2-111

2-111

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 10 MAI 2001 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

La criminalité organisée en Belgique (Doc. 2-425)

Discussion du premier rapport intermédiaire de la commission du suivi en matière de criminalité organisée

De heer Frans Lozie (AGALEV), corapporteur. - Op 18 juli 1996 werd in de Senaat een parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België opgericht. Na de beëindiging van haar werkzaamheden heeft de onderzoekscommissie in haar eindverslag van 8 december 1998 een aantal vaststellingen gedaan en aanbevelingen gegeven. Een van de aanbevelingen was de oprichting van een parlementaire opvolgingscommissie. Bijgevolg werd op 18 november 1999 in de Senaat een opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit opgericht voor de duur van de zittingsperiode. Deze commissie telt negen leden, één per fractie die in het Bureau van de Senaat vertegenwoordigd is.

De opvolgingscommissie heeft als opdracht na te gaan op welke wijze de aanbevelingen en adviezen van de onderzoekscommissie worden opgevolgd. Ze zou eveneens als go-between kunnen fungeren tussen de wetgevende macht en de rechterlijke macht, inzonderheid het college van procureurs-generaal, wanneer er zich bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit wetgevingsproblemen voordoen.

De opvolgingscommissie heeft in een eerste fase de gegevens die door de onderzoekscommissie waren verzameld, geactualiseerd om nadien grondiger in te gaan op het onderzoekswerk van die commissie. Om haar te helpen bij haar werkzaamheden heeft de opvolgingscommissie een beroep gedaan op de wetenschappelijke medewerking van professor Armand Vandeplas, die reeds zijn wetenschappelijke medewerking verleende aan de parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit.

Sta me toe allereerst stil te staan bij de voorstelling door de minister van Justitie van het jaarverslag 1999 over de georganiseerde criminaliteit in 1998. Het jaarverslag 1999 werd besproken tijdens twee vergaderingen, op respectievelijk 27 april en 11 mei 2000. Dit jaarverslag is een skelet, met cijfergegevens die in een eerste analyse zijn ingekleed. Aangezien er nood is aan een strategische analyse, is het goed dat er naar een tweejaarlijkse evaluatie wordt overgeschakeld. Opvallend is dat in toenemend mate gebruik wordt gemaakt van commerciële dekmantels, wat wijst op een verdergaande professionalisering van het crimineel milieu.

Een lid van de commissie wilde even stilstaan bij drie sectoren die in de vorige legislatuur werden aangehaald.

Wat de oliesector betreft, maakt het jaarverslag 1999 voor het eerst gewag van de oliefraude, waarvan de negatieve weerslag op de Schatkist en de concurrentieverhoudingen onmiskenbaar is. In dat verband wordt het vermoeden geuit dat veeleer de symptomen van het probleem worden aangepakt. Voor de vleessector was de conclusie dat men op de goede weg is. Wat de diamantsector betreft, bevat het jaarverslag geen specifieke gegevens. Dit bevestigt de vaststelling van de onderzoekscommissie, die er in haar eindverslag op heeft gewezen dat er over deze sector geen systematisch onderzoek wordt gevoerd.

In het jaarverslag wordt terecht veel aandacht besteed aan het toenemend belang van de drugshandel, die een van de meest lucratieve actieterreinen aan het worden is.

In een eerste antwoord wees de minister erop dat het belang van de georganiseerde criminaliteit niet mag worden onderschat. Nochtans toont het jaarverslag aan dat er met betrekking tot de vlees- en petroleumfraude al zichtbare vooruitgang is geboekt. De diamantsector komt niet in het jaarverslag voor. Sinds 1999 wordt hij echter wel nauwkeuriger gevolgd en zijn de nodige maatregelen genomen en onderzoeken gedaan om deze sector te vrijwaren.

De minister is het volkomen eens met de opmerking dat de regering zo spoedig mogelijk werk moet maken van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissies met het oog op de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. De minister heeft daarvoor vier werkgroepen opgericht, die de opdracht hebben het werk van de commissie-Franchimont af te ronden. Ze werken dus op vier terreinen: de inbeslagneming, de internationale samenwerking in strafzaken, de pro-actieve recherche en bijzondere opsporingsmethoden en de problematiek van de spijtoptanten en anonieme getuigen. Het is alleszins de bedoeling om voor elk van deze vier materies tijdens deze legislatuur tot een wettelijke regeling te komen.

Na de eerste gedachtewisseling heeft de opvolgingscommissie op 11 mei haar werkzaamheden voortgezet. Daarbij ging het onder meer over het gebruik van commerciële structuren. Er is namelijk vastgesteld dat de georganiseerde criminaliteit in Antwerpen en Gent meer dan elders gebruik maakt van commerciële structuren om misdrijven te plegen. Hoewel dat niet als zodanig in het verslag wordt aangegeven, meent de minister dat dit veeleer te maken heeft met de ruimere aandacht die de opsporingsdiensten in deze twee regio's aan de problematiek schenken. Zo worden bepaalde VZW's in Antwerpen scherp in het oog gehouden. Dat is in de eerste plaats te wijten aan een gebrek aan systematische controle. Het is een koud kunstje om op een fictief adres of een postbusadres een vennootschap op te richten.

Een tweede punt dat werd besproken is de beïnvloeding van beroepscategorieën. De top drie van de beroepscategorieën waarop criminele organisaties invloed hebben uitgeoefend, zijn de politieambtenaren, de private en particuliere ondernemingen en de politici en politieke partijen. Nader onderzoek van de statistieken door het begeleidingscomité leert dat bij de interpretatie ervan voorzichtigheid geboden is. Wat is immers beïnvloeding? De minister verklaart dat ook het wetenschappelijk begeleidingscomité opmerkingen heeft bij de wijze waarop de gegevens inzake beïnvloeding zijn verwerkt.

Wat de toepassing van de strategische analyse betreft, signaleert de minister dat de vertegenwoordiger van het college van procureurs-generaal tijdens de bespreking van het ontwerp van jaarverslag in het begeleidingscomité heeft verklaard dat de opvolgingscommissie het ideale forum is om het debat te voeren over de prioriteiten die bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit moeten worden vastgesteld en de risicosectoren en doel- of dadersgroepen die nader moeten worden gevolgd. Op grond hiervan zullen de verschillende bevoegde ministers dan een geïntegreerd plan van aanpak van de georganiseerde criminaliteit kunnen uitwerken.

Dat in het jaarverslag maar drie economische sectoren worden geciteerd betekent niet dat andere sectoren niet voor een strategische analyse in aanmerking komen. De minister beaamt dat de strijd tegen witwaspraktijken de mogelijkheid biedt de opdeling van de economische bedrijvigheid per sector te overstijgen en een zicht te krijgen op de invloed van de georganiseerde criminaliteit op het sociaal-economisch leven in zijn geheel. De politiediensten hebben de techniek van de strategische analyse reeds ontwikkeld. In de toekomst zullen ze deze evenwel pas na ruggespraak met de magistratuur kunnen toepassen.

De minister verklaart dat hij bij eventuele nieuwe wetgevende initiatieven geen trendbreuk wenst met de door de vorige regering uitgestippelde aanpak. Daarom zijn de eerdere initiatieven in verband met spijtoptanten, anonieme getuigen en verdeling van de bewijslast door de huidige regering overgenomen. De minister heeft evenwel nog twee andere prioriteiten: de proactieve recherche en de bijzonder opsporingsmethodes.

Het jaarverslag toont aan dat er bij de parketten nog heel wat drempelvrees bestaat om tot proactieve recherche over te gaan. Om het gebruik van deze vorm van opsporing aan te moedigen, is een nieuwe circulaire uitgevaardigd waarin alle procedurestappen nauwkeurig worden beschreven, gaande van de voorstudie, de aanmelding, de goedkeuring, de uitvoering, de debriefing tot de evaluatie.

Er wordt aan herinnerd dat de parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België ervoor heeft gepleit deze methoden uitsluitend toe te staan voor de bestrijding van de zware criminaliteit, maar onder soepeler voorwaarden.

