 wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.
Beide bepalingen maken de oprichting mogelijk van begrotingsfondsen binnen de begroting van de federale politie.
Het eerste fonds als bedoeld in artikel 53 heeft betrekking op de uitrusting en de kledij van de politiemensen. Het personeelsstatuut garandeert dat die allebei kosteloos ter beschikking worden gesteld. Niettemin moet een fonds worden opgericht, allereerst om een aantal uitgaven voor uitrustingsgoederen te kunnen doen en vervolgens om een aantal ontvangsten te kunnen boeken die voortvloeien uit :
de aankoop door de personeelsleden van uitrustingsstukken die bovenop hun kosteloze dotatie komen (extra hemd, sokken, schoenen ...);
de aankoop door de politiezones van die uitrusting en uniformen om ze gratis ter beschikking van de lokale politieagenten te stellen. Om de beste kostprijs te kunnen garanderen en gelet op de na te streven eenvormigheid van uitrusting en kledij moet de bevoorrading immers centraal geschieden.
Het in artikel 54 bedoelde fonds moet de mogelijkheid bieden betalingen in aanmerking te nemen die door de politiezones worden verricht ten gevolge van de logistieke ondersteuning door de federale politie. Vanzelfsprekend kan er geen sprake van zijn aan de politiezones alle prestaties aan te rekenen die voorkomen op organieke afdeling 90 van deel 17 « begroting van de federale politie en van de geïntegreerde werking : steun van de lokale overheid » en waarin onder meer thuishoren het sociaal secretariaat, de medische bescherming, investeringen in informatica, ... Men kan zich daarentegen zeer wel indenken dat de federale politie, op verzoek van de lokale overheid, andere administratieve en logistieke steun zal kunnen verlenen die aan de lokale politie kan worden aangerekend aangezien de daaruit voortvloeiende uitgaven normaal zouden moeten worden gedaan door de politiezones zelf, mochten ze voor een ander kanaal kiezen. Men denke bijvoorbeeld aan de herstelling van dienstvoertuigen, wapens, mobilofoons, ja zelfs de terbeschikkingstelling van een voertuig aan een lokaal politiekorps dat een van haar voertuigen voorlopig niet kan gebruiken wegens een ongeval.
De twee bewuste bepalingen hebben bijgevolg alleen maar tot doel een budgettair referentiekader te creëren dat enerzijds is afgestemd op een statutair recht van het personeel en anderzijds op de nieuwe werkwijze van of liever, de nieuwe samenwerkingsvorm tussen de twee politieniveaus. Het is duidelijk dat de nadere regels voor de uitvoering van die verrichtingen met budgettaire weerslag in een wet moeten staan. Daartoe zal de wet worden gebruikt die is uitgevaardigd overeenkomstig het nieuwe artikel 184 van de Grondwet en die zal in dat opzicht een aanvulling vormen op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
2.2. Gedachtewisseling
Een lid vraagt waaruit het basispakket van de uitrusting van de leden van de federale politie zal bestaan.
De vertegenwoordiger herinnert eraan dat het basispakket gratis ter beschikking zal worden gesteld aan de leden van de federale politie. Op dit ogenblik is de inhoud van dit basispakket het voorwerp van een overlegprocedure met onder andere de syndicale organisaties. Deze procedure is nog niet beëindigd.
De vertegenwoordigster van de minister stipt aan dat deze artikelen verband houden met de opvang van asielzoekers en beogen :
1. De oprichting van een staatsdienst met afzonderlijk beheer (artikel 59) waarin de sportinfrastructuur van het opvangcentrum van Westende zal worden ondergebracht.
Deze bepaling is voorzien om het beheer van de in Westende aanwezige sportaccommodatie los te koppelen van het opvangcentum zelf en deze (verder) te kunnen openstellen voor bepaalde sportverenigingen. Deze werkwijze laat toe de inkomsten aan te wenden voor het beheer en de exploitatie van de infrastructuur.
