2-639/11

2-639/11

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

16 MEI 2001


Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis-9, 259bis-10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoeging van artikel 191bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR DE HEER ISTASSE


De commissie voor de Justitie heeft dit ontwerp, na terugzending door de Kamer van volksvertegenwoordigers, besproken tijdens haar vergadering van 16 mei 2001, in aanwezigheid van de minister van Justitie.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

De minister stipt aan dat de amenderingen die door de Senaat werden aangebracht, ook door de Kamer werden aangenomen, op een punt na. De Kamer geeft namelijk de voorkeur aan de oorspronkelijke versie met betrekking tot de ervaring die wordt vereist van advocaten die toegang wensen te krijgen tot de magistratuur (20 jaar balie, waar de Senaat 15 jaar balie bepaalde ­ artikel 3 van het ontwerp). De minister dringt aan op een snelle goedkeuring van de tekst.

II. BESPREKING

A. Vragen van de leden

Mevrouw Nyssens dient de amendementen nrs. 32 en 33 in (stuk Senaat, nr. 2-639/10). Deze amendementen wensen tegemoet te komen aan de bezorgdheid van de gerechtelijke stagiairs die zich hebben ingeschreven voor de lange stage en voegen aldus een overgangsbepaling in.

Dank zij deze overgangsbepaling kunnen de personen die voor de lange stage gekozen hebben toen het huidige ontwerp nog niet besproken werd, toch nog deze voorrang genieten op het ogenblik dat zij voor een benoeming in aanmerking komen.

Mevrouw Nyssens dient tevens een amendement nr. 34 (stuk Senaat, nr. 2-639/10), dat de bepalingen met betrekking tot de voorrang van de plaatsvervangende rechters wenst te verduidelijken (artikel 9 van het ontwerp).

Verscheidene leden begrijpen de bezorgdheid van de indienster van de amendementen. De situatie van de gerechtelijke stagiairs dient duidelijk te worden vastgelegd. De op hen toepasselijke regels worden immers gewijzigd op het ogenblik dat zij zich reeds hebben verbonden tot de stage.

Een lid verklaart zich niet helemaal gerust over de beoordeling van de advocaten, met 20 jaar ervaring, via een mondeling examen. Een objectieve beoordeling is nodig waarbij men nagaat of de advocaat wel degelijk een vonnis kan maken.

Een mondeling examen veronderstelt een meer subjectieve benadering.

Met betrekking tot de gerechtelijke stagiairs vraagt een lid wat de verhouding is tussen het aantal vacante plaatsen op de zetel en het aantal gerechtelijke stagiairs. Kunnen de stagiairs er zeker van zijn dat zij, na afloop van de stage, een plaats op de zetel kunnen bekleden ?

B. Antwoord van de minister

De minister begrijpt de bekommernissen van de gerechtelijke stagiairs. Hij verklaart deze personen te hebben ontvangen op het kabinet en met hen de problematiek grondig te hebben besproken.

Aldus kon de minister de stagiairs geruststellen :

­ er is immers geen enkel geval bekend van een gerechtelijk stagiair die, onder de juiste voorwaarden, op het einde van de stage niet zou worden benoemd. Uiteraard spreekt het voor zich dat de stagiairs voor alle vacante plaatsen dienen te postuleren;

­ het aanbod van vacante plaatsen is groot. De minister dient vaak over te gaan tot een nieuwe publicatie wegens gebrek aan kandidaten.

De minister vreest dat amendement nr. 32 van mevrouw Nyssens zou kunnen leiden tot een veroordeling op grond van tegenstrijdigheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De minister is ervan overtuigd dat een advocaat met lange balie-ervaring perfect in staat is een vonnis op te stellen. Ook als advocaat dient hij immers conclusies te formuleren en te antwoorden op de ontwikkelde argumenten.

Bovendien zal de Hoge Raad voor de Justitie de nodige objectiviteit aan de dag leggen. Er komen trouwens ook adviezen van de korpschef. De organisatie van de proef behoort toe aan de Hoge Raad voor de Justitie. Deze zal ongetwijfeld de nodige nauwkeurigheid aan de dag leggen en een geobjectiveerde rangschikking waarborgen. Niets sluit uit dat zij bepaalde zaken, in de mondelinge procedure, laten noteren. Deze bepaling biedt de minister de nodige ruimte om zoveel mogelijk vacante plaatsen te laten bezetten. Deze manoeuvreerruimte is nodig.

De minister kan aldus niet akkoord gaan met amendement nr. 33 van mevrouw Nyssens, dat de mogelijkheid van inwerkingtreding in juni 2002 overboord gooit.

Dit amendement bepaalt immers dat de artikelen 3, 5 en 6 in werking zullen treden in oktober 2002.

De minister vraagt eveneens de verwerping van amendement nr. 34.

III. STEMMINGEN

De artikelen 1, 2, 4 en 7 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

De artikelen 3 en 10 worden aangenomen met 8 tegen 3 stemmen.

Artikel 5 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 6 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 8 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 34 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Artikel 9 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 32 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Artikel 11 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 33 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Artikel 12 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

IV. EINDSTEMMING

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 3 onthoudingen.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Jean-François ISTASSE. Josy DUBIÉ.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het door de Kamer opnieuw
geamendeerde ontwerp
(zie stuk Kamer nr. 50-703/18)