Het doel van de hoorzitting met de procureurs des Konings van Antwerpen, Brussel, Luik, Charleroi en Gent was te vernemen welk beeld de procureurs zich vormen over de georganiseerde criminaliteit in hun arrondissement en over de strategieën die op strafrechtelijk en bestuurlijk vlak kunnen worden ingezet om deze vorm van criminaliteit te bestrijden. De vijf genoemde procureurs des Konings werd ook gevraagd om ter ondersteuning van hun mondelinge uiteenzetting aan de opvolgingscommissie het actieplan te bezorgen dat zij aan de minister van Justitie moesten meedelen in het kader van het overleg over zijn federaal veiligheids- en detentieplan.

In het algemeen stelt de opvolgingscommissie vast dat momenteel meer informatie beschikbaar is over de georganiseerde criminaliteit dan enkele jaren geleden en dat deze informatie beter gestructureerd is. De instellingen lijken zich meer bewust van het maatschappelijke gevaar dat deze vorm van criminaliteit inhoudt en organiseren zich om er het hoofd aan te bieden. Toch worden ze in deze strijd nog steeds verlamd door een chronisch gebrek aan middelen. In het algemeen ontbreken vooral in de financiële afdelingen van de parketten de nodige mensen en middelen. In bepaalde parketten is de toestand zelfs benard te noemen.

Volgens de heer Van Lijsebeth, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, moet tot de kern van het probleem worden doorgedrongen. Bovendien moeten de krachten gebald worden om versnippering te voorkomen.

Het doel is zich prioritair toe te spitsen op het fenomeen van de mensenhandel en de prostitutie. Deze keuze is ingegeven door de inmiddels door feiten gestaafde overtuiging dat er structurele verbanden bestaan tussen deze twee domeinen en de zware geweldscriminaliteit van het Albanese portiersmilieu in Antwerpen. Onderzoek heeft uitgewezen dat verschillende deelaspecten van de georganiseerde criminaliteit in Antwerpen in dit milieu convergeren, hetgeen het mogelijk maakt verschillende vliegen in één klap te slaan. De mensenhandel, de prostitutie en de zware geweldscriminaliteit moeten vanuit verschillende invalshoeken worden benaderd. Daarom heeft de heer Van Lijsebeth beslist de verschillende secties binnen het parket multidisciplinair te doen samenwerken.

Een andere positieve stap is de aanstelling op het parket van een verbindingsambtenaar van de stad Antwerpen. Op grond van proactieve recherche en zachte en harde informatie uit diverse gegevensbanken zullen geregeld gerechtelijke acties worden ondernomen om netwerken te ontmantelen en kopstukken van criminele organisaties te vatten. Voornamelijk Albanese misdaadorganisaties hebben zich met geweld en afpersing meester gemaakt van het prostitutiemilieu en de mensenhandel in Antwerpen. Hun invloed is toegenomen.

Volgens een commissielid is het vermoeden groot dat de kopstukken van de Albanese prostitutienetwerken over een verblijfsvergunning beschikken. Op de vraag of het parket al onderzoek heeft gedaan naar de wijze waarop deze vergunningen zijn verkregen, antwoordt de heer van Lijsebeth dat het parket daartoe helaas niet over de nodige recherchecapaciteit beschikt. Men zal meer en meer worden geconfronteerd met kopstukken die over een verblijfsvergunning beschikken, zelfs over de Belgische nationaliteit.

De wereld van de van de speelzalen en casino's is geen louter Chinese aangelegenheid, maar vertoont wel specifiek Chinese kenmerken. De beeldvorming over deze sector wordt daarenboven bemoeilijkt door de nieuwe wet op de kansspelen, die de Antwerpse gokwereld onoverzichtelijk heeft gemaakt. Dat neemt niet weg dat het onderzoek naar de financiële aspecten van de georganiseerde criminaliteit, of beter gezegd de onvolkomenheid ervan, een van de meest acute pijnpunten is waaronder het Antwerpse parket op het ogenblik te lijden heeft.

De commissie heeft zich ook gebogen over de relaties tussen de vastgoedsector en de Russische maffia. Er worden 15 à 16 naamloze vennootschappen geviseerd die ook in de immobiliënsector actief zijn. Aan te stippen valt dat er omtrent deze problematiek met de sector geen dialoog wordt gevoerd. Het is trouwens de vraag of er in die kringen wel bereidheid tot samenwerking bestaat.

De telefoontap wordt in de praktijk bijna niet meer aangewend. Deze methode is te laat ingevoerd en nu al achterhaald.

De procureur verklaart dat de Russische criminelen er velerlei activiteiten op na houden, gaande van witwasoperaties, geweldscriminaliteit, diefstallen en trafiek allerhande tot mensenhandel. Een analyse van de Dienst Veiligheid van de Staat van 1999 heeft echter wel een verschuiving van de Russische maffia van Antwerpen naar Brussel aan het licht gebracht. In Brussel lijkt de maffia echter wel veel meer ondergronds te zijn gaan werken dan in Antwerpen.

De terugtred van de Russische maffia is aan ten minste twee factoren toe te schrijven. In de eerste plaats zijn er een aantal strafdossiers geopend tegen Russische criminelen van wie er sommigen inmiddels zijn veroordeeld. Hierdoor afgeschrikt hebben anderen de wijk genomen. Ten tweede heeft de opkomst van de Albanese maffia in het criminele milieu tot een machtsstrijd geleid, die geëindigd is met het gedwongen vertrek van verschillende Russische criminele organisaties uit Antwerpen.

Een lid wenst te weten hoe het parket ondernemingen aanpakt die nalaten hun jaarrekening neer te leggen. De procureur antwoordt dat de financiële sectie van het parket het niet neerleggen van de jaarrekening als prioritair aandachtspunt beschouwt. Ze vordert daarom consequent de ontbinding en het faillissement van elke onderneming die gedurende drie jaar nalaat haar jaarrekening neer te leggen.

Er is ook even gesproken over de rol die Antwerpen zou spelen in de handel in bloeddiamanten. Dit zou volgens de procureur beter door het federale parket worden aangepakt, aangezien dat van Antwerpen daarvoor niet voldoende personeel heeft.

De drugsproblematiek neemt volgens de heer van Lijsebeth steeds scherpere vormen aan. Het parket en de opsporingsdiensten strijden met man en macht tegen de grote drugstrafieken. Toch zijn de aanvoerlijnen nog lang niet definitief doorgesneden en komen er nog altijd grote hoeveelheden drugs het land binnen. Het eerste grote probleem terzake is het grensverkeer; een tweede veeleer de eindgebruikers.

De commissie heeft ook de heer Soenen, procureur de Konings in Gent, gehoord. Hij gaf een overzicht van de meest bedreigende criminaliteitsfenomenen in het arrondissement.

Bij de inbraak in woningen gaf hij het volgen van de geregistreerde telefoongesprekken als een van de bestrijdingsmethoden aan. Er wordt immers vastgesteld dat er na inbraken een druk gsm-verkeer is. Opvallend is dat de politie dikwijls in het Brusselse terechtkomt wanner ze tot de kern van de meestal Oost-Europese netwerken doordringt.

Inzake drugs is vooral de Turkse heroïnemaffia in de stad Gent actief. Het Gentse parket heeft in het verleden ook gewerkt rond de motorbendes. De bestrijding van de hormonenmaffia staat volgens de procureur ondertussen op een lager pitje, omdat het parket andere prioriteiten heeft gelegd.

De procureur besteedde ook uitvoerig aandacht aan de met georganiseerde criminaliteit gerelateerde problemen. Een opvallend probleem is de tendens bij de verdediging om stelselmatig procedureincidenten op te werpen tegen politieambtenaren, hoofdzakelijk leden van de BOB, die belast zijn met het onderzoek van dossiers van zware criminaliteit. Men kan er niet om heen dat in het gerechtelijk arrondissement Gent thans aan de lopende band gerechtelijke procedures tegen onderzoekers worden ingeleid.