2. De oprichting van het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers (artikelen 60 tot 64)
Ingevolge de enorme instroom van asielzoekers tussen 1995 en 2000 is het huidige opvangnetwerk het resultaat van permanent crisismanagement. De organisatie en het beheer van deze opvangplaatsen (momenteel 12 000) vergen een doorgedreven centrale coördinatie. Daarom wordt de oprichting van een federaal agentschap voorzien.
Dit agentschap zal instaan voor :
de coördinatie, het beheer, de integratie van en de controle op de kwaliteit van de verschillende onthaalmodi (federaal, Rode Kruis, OCIV/CIRE, de lokale opvanginitiatieven en de niet-publieke rechtspersonen);
de coördinatie van het Bureau voor Vrijwillige terugkeer en Reïntegratie en de projecten in uitvoering van het Europees Vluchtelingenfonds;
conventies met derden voor met opvang van asielzoekers gelieerde dienstverlening (bijvoorbeeld met betrekking tot tolkendienst, tracering in de landen van herkomst, ...);
beleidsvoorbereiding, -conceptie en -uitvoering (op last van de minister).
Het agentschap wordt een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid categorie A en zal functioneren volgens de werkingsregels voorzien in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. Het zal functioneren onder het hiërarchisch gezag van de minister bevoegd voor de opvang van asielzoekers. De concrete werking (structuur, werking en organisatie) zal worden bepaald in een bij Ministerraad overlegd koninklijk besluit.
De huidige diensten bevoegd voor de opvang van vluchtelingen (van het ministerie van Sociale Zaken, Bestuursdirectie Maatschappelijke integratie) zullen daarin worden geïncorporeerd.
Het agentschap kan echter voor de overige behoeften contractuelen aanwerven.
Dit zal ook noodzakelijk zijn om een snelle start en operationalisering mogelijk te maken.
3. Ten slotte, de oprichting van een begrotingsfonds (artikel 65) voor het beheer van de gelden bekomen uit het Europees vluchtelingenfonds. Deze gelden zullen dienen ter financiering van projecten en initiatieven met betrekking tot :
de opvang van asielzoekers in procedure en ontheemden;
de vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerden naar hun land van herkomst;
de integratie van erkende vluchtelingen.
Met betrekking tot de oprichting van het « Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers » merkt een lid op dat deze sector met een aantal problemen kampt. Hij heeft een wetsvoorstel ingediend om de verschillende centra een statuut te geven (stuk Senaat, nr. 2-737/1). Hoewel hij niet gekant is tegen de oprichting van een federaal agentschap, wenst hij van de regering een aantal garanties te krijgen, met name over de gastvrijheid van de opvang en over de deontologische aspecten van de verwijderingsprocedures. De medewerkers van de centra maken zich zorgen omdat zij moeten meewerken aan de verwijdering.
Hij zou graag zien dat het statuut van het agentschap bij wet wordt geregeld in plaats van bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Een lid verwijst naar de recente veroordelingen van België omdat het over onvoldoende opvangplaatsen beschikt voor niet-begeleide minderjaringen.
Een lid vraag of deze specifieke instellingen onder de bevoegdheid van het federale agentschap zullen vallen.
De vertegenwoordigster van de minister wijst erop dat de minister zich, bij de bespreking van het ontwerp van wet in de Kamer van volksvertegenwoordigers, ertoe verbonden heeft om in de verenigde commissies van Kamer en Senaat een debat te houden over de kwaliteit van de opvang (Verslag Kamer nr. 1262/010, blz. 7-8) in de loop van de maand september. Eventueel kan dit debat leiden tot een wet of koninklijk besluit dat strikt zal worden toegepast, onder controle van het federaal agentschap.