Een probleem is er ook inzake de vertrouwelijke verslagen. Vertrouwelijke verslagen, met identiteit van anonieme getuigen en informanten, dreigen openbaar te geraken, telkens ze in het gerechtelijk dossier worden vermeld. Het is frappant dat het steeds dezelfde advocaten zijn die in deze zware zaken optreden en zich tot deze praktijken lenen.

Een andere tactiek om de procedure te vertragen, is het oproepen van opsporingsambtenaren en leden van het openbaar ministerie als getuige. Het valt niet te ontkennen dat tussen bepaalde advocatenkantoren en criminele organisaties contacten bestaan die de gewone juridische verhoudingen overstijgen.

In verband met de prostitutie zegt de procureur des Konings dat er geen concrete cijfers bestaan over het aantal prostituees in Gent. Hij wijst er wel op dat de Mepros-unit zeer actief is in deze stad. Het toezicht op de raamprostitutie is zeer streng. De politie heeft echter weinig zicht op de verdoken prostitutie. Het valt in ieder geval niet te ontkennen dat er zich een verschuiving voordoet van de raamprostitutie naar de verdoken prostitutie. Algemeen kan worden gesteld dat het prostitutiemilieu in Gent niet de omvang heeft van dat van Antwerpen en Brussel. Het vormt geen echte bedreiging waaraan prioriteit wordt geschonken.

In verband met de controle op de vastgoedsector zegt de procureur dat er geen projecten lopen en dat deze problematiek nog niet onder ogen werd genomen.

De veiligheid van politieambtenaren en magistraten baart de procureur veel zorgen. Ook zijn collega, de heer Marchandise, verklaarde dat zijn parket met dit probleem wordt geconfronteerd.

(M. Jean-Marie Happart, vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

M. Jean-François Istasse (PS), corapporteur. - Je succède, dans ce rapport, à M. Lozie. Je constate à mon tour qu'il est difficile de résumer un texte de 125 pages en l'espace de quelques minutes, d'autant qu'il existe des nuances au sujet de divers points. En ce qui me concerne, je parlerai des auditions des procureurs francophones et mentionnerai brièvement les conclusions de la commission sur la base de ces auditions.

À Bruxelles, le procureur du Roi Dejemeppe près le tribunal de première instance de Bruxelles a clarifié les actions menées par le parquet en ce qui concerne tant la criminalité organisée en général que la criminalité financière. Un magistrat est spécialement chargé de la coordination entre ces deux criminalités. Il existe une lutte particulière contre le blanchiment d'argent. À Bruxelles également, peut-être en raison de la présence de deux moyens de transport internationaux, à savoir l'aéroport et l'Eurostar, qui sont des lieux de transit pour la traite des êtres humains, le trafic illicite des étrangers est important. La collaboration des services de la gendarmerie permet de combattre cette criminalité. Pour lutter contre la problématique du blanchiment d'argent, le procureur indique que le parquet cite certaines sociétés en dissolution devant le tribunal civil afin d'éviter qu'elles ne soient utilisées de façon abusive par des personnes mal intentionnées.

En ce qui concerne Liège, Mme le procureur du Roi Bourguignont insiste sur le fait que la criminalité organisée se développe. Il est apparu indispensable de mettre en place une section grand banditisme chargée de débusquer et de réprimer la grande criminalité. Trois magistrats s'occupent de cette section, nonobstant la situation catastrophique du parquet, qui manque réellement d'effectifs. À Liège, il existe une criminalité liée à la mafia italienne et centrée sur les hold-up et divers trafics de drogues et de voitures. La présence du milieu turc, manifeste en ce qui concerne le trafic d'armes, de stupéfiants et la traite des êtres humains, a été constatée. Il existe aussi un milieu albano-kosovar, plus récemment implanté dans les milieux du trafic de drogues, de la traite des êtres humains et du trafic de voitures. Il existe une escalade des moyens utilisés par ces criminels alors que les institutions publiques et privées renforcent leurs moyens de protection contre les agressions. Le nombre des agressions contre des cibles bénéficiant d'une moindre protection est en augmentation fulgurante, plus de 300% en un an. Le parquet de Liège a instauré un système de centralisation des informations « douces » pour lutter contre cette criminalité. Un comité d'accompagnement, composé de divers membres de services de police chargés de rapporter au procureur tous les incidents qui pourraient surgir, a été mis sur pied. Une autre méthode de travail est la proactivité qui consiste à s'intéresser à des phénomènes ou milieux criminogènes. De nombreuses plateformes de concertation policière au niveau du grand banditisme ont également été organisées sous l'égide du parquet.

En ce qui concerne Charleroi, le procureur du Roi Marchandise a également fait état des différents secteurs de prédilection de la criminalité organisée, tels le trafic de véhicules, les hold-up, les attaques de fourgons et les trafics d'armes illicites. Le parquet de Charleroi met en place des plateformes thématiques regroupant le magistrat du parquet qui gère la problématique et les responsables de police qui la traitent. Il y a une gestion des informations « douces ».

Les procureurs du Roi ont formulé des propositions de réforme. Pour la traite des êtres humains et donc la prostitution, il faudrait modifier la définition législative, trop restrictive. Pour les armes, simplifier la loi et renforcer les peines d'emprisonnement s'imposent. L'idéal serait de créer une banque nationale de données balistiques. Il faudrait également prévoir une définition légale de la notion de secte.

En ce qui concerne les étrangers, il conviendrait de modifier la réglementation afin que les étrangers délinquants dans le domaine du grand banditisme puissent faire l'objet de mesures d'expulsion car, à la longue, certains délinquants deviennent belges malgré leur casier judiciaire. Pour les écoutes téléphoniques, la procédure est trop compliquée et d'un coût trop élevé, ce qui freine les juges d'instruction. Il faudrait donc légiférer en vue de permettre l'écoute téléphonique en cas de recherches proactives et réglementer la vente des cartes de téléphone anonymes.

En matière de blanchiment d'argent, il conviendrait de légiférer en vue de renverser la charge de la preuve. Il faudrait également alourdir les peines pour les fraudes fiscales graves et organisées, en fonction du fameux banditisme fiscal.

Les procureurs ont également émis une série de remarques sur des sujets divers comme la protection des témoins, la durée de la garde à vue, la procédure d'identification grâce aux analyses ADN et la lutte contre la corruption, autant d'éléments qui seront repris et complétés dans les recommandations de la commission de suivi.

Je me permettrai de vous donner un aperçu de ces recommandations. D'abord, il convient que la définition, dans la loi pénale, de la traite des êtres humains soit revue dans le sens d'une plus grande précision. Il faut définir clairement les diverses catégories d'armes en fonction de leur degré de dangerosité, ce qui s'est fait en début d'année. Les peines d'emprisonnement doivent être aggravées lorsqu'il s'agit d'armes dangereuses ou de trafic d'armes. De même, un numéro national d'identification devra être imposé et enregistré dans une banque nationale de données balistiques.

La commission considère que les écoutes téléphoniques sont indispensables dans la lutte active contre la grande criminalité. La loi devrait être modifiée en conséquence.

Pour la fraude fiscale, un délit spécifique d'escroquerie fiscale dûment inscrit dans le Code devrait permettre de mieux réprimer le recours systématique à des manoeuvres frauduleuses en vue d'éluder le paiement de dettes d'impôts considérables. Il y a lieu d'instituer dans le droit belge une saisie conservatoire applicable aux biens mobiliers comme aux biens immobiliers, ce qui laisserait davantage de temps aux enquêteurs pour vérifier si ces biens ne font pas l'objet d'une pratique de blanchiment.

Le législateur doit élargir l'application de l'article 369 du Code pénal relatif à l'enlèvement des filles de moins de 16 ans à l'enlèvement des garçons de moins de 16 ans.

Il faut également prévoir une possibilité de prolonger la garde à vue de 24 à 48 heures, comme dans la plupart des pays signataires de l'accord de Schengen, afin de faciliter les recherches judiciaires.

Une loi devrait régler la matière des techniques spéciales de recherches. Le gouvernement devrait promulguer, dès que possible, des arrêtés d'exécution de la loi du 22 mars 1999, relatifs à la procédure d'identification par analyse ADN en matière pénale. Il conviendrait par ailleurs de créer une banque de données reprenant les identifications génétiques.

Il n'y a aucune de raison de limiter les visites domiciliaires entre 6 heures du matin et 21 heures, disposition inadaptée en cas de criminalité organisée.

Il pourrait être également envisagé de revoir certains délais de prescription afin de donner davantage de temps aux services judiciaires pour étudier des dossiers complexes de la criminalité organisée.

Une réglementation doit être mise en place pour combattre l'utilisation abusive que des organisations criminelles font parfois de la loi sur la naturalisation.

La commission a aussi pris des recommandations pour des mesures plus spécifiques, telles que l'informatisation des parquets, la nécessité d'avoir accès à la banque de données des sociétés commerciales ainsi qu'à la banque centrale des données relatives aux kilométrages des véhicules et la nécessité de mettre en place un instrument statistique à part entière. Tous ces éléments sont nécessaires à la lutte contre la criminalité organisée.

La commission a également considéré qu'il conviendrait de doter l'administration de davantage de moyens afin de pouvoir délivrer des autorisations en connaissance de cause.

Dans un tout autre registre, la commission a noté que les procureurs proposent la création d'un fichier des prostitué(e)s afin de faciliter leur contrôle et un accompagnement psychosocial.

Enfin, la commission a insisté pour qu'il y ait une coopération européenne et internationale et que la Belgique prenne l'initiative d'organiser des tables rondes avec les pays de l'Union européenne, lors de sa présidence.

Ce rapport intermédiaire ouvre les portes à de nombreuses modifications législatives et la commission devrait à présent pouvoir poursuivre son travail en la matière.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik dank de twee rapporteurs voor hun uitstekende toelichting bij het tussentijds verslag namens de Opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit.

Het is goed eraan te herinneren dat er op 18 juli 1996 in de Senaat een parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België werd opgericht. Dat gebeurde nog vóór de oprichting van de commissie- Dutroux in de Kamer, die haar onderzoek later heeft verruimd naar de achterliggende oorzaken van de criminaliteit in ons land. De commissie had een ambitieuze opdracht, namelijk het onderzoek naar de omvang, de aard en de ernst van de georganiseerde criminaliteit in België en de wijze waarop men deze vorm van criminaliteit effectief en doelgericht zou kunnen bestrijden.

Een van de aanbevelingen van het verslag dat einde 1998 werd goedgekeurd, was juist de oprichting van een Opvolgingscommissie in de Senaat om na te gaan wat er met de aanbevelingen gebeurde en hoe deze vorm van criminaliteit op het terrein verder moet worden bestreden.

We probeerden in de Opvolgingscommissie dan ook eerst en vooral een grotere terreinkennis te verwerven door de vijf procureurs-generaal van de vijf grootste parketten van het land te horen over de georganiseerde criminaliteit. Ik wijs erop dat de toelichtingen, verslagen en beleidsnota's die de procureurs aan de commissie meedeelden veel belangrijker zijn dan uit het verslag blijkt, om de vanzelfsprekende reden dat niet iedereen geacht wordt deze nota's te lezen. Sommige commentatoren namen ten opzichte van het verslag onmiddellijk een kritische houding aan. Zij beschouwden dit verslag haast als de bijbel, maar daarin staat slechts 10% van wat we weten. Ik wens dit toch even recht te zetten omdat ik commentaren lees die aan dit belangrijk feit totaal voorbijgaan.

Het horen van de vijf procureurs-generaal was een zeer nuttige oefening omdat zij uit verschillende geografische contexten komen. Alhoewel de steden Luik, Charleroi, Brussel, Antwerpen en Gent hun specifieke kenmerken hebben, moeten we vaststellen dat de procureurs-generaal op dezelfde golflengte zitten wat betreft het gevaar en de bestrijding van de criminaliteit.

In de persconferentie bij de voorstelling van het verslag wees ik er reeds op dat het ons verheugt dat de beeldvorming die we vandaag hebben van de georganiseerde criminaliteit, van haar inplanting en mogelijkheden, veel ruimer is geschetst dan vijf jaar geleden bij de oprichting van de onderzoekscommissie. Ik meen dus dat de onderzoekscommissie op het terrein reeds resultaten heeft geboekt.

Ik heb een persmededeling van de minister gelezen - ik laat in het midden of ze juist was - naar aanleiding van onze persconferentie, waarin hij zei dat we geen nieuwe elementen aanbrengen. In het licht van de eeuwigheid is dat natuurlijk zeer juist. Quid novi sub sole? Niets natuurlijk. Het was ook niet de bedoeling iets nieuws voor te stellen inzake de maatregelen, maar te onderzoeken wat er in de praktijk is gebeurd met de voorstellen die de afgelopen jaren zijn geformuleerd.

Een beleidsplan voor het aanpakken van de maffiastructuren kan onmogelijk om de zes maanden worden herzien. Wat uiteindelijk belangrijk is, is de werking op het terrein. Er is ongetwijfeld een politieke en een justitiële bewustwording inzake het bestaan van deze vorm van criminaliteit gegroeid. De verantwoordelijken zijn geleidelijk gaan beseffen dat de strijd hiertegen niet per individueel dossier kan worden gevoerd, maar dat er nood is aan een gezamenlijke aanpak. De middelen hiertoe ontbreken echter en de coördinatie verloopt gebrekkig.

De procureurs klagen over het chronische gebrek aan middelen en over de benarde situatie in de parketten. De verklaring in die zin van de heer Van Lijsebeth, de procureur van Antwerpen, heeft onlangs heel wat media-aandacht gekregen.

Er bestaat geen wondermiddel om de chronische ziekte waaraan de justitie lijdt en altijd heeft geleden, te genezen. Dat er drastische maatregelen moeten worden genomen om de personeelsformatie van het parket aan te vullen, ligt evenwel voor de hand. Het parket van Brussel, dat een specifieke aanpak vereist, onder meer wegens de toepassing van de taalwetgeving, laat ik voorlopig buiten beschouwing.

Om het tekort aan parketmagistraten aan te vullen, heeft de minister besloten dat er voorlopig parketjuristen worden benoemd. We waarderen dit initiatief, maar gezien de beperkte bevoegdheid van de parketjuristen, is deze maatregel niet toereikend. Ik beweer niet dat dit als een soort van "homeopathische" aanpak van de georganiseerde criminaliteit moet worden beschouwd. Het is evenwel een feit dat tal van handelingen die het Wetboek van Strafvordering voorbehoudt aan de procureur des Konings, niet door parketjuristen kunnen worden uitgevoerd. Dit geldt tevens voor de eventuele injuncties.

De parketmagistraten en de rechterlijke macht in het algemeen worden bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit met een uiterst delicate en ondankbare taak geconfronteerd. Het parlement moet blijk geven van zijn waardering voor het werk van deze mensen, die het algemeen welzijn nastreven. Uiteraard mogen we ons hierbij niet mengen in de uitoefening van de strafvordering.

Om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden, moeten we troepen hebben die zich in slagorde bevinden.

Er is nood aan specialisatie. Het heeft geen zin de infanterie te laten uitrukken om een zeeslag te voeren. In de vorige regeerperiode werden maatregelen genomen om de fiscale fraude aan te pakken door de instelling van het ambt van fiscaal substituut. Ook op dit vlak is er een tekort aan geschikte kandidaten. De specialisatie staat nog altijd in de kinderschoenen en moet worden uitgebreid. Binnen de parketten moeten economische afdelingen worden gecreëerd, wat in vele lidstaten van de Europese Unie reeds het geval is.

Er zijn dus voldoende manschappen en een hervorming van de indeling met specialisatie nodig.