Een lid vraagt of niet geëist moet worden dat de minister aanwezig is wanneer men de waarborgen in verband met de kwaliteit van de opvang aansnijdt. Verschillende leden zijn het met dit standpunt eens en stellen voor het debat uit te stellen teneinde de minister in staat te stellen aanwezig te zijn om te antwoorden op de vragen over de kwaliteitsnormen.
Het voorstel om het debat uit te stellen tot de minister aanwezig kan zijn, wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.
Een lid vraagt wat de positie is van het federale agentschap in het asielbeleid in zijn geheel. Hoe ver staat het met de oprichting van de federale administratie asiel (FAA) ?
Waarom wil de minister die administratie in het leven roepen ?
Spreker zou ook willen vernemen wat de rol van die administratie zal zijn in de coördinatie van de vrijwillige terugkeer. Hoe zal ze zich verhouden tot de Dienst Vreemdelingenzaken ? Wat is de band met de NGO's en de internationale organisaties inzake opvang en inzake de coördinatie van de terugkeer ?
Welk soort overeenkomsten zullen met derden gesloten worden ?
Hoe onafhankelijk zal die administratie zijn die onder het toezicht van de minister staat ?
De vertegenwoordigster van de minister antwoordt dat voor de opvang van niet-begeleide minderjarigen op dit ogenblik een voorstel wordt besproken binnen de regering. Ook worden er gesprekken gevoerd met de gemeenschappen die in theorie bevoegd zijn voor de bijzondere jeugdzorg. Minderjarigen die geen statuut hebben of illegaal in het land verblijven dienen door de gemeenschappen te worden opgevangen.
« 't Huis » (Aalst) is een centrum voor dergelijke minderjarigen dat door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd.
In het voorstel dat op dit ogenblik besproken wordt, wordt een opvang voorzien in drie fasen :
1. een eerste opvang aan de grens in een beveiligd centrum;
2. trajectbegeleiding van de minderjarigen in gespecialiseerde centra die zowel door de federale overheid als door de gemeenschappen zouden worden georganiseerd; deze trajectbegeleiding impliceert dat wordt gezocht naar de beste oplossing voor de specifieke situatie van de minderjarige (al dan niet indienen van asielaanvraag, opsporen familieleden, begeleide terugkeer);
3. asielzoekers zullen worden opgevangen in speciale vleugels voor niet-begeleide minderjarigen, zoals nu reeds in het Klein Kasteeltje het geval is; voor de niet-asielzoeker wordt door de gemeenschappen een specifieke opvang voorzien in centra zoals 't Huis.
Een lid merkt op dat de opvang in Aalst in elk geval onvoldoende is. De financiering van de opvangcentra is belangrijk en het gaat niet op dat één van de gemeenschappen een probleem van de federale overheid opvangt.
De vertegenwoordigster van de minister wijst erop dat de federale overheid moet instaan voor de asielzoekers onder de minderjarigen. Zij zullen worden opgevangen in speciale vleugels voor minderjarigen. De gemeenschappen zijn bevoegd voor de opvang van minderjarigen zonder statuut. Zij zullen de kinderen moeten opvangen en daarvoor de nodige financiering voorzien.
Een lid verbaast zich over het feit dat de memorie van toelichting geen enkele verwijzing naar het Europese niveau bevat. In het kader van het Belgisch voorzitterschap heeft de minister verklaard dat hij, zoals in Tampere werd voorgesteld, oog zou hebben voor de coördinatie en de harmonisatie van de opvangprocedures inzake asiel en immigratie, die hij als de prioriteiten van het Belgisch voorzitterschap beschouwt.
Een ander lid zou willen weten of het in het ontwerp bedoelde federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers bevoegd is voor de opvangcentra voor niet-begeleide minderjarigen aan de grens.
De vertegenwoordigster van de minister antwoordt dat er op dit ogenblik nog geen akkoord is met de gemeenschappen. Het opvangcentrum aan de grens zal onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken vallen.
Een lid merkt op dat als de Lambermont-akkoorden gestemd worden de verhouding tussen de gemeenschappen en het op te richten agentschap zal veranderen.