Een volgende vaststelling betreft de versterking van de horizontale samenwerking met de gespecialiseerde bestuurlijke diensten zodat we kunnen komen tot een werkelijk gewapend bestuur. Er is op dat vlak een mentaliteitswijziging in het openbaar beleid en de openbare instellingen noodzakelijk. De burger heeft nog altijd de indruk dat de staat almachtig is of toch over een zeer groot gezag beschikt. Dat is op bepaalde terreinen een illusie. Het bestuur is verbrokkeld. Er is niet altijd voldoende organisatie. Er is onvoldoende proactieve aanpak, zeker ten aanzien van de georganiseerde criminaliteit. We hebben in dit verband verwezen naar de verwerving van onroerend goed in ons land. Wij hebben reeds tijdens de onderzoekscommissie gezegd dat daarop veel te weinig controle bestaat. Enkele dagen gelden lees ik in De Volkskrant" dat één van de belangrijkste handelsstraten in Den Haag of Amsterdam volledig in handen was gevallen van de georganiseerde criminaliteit zonder dat men dat had kunnen verhinderen. Er is dus nood aan een gewapend bestuur ten aanzien van allerlei economische transacties, die zeer kwetsbaar zijn en op het terrein een gevaarlijk afgeleid niveau hebben. Het respect dat men heeft voor dergelijke vennootschappen, die op een schijnbaar regelmatige wijze handel drijven, verhoogt immers de invloed van de georganiseerde criminaliteit in de samenleving.

Er zijn meer middelen en meer coördinatie met de politie nodig. Ik geef een voorbeeld van een dramatische gebeurtenis in de gemeente waar ik gemeenteraadslid ben. Daar vond drie weken geleden een carjacking plaats, waarschijnlijk door de Oost-Europese maffia, waarbij een lid van de federale politie koelbloedig werd neergeschoten tijdens de achtervolging. De maffia ging gewoon midden op de afrit van de autoweg staan en schoot met zware mitrailleurs op de politiewagen. Dat is een vorm van criminaliteit die we ons enkele jaren geleden nog niet konden voorstellen. Ik ben ter plaatse geweest en heb vastgesteld hoe men in gebreke is gebleven om gecoördineerd op die feiten te reageren. Er bestaat geen enkel noodplan om op dergelijke situaties te reageren. Er is evenmin eenheid van gezag en actie. Na een uur slaagde men erin vier maal twee politiemensen te mobiliseren die niet waren uitgerust met wapens en geen beschermende kledij hebben. Men moest dan een peloton van Brussel laten komen. Pas na twee uur was men ter plaatse. Uiteraard is men er niet in geslaagd enig resultaat te boeken. Mooie concepten zijn goed, maar eenheid van actie en commando en planning om tegen bepaalde vormen van geweld op te treden, moeten op het terrein waar worden gemaakt om dit soort feiten, die het veiligheidsgevoel aantasten, te kunnen aanpakken. Ik zal daarover een afzonderlijke vraag om uitleg stellen. In dergelijke symbooldossiers komt de geloofwaardigheid van de staat in gevaar.

Het is goed dat een aantal wettelijke maatregelen werden genomen. Een aantal andere moeten nog worden genomen. Het ontwerp over de federale procureur zal hier nog worden besproken. We stellen voor een globale inspanning te doen. Er zijn volgens ons immers nog meer wettelijke aanpassingen nodig. Wellicht kan alles worden gebundeld in één wetsontwerp ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. In een korte maar grondige discussie kan dan een "anti-maffia-wet" totstandkomen. Dan zullen we onze kracht niet verliezen door een deelsgewijze aanpak. Immers, de invloed van de georganiseerde criminaliteit in ons land is de afgelopen vijf jaar niet gedaald. Onze alertheid moet dus groot zijn, ook wanneer de televisie geen belangstelling toont. De werking van een bijzondere Senaatscommissie, buiten elke partijpolitieke context, kan een belangrijke bijdrage zijn om aan de bezorgdheid van onze burgers tegemoet te komen.

Mevrouw Mimi Kestelijn-Sierens (VLD). - Ik wil mij eerst aansluiten bij de woorden van dank aan de twee rapporteurs voor hun degelijk verslag en aan het secretariaat van de commissie voor het geleverde werk.

Onze commissie heeft over de partijgrenzen heen een serene en open discussie gevoerd. Niet alleen alle politieke partijen maar alle geledingen van de maatschappij, namelijk de regering, het parlement, het gerecht, de media, de wetenschap en andere, moeten prioritaire aandacht besteden aan de strijd tegen de georganiseerde misdaad. De georganiseerde criminele activiteiten vinden immers op zeer veel terreinen plaats: drugs, witwaspraktijken, autozwendel, namaak, afpersing, wapenhandel, ontvoering, mensenhandel en prostitutie. De georganiseerde misdaad ondermijnt de democratie en de mensenrechten, vervalst de regels van de concurrentie en belemmert de economische vooruitgang.

De opdracht van onze parlementaire opvolgingscommissie werd in het eindverslag van 8 december 1998 van de onderzoekscommissie vooropgesteld: de evolutie van de georganiseerde misdaad op de voet volgen, de effectiviteit van de genomen maatregelen toetsen in overleg met de uitvoerende macht en voorstellen doen tot verbetering van de aanpak.

Het debat dat wij vandaag voeren betreft een eerste tussentijds verslag. De eerste fase, waarbij de minister werd gehoord over het jaarverslag met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit in België in 1998 en waarbij de procureurs generaal de problemen in hun rechtsgebied hebben medegedeeld, is achter de rug. Onze activiteiten zijn nog ver van beëindigd. Wij moeten ons nog toeleggen op het onderzoek van de fiscale fraude en de witwaspraktijken, waarbij verschillende instellingen en personen zullen worden gehoord. In dit verband moeten we bijvoorbeeld het actieplan van regeringscommissaris Zenner Naar een nieuwe fiscale cultuur van maart 2001 bespreken en het activiteitenverslag over het jaar 1999 van het CDGEFID.

Ondertussen wordt er reeds een hele rist maatregelen voorgesteld om de criminaliteit in te dijken. De minister heeft naast het federaal veiligheids- en detentieplan, reeds verscheidene wetgevende initiatieven genomen die nieuwe mogelijkheden moeten bieden aan de federale politie, het parket en de onderzoeksrechters. Ik denk hier aan het wetsontwerp op de anonieme getuigen, de medewerkers met het gerecht, de uitbreiding van de inbeslagneming en de wapenwet. Ik ga ervan uit dat de minister straks de stand van zaken nader zal toelichten.

Ik wil het nog even hebben over een aantal problemen die eerder van administratieve of organisatorische aard zijn en die op een redelijke termijn en zonder te veel moeilijkheden kunnen worden opgelost. Ik verwijs hier onder meer naar de informatisering van de parketten. Uit de hoorzittingen is gebleken dat niet alle parketmagistraten beschikken over de nodige soft- en hardware om bepaalde databanken te gebruiken of om het internet te raadplegen.

De liberalisering van de handel, de nieuwe communicatienetwerken op wereldschaal en de informatietechnologie worden gretig misbruikt door criminele organisaties. Rechters en politiediensten moeten over snellere en efficiëntere middelen kunnen beschikken om het transnationale karakter van de criminaliteit aan te pakken.

Het probleem van de personeelsformatie van de parketten is voldoende gekend en aangekaart. Een oplossing ligt niet zomaar voor de hand. Kan België geen voorbeeld nemen aan Nederland? In het verslag wordt gerefereerd aan het arrondissement Breda, dat met 1,100 miljoen inwoners slechts 24 magistraten telt, die evenwel een beroep kunnen doen op een gespecialiseerde staf. Gespecialiseerde medewerkers in dienst nemen, kan op termijn een beperking van het aantal magistraten mogelijk maken.

We moeten komen tot een betere interne samenwerking binnen politie en parket en tussen diverse diensten: de douane, de CDGEFID, de nieuw opgerichte CDIV.

Bepaalde verjaringstermijnen moeten worden herzien zodat de gerechtelijke diensten meer tijd krijgen om de soms complexe dossiers rond georganiseerde misdaad te bestuderen en er de nodige inzichten uit te kunnen distilleren.

Ik vraag de aandacht van de minister in verband met verjaringstermijnen en wil hem attent maken op misbruiken in het kader van de wet-Franchimont, waarbij allerhande bijkomende onderzoeksdaden worden gevraagd met de bedoeling de verjaring te bekomen. De wet-Franchimont vereist, zeker op dit vlak, een aanpassing.

Naast de nationale aanpak is er ook de Europese en internationale aanpak. Onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit leert dat de internationale politiële samenwerking vaak doorslaggevend is om goede resultaten te bereiken. De samenwerking tussen de politiediensten verloopt zelfs uitstekend.

Naast het politiële aspect mag de gerechtelijke procedure, die in het kader van een onderzoek informatie moet verschaffen, niet over het hoofd worden gezien. Na de aanvang van een onderzoek en rekening houdend met de rechtssystemen van elk land, moeten de betrokken magistraten op internationaal niveau snel kunnen samenwerken. Dat is trouwens een van de voorstellen van de procureur-generaal van Gent.

Sinds het Verdrag van Maastricht in 1992 en de aanpassingen in het Verdrag van Amsterdam zijn er binnen de Europese Unie concrete stappen gedaan voor een nauwere samenwerking in de strijd tegen de georganiseerde misdaad.

In 1997 werd het Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit gelanceerd dat 30 aanbevelingen telt. Vele punten uit dit document werden overgenomen en de balans kan dan ook positief genoemd worden. Ondertussen werden ook verschillende subsidieprogramma's opgestart voor een betere samenwerking tussen de verschillende lidstaten. Met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit kennen we het programma FALCONE.

Daarnaast is er ook het OCTOPUS-programma, een gezamenlijk project tussen de Raad van Europa en de Europese Unie. Het valt te betreuren dat dit programma niet zoals voorheen verder kon worden gezet met de steun van de Europese Commissie.

De landen van Midden- en Oost-Europa moeten verder betrokken worden bij de acties tegen de georganiseerde misdaad. Zij geraken verstrikt in het milieu van de georganiseerde misdaad door een gebrek aan doeltreffende tegenacties, te wijten onder meer aan een falend economisch beleid.

Ondertussen werd er een nieuw plan gelanceerd dat rekening houdt met de recente ontwikkelingen. Het gaat om de actie "Voorkomen en bestrijding van de georganiseerde criminaliteit: een strategie van de Europese Unie voor het begin van het nieuwe millennium", gepubliceerd in het Publicatieblad van 3 mei 2000.

Op de top van Tampere in oktober 1999 werd een aantal belangrijke conclusies getrokken met betrekking tot de internationale samenwerking in strafzaken en de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Daar werd onder meer beslist EUROJUST op te richten. We hopen dat de regering het Belgisch voorzitterschap zal aangrijpen om EUROJUST verder uit te werken en met de andere lidstaten gesprekken te voeren.

Ook de Raad van Europa heeft sinds vele jaren een prioriteit gemaakt van de internationale samenwerking op strafrechtelijk vlak. Door verschillende verdragsteksten op te stellen leverde hij een belangrijke inspanning in de strijd tegen de criminaliteit. Denken we hierbij onder meer aan de burgerlijke en strafrechtelijke verdragen met betrekking tot de corruptie, waarvan de ratificatie door ons land nog steeds op zich laat wachten. Als afgevaardigde in de parlementaire assemblee van de Raad van Europa en gelet op het belang van beide teksten, vraag ik de regering dringend werk te maken van de ratificatie van deze verdragen.

Van recentere datum is de Draft Convention on Cyber-crime in verband met de bestrijding van de informaticacriminaliteit, een thema dat gezien de technologische vooruitgang en de daarmee gepaard gaande moeilijkheden onze unanieme steun verdient.

Begin dit jaar vond op initiatief van de Raad van Europa en de Wereldbank een conferentie plaats over het thema "Rol van de Parlementen in de strijd tegen de corruptie". Een van de aanbevelingen luidde: "De maatschappij aansporen tot een voortdurend open debat omtrent de problematiek van de georganiseerde criminaliteit".

Dat is wat wij vandaag doen met de bedoeling tot concrete maatregelen te komen om de kwaal van de georganiseerde misdaad met hand en tand te bestrijden.

M. Jean-François Istasse (PS), corapporteur. - Je voudrais tout d'abord remercier M. Vandenberghe pour la qualité de sa présidence de la commission du suivi.

Après l'analyse effectuée par le ministre l'an dernier, analyse fondamentale pour nos travaux, l'objectif des auditions des cinq procureurs du Roi était de chercher à savoir comment s'organisait la lutte contre la criminalité organisée dans leur arrondissement, et quelles stratégies pourraient être développées tant sur le plan pénal que sur le plan administratif. Ces auditions particulièrement utiles ont permis d'avoir une vision d'ensemble sur toutes les infractions qui façonnent la criminalité organisée. Elles permettent ainsi de pointer du doigt les secteurs dans lesquels il faut agir pour tenter de l'enrayer. Pour la combattre intelligemment, il convient, me semble-t-il, de l'attaquer sur plusieurs fronts, en raison de ses diverses ramifications.

Je vous ai mentionné les recommandations qui ont pu être formulées par la commission à la suite des auditions des procureurs. Ces recommandations ne doivent pas rester lettre morte ; nous devons agir, ce qui suppose de permettre à la commission « criminalité organisée » de continuer son travail et de transformer ses recommandations en dispositions législatives.

Les interventions des procureurs nous ont confirmé la « faiblesse » des moyens des parquets pour lutter contre une telle criminalité. On connaît la situation toujours catastrophique du parquet de Bruxelles et de Liège, notamment. D'une façon générale, le handicap fondamental pour lutter contre la criminalité organisée est le déficit chronique de moyens. Les effectifs manquants se chiffrent parfois jusqu'à 25% du personnel. Les cinq procureurs du Roi ont d'ailleurs insisté sur le fait qu'il faudrait non seulement plus de magistrats, mais aussi plus de personnel de qualifications diverses.

Il est donc nécessaire de faire le point avec le gouvernement sur la situation actuelle des parquets, tant pour leur équipement que pour leurs effectifs. Les chiffres contenus dans le rapport de la commission ont, en effet, plus d'un an et il serait utile de s'informer de leur évolution. Nous savons, par exemple - et il faut en féliciter le ministre - que des personnes contractuelles ont été engagées récemment dans les parquets, ce qui est une première mesure très positive.

Pour travailler efficacement, il serait également intéressant de cibler, en collaboration avec le groupe de travail qui s'occupe de cette matière et sans se disperser, certains secteurs particuliers qui constituent des nids de la criminalité organisée, comme la traite des être humains. Nous pourrions également reprendre notre étude sur les fraudes au sein du secteur pétrolier qui ont des répercussions indéniables et importantes sur le Trésor public, puisque les droits éludés et les amendes qui devraient être perçues se chiffrent en millions, voire en milliards. Nous disposons également d'un rapport rédigé au cours de la législature précédente sur le secteur du diamant. Il serait sans doute judicieux de prendre en compte l'évolution de ces problématiques.

J'aimerais profiter de mon intervention pour réagir à la lettre que tous les membres du groupe de travail ont sans doute reçue de M. le Bâtonnier de Bruxelles qui se plaignait de la partie du rapport concernant le barreau. Je tiens à souligner que cette partie du rapport qui a choqué M. le Bâtonnier reprend fidèlement - encore que partiellement - les propos tenus en commission, notamment par M. le procureur du Roi de Gand, mais également par une autre personne qui assistait à nos travaux. Je crois pouvoir dire qu'il n'a jamais été dans les intentions de la commission du suivi de s'attaquer globalement à la profession d'avocat. Toutefois, elle a noté que certains problèmes peuvent se poser dans le fonctionnement pratique des parquets, sans jeter l'opprobre sur l'ensemble des avocats, bien entendu. Il est, en premier lieu, de la responsabilité des barreaux d'étudier ce qui se passe réellement et de corriger ce qui doit l'être. Manifestement, il y a des problèmes ; je ne pense pas que l'on puisse prendre les déclarations du procureur du Roi de Gand à la légère.