De gemeenschappen staan in voor de opvang van de minderjarigen. De overheveling van de OCWM-wet zal ertoe leiden dat de voogdij een Vlaamse bevoegdheid wordt. Hoe zal de samenwerking verlopen met het federale agentschap zonder dat de gemeenschap of de gemeente met de meeste verantwoordelijkheidszin er financieel de dupe van wordt ?
Op de vraag over de relatie tussen de federale asieladministratie en het opvangagentschap wijst de vertegenwoordigster van de minister erop dat de federale asieladministratie onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken valt. Deze is enkel verantwoordelijk voor de asielprocedure. De minister voor Maatschappelijke Integratie is bevoegd voor de opvang. Zijn diensten zijn op dit ogenblijk geconcentreerd in het departement Sociale Zaken, Bestuur Maatschappelijke Integratie.
Door de oprichting van een federaal opvangagentschap zal de beleidsuitvoering volledig in een parastatale worden geconcentreerd.
Op het vlak van het onthaal zullen er in de toekomst vijf onthaalmodi zijn : naast de federale centra en die van het Rode Kruis zullen conventies worden afgesloten met NGO's, OCMW's en privé-initiatieven.
De coördinatie van dit alles wordt geïntegreerd in het federale agentschap. Ook de cel « Tweedelijnsopvang » zal in het agentschap worden opgenomen. Het agentschap zal dan ook de contacten met de OCMW's verzorgen.
Vorige maand is een conventie afgesloten over de vrijwillige terugkeer tussen de minister van Maatschappelijke Integratie, de minister van Buitenlandse Zaken, de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, de minister van Binnenlandse Zaken en de Internationale Organisatie voor migratie (IOM). Door deze conventie wordt een Bureau voor vrijwillige terugkeer opgericht. Hieraan is een protocol verbonden dat is afgesloten met de NGO-koepels, OCIV en CIRE.
Het Bureau voor vrijwillige terugkeer kan algemene en specifieke terugkeerprojecten voorstellen waarover op ministerieel niveau dan een beslissing wordt genomen. De coördinatie hiervan wordt aan het agentschap toevertrouwd.
Wat de conventies met derden betreft, heeft de minister, voor een aantal specifieke behoeften inzake opvang, conventies afgesloten. Voor taalproblemen in de opvangcentra en de OCMW's, bijvoorbeeld, zal een geïntegreerde aanpak worden verzekerd door het agentschap.
Ook voor de conventies met organisaties die zich bezighouden met het begeleid wonen van de asielzoekers die een verblijfstitel hebben of voor de pilootconventies die met een aantal OCMW's zijn afgesloten zal het agentschap instaan.
Het agentschap wordt een parastatale « A », wat impliceert dat het werkt onder het gezag van de minister die het beleid uitstippelt.
De minister engageert zich uitdrukkelijk voor een parlementair debat over de kwaliteit van de onthaalnormen bij het begin van het parlementair jaar.
Uiteraard moet men niet van nul beginnen. De Europese Commissie heeft zich recent over uniforme onthaalnormen gebogen. Het is op die basis dat zal worden verder gewerkt inzake asiel en immigratie.
In het kader van het Europese voorzitterschap is er een werkgroep opgericht onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken. Inzake het onthaal zal er een coördinatie gebeuren met de minister van Maatschappelijke Integratie.
Een lid betreurt dat de commissie een gedeeltelijke discussie over het asiel- en immigratieprobleem moet houden. Het feit dat twee ministers bevoegd zijn voor die materie is daar niet vreemd aan en kan alleen tot verwikkelingen leiden. Het is onaanvaardbaar dat hierover in een programmawet bepalingen worden voorgesteld. De asiel- en immigratieproblematiek verdienen een algemeen debat.
Artikel 60
Op dit artikel wordt door de heer Dallemagne een amendement ingediend (amendement nr. 2), dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.