Dans tous les cas, pour lutter valablement contre la criminalité organisée, il est indispensable d'imposer une parfaite transparence des sociétés commerciales. Trop souvent, les enquêteurs ne parviennent pas à démanteler des réseaux ou à récupérer les bénéfices financiers obtenus illégalement en raison de la présence de sociétés « écrans » ou de sociétés éphémères constituées régulièrement par les mêmes administrateurs pour des actions déterminées, et qui disparaissent rapidement. Le projet de loi sur les asbl que nous venons d'adopter par articles au sein de la commission de la Justice va dans ce sens, puisqu'il vise à imposer une transparence des asbl, permettant ainsi un meilleur contrôle des activités de certaines d'entre elles ainsi que de l'absence d'activité de nombreuses asbl. Le Sénat a donc fait là oeuvre utile et cela mérite d'être souligné dans ce débat.

Plus précisément en ce qui concerne le contenu des recommandations faites par la commission, je rappelle qu'il s'agit de plus de 25 recommandations qui sont rédigées parfois de façon assez large et qui constituent une bonne base de travail. Si nous somme d'accord avec de nombreux points de ces recommandations, d'autres méritent d'être approfondis. C'est la raison pour laquelle nous plaidons pour une poursuite des travaux de la commission. En outre, certains problèmes ne sont manifestement pas encore assez mûrs.

S'il faut ainsi des moyens spécifiques pour lutter contre la criminalité organisée, il est indispensable cependant de conserver un équilibre avec les principes fondamentaux du respect de la vie privée et le droit de la défense, ce à quoi le groupe PS restera vigilant.

En matière de fraude fiscale, les procureurs ont explicité le fait que la recherche des petites infractions entraînait un tel surcroît de travail pour le ministère public que son attention et sa capacité de recherche se trouvaient absorbées par les petits délits. S'il est exact que l'inscription dans le Code pénal d'un délit spécifique « d'escroquerie fiscale » permettrait de mieux réprimer le recours systématique à des manoeuvres frauduleuses en vue d'éluder le paiement de dettes d'impôt considérables, le PS insiste néanmoins pour que les grosses escroqueries ne soient pas les seules visées. Il faut aussi lutter contre la criminalité en col blanc, et ne pas baisser les bras en ayant recours systématiquement à des transactions.

Nous éprouvons également quelques craintes au sujet de projets de loi du gouvernement, qui sont pourtant des instruments législatifs qui peuvent permettre de lutter contre la criminalité organisée.

Ainsi, en ce qui concerne l'avant-projet sur les repentis, il convient de mettre en balance, d'une part, l'efficacité des mesures proposées et, d'autre part, le risque d'atteinte aux droits fondamentaux des individus. Or, le PS considère que ce point d'équilibre n'est pas rencontré actuellement et que les risques pour la justice sont plus importants que les avantages. En effet, il n'est nullement prouvé que l'utilisation des repentis soit efficace.

Par ailleurs, et d'une manière plus fondamentale, le PS considère que les personnes soumises à des pressions judiciaires ou qui sont incarcérées, ne sont plus nécessairement en condition de fournir des éléments pertinents qui permettent de faire réellement avancer le cours de la justice.

De même, en ce qui concernant le projet de loi relatif aux témoins anonymes qui vient d'être déposé à la Chambre, le PS craint qu'une déviation puisse s'opérer du témoignage vers la délation. Notre système judiciaire prône le principe de la contradiction et afin de respecter le droit de la défense, il faut pouvoir contredire les témoignages. Il est fondamental de prendre des précautions et de conserver un juste équilibre entre le droit de la défense et le besoin impérieux de trouver la vérité.

Pour ce qui est des autres mesures, si nous pouvons les approuver de manière générale, certains points méritent que l'on fasse preuve de prudence. Je voudrais parler d'abord d'une difficulté générale, que nous avons d'ailleurs rencontrée hier au cours du débat en commission de la Justice, à savoir la définition même de la notion de criminalité organisée. Nous devons probablement nous atteler à cette étude afin de mieux cerner juridiquement ce que recouvre cette définition et d'adapter les moyens légaux de lutte contre ce qui nous aurons défini avec précision.

Nous avons salué avec beaucoup de satisfaction le projet de loi sur les armes. En ce qui concerne les écoutes téléphoniques, nous demandons que l'on s'entoure de précautions. En effet, si l'on élargit le champ d'application de la loi, des problèmes pourraient se poser notamment dans le cadre de l'information proactive qui se déroule sans infraction préalable et peut-être sans intervention du juge. C'est un point pour lequel il faut être extrêmement prudent.

Je vous ai dit ce que nous pensons de la fraude fiscale.

Pour ce qui est de la garde à vue, un débat devra forcément avoir lieu. Il s'agit d'un débat constitutionnel et le sujet mérite un réflexion approfondie.

Quant aux techniques spéciales de recherche, nous sommes d'accord qu'elle doivent être dotées d'un cadre légal.

Je viens d'exposer ce que nous pensons de ce qui est proposé actuellement pour les repentis.

En ce qui concerne les analyses et les données ADN, nous insistons sur le rôle important de l'Institut national de criminalistique et de criminologie.

Pour les visites domiciliaires, comme pour les gardes à vue, il faut mener un débat approfondi touchant à une liberté reconnue dans la Constitution.

Pour la loi sur les naturalisations, il faut être extrêmement prudent lors de l'élaboration d'une réglementation, car il y a déjà des infractions, comme par exemple les faux et usages de faux.

Pour tout ce qui concerne la réforme de la politique pénale, l'administration armée, la proposition d'adapter la loi sur la naturalisation afin que les parquets disposent du temps voulu pour procéder à une enquête de sécurité approfondie, un large débat a eu lieu au niveau parlementaire. Le parti socialiste était contre car nous pensions que c'était contraire à l'accord intervenu au sein du gouvernement.

Quant à la création d'une commission de déontologie au sein des chambres législatives pour le problème du lobbying, elle fait l'objet d'un débat dans le cadre de la commission du renouveau politique. Il convient également d'être extrêmement prudent en la matière.

Enfin, à propos d'Europol et la traite des êtres humains, nous rappelons, au sujet de l'existence d'un seul parquet dans un schéma multidisciplinaire, la nécessité de maintenir des spécificités propres aux auditorats.

En conclusion, je formulerai deux voeux. D'abord que l'on relance les activités de la commission, qui a prouvé sa nécessité et doit poursuivre son travail en collaboration étroite avec le gouvernement. Ensuite, que la Belgique profite de sa présidence de l'Union européenne pour favoriser l'élaboration de textes européens qui permettront une lutte efficace contre la criminalité organisée.

La mafia et la criminalité organisée, c'est un État dans l'État. Nous pensons comme vous que c'est une sorte de cancer qui mine l'État de droit et que l'existence même de cet ordre juridique constitue un danger même pour la démocratie. Nous devons donc adapter nos moyens de lutte contre cette criminalité organisée sans dénaturer la démocratie et les libertés individuelles.

Tel est notre défi. Le parlement et le gouvernement le relèvent progressivement. L'adoption, hier, en commission de la Justice, du projet de loi sur le parquet fédéral va également dans ce sens et doit être soulignée. Je pense enfin qu'il est heureux que notre Sénat continue à s'occuper de ce problème en fonction de son rôle de chambre de réflexion.

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Je tiens à féliciter chaleureusement les deux rapporteurs. Lorsqu'un rapport est extrêmement précis, on l'étudie et on peut juger du fond du dossier. Je les remercie donc d'avoir présenté de manière claire et synthétique les déclarations des procureurs du Roi.

M. Vandenberghe a dit que ce rapport ne représentait que 10% de ce qui a été dit et réalisé. Ne disposant que du rapport et n'étant pas au courant de 90 autres pour-cent, je devrai me borner à réagir sur le texte dont nous disposons.

Ce rapport contient essentiellement les remarques et les propositions formulées par les procureurs du Roi. Cela m'amène à dire que le fond de ce rapport est totalement unilatéral et beaucoup trop répressif. Je sais qu'en tenant ce langage, je ne me fais pas des amis dans la magistrature, mais cela ne m'inquiète guère. Le rapport va trop loin et je le prouverai dans un instant.

Une série de suggestions figurant dans ce rapport ont déjà été totalement ou partiellement rencontrées par le gouvernement.