De indiener van het amendement verbaast zich erover dat in een ontwerp van programmawet bepalingen over het asielrecht worden voorgesteld.
De commissie wacht al maanden op wetsontwerpen over het asielrecht en vindt nu belangrijk bepalingen in een ontwerp van programmawet. Hij stelt daarom voor deze bepalingen te schrappen.
Amendement nr. 2 wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.
Artikel 61
Op dit artikel wordt door de heer Dallemagne een amendement ingediend (amendement nr. 3) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 2.
Amendement nr. 3 wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.
Artikel 62
Op dit artikel wordt door de heer Dallemagne een amendement ingediend (amendement nr. 4) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 2.
Amendement nr. 4 wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.
Artikel 63
Op dit artikel worden door de heer Dallemagne drie amendementen ingediend.
Amendement nr. 5 strekt ertoe dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 2.
Amendement nr. 6 beoogt de invoeging van een tweede lid dat de vertegenwoordiging waarborgt van de verenigingen die de belangen van asielzoekers behartigen in het federale agentschap.
Amendement nr. 7 beoogt de invoeging van een nieuw lid dat het federale agentschap verplicht jaarlijks een activiteitenverslag op te stellen voor de minister die het voorlegt aan het Parlement.
Amendement nr. 5 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 6 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 7 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 64
Op dit artikel wordt door de heer Dallemagne een amendement ingediend (amendement nr. 8) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 2
Amendement nr. 8 wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.
Artikel 65
Een lid vraagt welke begroting is uitgetrokken voor het Europees Vluchtelingenfonds. Hij wil ook weten wie beslist over de bestemming en de selectie van de projecten.
De vertegenwoordigster van de minister antwoordt dat als Belgische bijdrage een bedrag van 75 miljoen frank is voorzien. Dit is 50 % van het fonds dat in totaal 150 miljoen frank bedraagt.
De verschillende projecten zijn reeds ingediend. Een eerste selectie is gebeurd op het niveau van de federale overheid. Nu moet met de gemeenschappen overlegd worden. Het fonds bestrijkt immers drie beleidsdomeinen :
de vrijwillige terugkeer;
de opvang van niet-begeleide minderjarigen;
de integratie van erkende asielzoekers.
Dit laatste is een bevoegdheidsdomein van de gemeenschappen die zelf de projecten selecteren en subsidiëren.
Op vraag van een lid over de selectiecriteria, antwoordt de vertegenwoordigster van de minister dat het doel van het Europese vluchtelingenfonds is om, bovenop de minimale verplichtingen inzake opvang en terugkeer, extra beleidsinitiatieven te steunen.
Als voorbeeld van een dergelijk initiatief verwijst zij naar de conventie die is afgesloten met de VZW Mentor-Escale die zich bezighoudt met de begeleiding van een zestigtal jongeren die zelfstandig kunnen wonen.
Enkele leden zijn verbaasd over het feit dat er geen selectiecriteria op voorhand zijn vastgelegd. Op geen enkele manier is gepreciseerd over welke initiatieven het gaat of welke organisaties in aanmerking komen.
De vertegenwoordigster wijst erop dat artikel 65 wel degelijk bepaalt wat de bestemming is van de bedragen.
Een lid wijst erop dat dit fonds in elk geval geen exclusieve federale bevoegdheid is en dat de federale bevoegdheid dan nog verdeeld is tussen de minister voor Maatschappelijke Integratie en de minister an Binnenlandse Zaken. Zij betreurt dat geen van beide bevoegde ministers aanwezig is.
Het geheel van de naar de commissie verwezen artikelen wordt aangenomen met 8 stemmen bij 3 onthoudingen.
Dit verslag is goedgekeurd met 9 stemmen bij 1 onthouding.
De rapporteur, Olivier de CLIPPELE. |
De voorzitter, Anne-Marie LIZIN. |