Les suggestions du parquet fédéral sont tellement bien mises au point qu'actuellement, on en achève la discussion au Sénat. En ce qui concerne les armes à feu, un projet est passé en Conseil des ministres le 27 avril 2001. On a parlé des écoutes téléphoniques. Hier encore, le commissaire du gouvernement, M. Zenner, présentait son plan de lutte contre la fraude fiscale. Je n'ai pas pu y assister parce que je suis une des malheureuses victimes qui passent leurs journées à s'occuper du grand Saint-Polycarpe que tout le monde connaît. On propose de renforcer la transparence des asbl. À ce sujet, soyons de bon compte : on ne peut pas dire qu'il faudrait renforcer la transparence des asbl et contrôler s'il ne s'agit pas de sociétés déguisées et en même temps ne pas aller au bout de la logique dans les débats de la commission de la Justice. Tout récemment, les parlementaires n'ont, par exemple, pas accepté la suggestion faite par le ministre des Finances de transmettre tous les comptes, petits et grands, à la Banque nationale de manière à ce que la transparence soit complète. D'un côté, on refuse la transparence mais d'un autre, on indique dans le rapport que la transparence des asbl est nécessaire. Il faudrait rester logique.

Il en va de même pour la loi sur les naturalisations. J'admets qu'elle entraîne des problèmes et des difficultés mais j'entends depuis des mois qu'il faut favoriser au maximum la naturalisation en Belgique. Là encore, il faut savoir ce que l'on veut. On ne peut pas à la fois accepter des propositions qui élargissent considérablement l'accès à la naturalisation et affirmer le lendemain que c'est extrêmement dangereux. Il y a là un certain nombre de remarques à faire.

Je signale également que le problème des saisies qui fait l'objet d'un texte particulier des résolutions est également réglé. Je vois en effet que le 16 février 2001, le projet de loi portant extension de la saisie a été approuvé par le Conseil des ministres. Il en va de même pour l'ADN. C'est d'ailleurs un problème auquel je m'étais intéressé en posant des questions au ministre. Je constate que l'on commence progressivement à constituer la banque de données.

Armes à feu, écoutes téléphoniques, fraude fiscale, asbl, techniques de recherche particulières, ADN, saisies et parquet fédéral : voilà des matières qui ont fait l'objet non pas de promesses mais de projets gouvernementaux, soit approuvés en Conseil des ministres, soit discutés par notre propre assemblée. Je ne suis pas un thuriféraire du ministre de la Justice, mais la vérité a ses droits.

J'en viens au principal problème dont l'aspect répressif domine l'ensemble du projet. On a l'impression qu'on commence par dire qu'un homme honnête est un criminel qui s'ignore. Sur un certain nombre de plans, je ne peux pas accepter les propositions faites, qui sont manifestement la traduction des propositions des procureurs du Roi. J'évoquerai notamment les visites domiciliaires pendant la nuit, la garde à vue, l'augmentation des délais de prescription. J'en viendrai ensuite aux avocats et aux parlementaires.

Je ne peux pas accepter la manière dont les visites domiciliaires pendant la nuit sont mentionnées. On dit que la règle interdisant les perquisitions entre 21 heures et 6 heures est obsolète. « Cette conception dépassée de l'inviolabilité du domicile empêche les enquêteurs d'agir efficacement. Elle doit être totalement abrogée. » À partir de quel moment et pour quels types de délit pourra-t-on arriver chez vous à 2 heures du matin, vous demander d'enfiler un pyjama, de mettre votre maîtresse à la porte, d'enlever votre ceinture et d'accompagner la police ? Blague à part, vous savez qu'en cyclisme, le dopage est réprimé. En Italie, il est même passible de peines de prison. Va-t-on pour autant aller à 2 heures du matin sonner chez le directeur de l'équipe X en lui demandant d'ouvrir toutes ses armoires pour vérifier s'il ne cache pas des amphétamines ? Il est inacceptable de sonner et d'entrer chez les gens sans le moindre contrôle à toute heure du jour et de la nuit.

On supprime les règles contraignantes pour la fouille des véhicules. On peut donc fouiller quand on veut à tire-larigot. « Cette légère entorse à la liberté individuelle ne fait pas le poids face à l'information importante que l'on peut recueillir lorsqu'il s'agit de combattre la grande criminalité », écrit-on.

J'ai un jour été arrêté. Je roulais dans une voiture de remplacement parce que la mienne avait été volée quinze jours auparavant et les policiers ne l'avaient bien sûr pas retrouvée.

On m'a suivi pendant dix minutes, je roulais à vingt kilomètres à l'heure, ce qui est rare chez moi mais je savais qu'on me suivait, et les pandores, cela se reconnaît. Puis on m'a arrêté. À la question de savoir pourquoi on m'arrêtait, j'ai obtenu pour toute réponse : « Parce que c'est tombé sur toi, voilà, c'est ainsi ». Je n'ai jamais su pourquoi. Je suis entré dans une rage effroyable, bien entendu. Je leur ai expliqué qu'ils n'avaient pas été capables de retrouver ma voiture, et que cela irait mal. Ils sont repartis. Cela sert donc à quelque chose d'être sénateur. Mais ce n'est pas acceptable. Je n'avais commis aucune infraction. Je roulais à du vingt kilomètres à l'heure dans une petite voiture et je me fais arrêter comme un malfrat.

Je me suis plaint ; un procureur du Roi a pris acte de ma plainte. Cela s'est arrêté là.

Quant à la garde à vue, mon collègue en ayant parlé, je n'insisterai pas mais je crois qu'il faut rester vigilant à ce sujet.

Pour l'allongement des délais de prescription, vous vous rappellerez, monsieur Vandenberghe, combien nous avons hésité en commission de la Justice à proposer l'allongement de ce délai de prescription dans le cas bien particulier des agressions sexuelles et des viols commis sur des mineurs. Nous partions du principe que, très souvent, les victimes n'osent parler de ces actes qu'arrivées à la conscience vers 20 ou 21 ans. C'est pour cette raison précise que nous avons allongé ce délai de prescription. Le ministre de la Justice était alors très réticent, nous invitant à ne pas énerver les délais de prescription car il fallait que la justice et la police fassent leur travail.

Nous ne sommes pas d'accord avec l'idée qu'on pourrait laisser se poursuivre sans fin des enquêtes. Il y a manifestement un danger pour les libertés individuelles.

Avant de conclure, j'aborderai encore le problème de la situation des avocats et des parlementaires. Je m'interroge sur la raison qui a poussé les procureurs du Roi à s'en prendre aux avocats et aux parlementaires. Serait-ce un règlement de compte après les dysfonctionnement que nous avons connus, une volonté de mettre au pas les deux dernières corporations qui ont encore le droit de parole et la liberté complète ? C'est étonnant. Ce ne sont pas les parlementaires qui ont attaqué les avocats. Aux pages 94, 95 et 97 du rapport figurent des déclarations du procureur du Roi de Gand qui donnent une indication sur ce qu'il souhaite comme modifications législatives. Il y relève « le problème particulier que pose la tendance de la défense à soulever systématiquement des incidents de procédure à l'encontre des fonctionnaires de police. » Mais on soulève l'incident quand il y a des raisons de le faire ! Le procureur Soenen poursuit : « Malgré tout le respect dû aux droits de la défense » - il ne manquerait plus que cela ! - « on ne saurait nier que certains avocats ne craignent pas d'utiliser tous les moyens pour saboter l'enquête ; ils engagent des procédures les unes après les autres et épuisent tous les moyens juridiques que leur fonction leur donne. » Mais « sapristovitch », comme dirait le président de la Russie, s'il y a une loi, il faut l'appliquer ! Si l'on estime qu'il y a abus, on peut modifier la loi. Par exemple, au PRL, nous avons trouvé que le système des oppositions après jugement par défaut était utilisé comme moyen d'allonger la procédure. J'ai dès lors déposé une proposition de loi qui est examinée par la commission de la Justice. Dans cette proposition, nous essayons, tout en maintenant les droits de la défense, de supprimer cette espèce de troisième niveau de juridiction. Voilà ce qu'il faut faire. Si la loi est mauvaise, changeons-la !

Enfin, le procureur Soenen ne trouve pas normal que la présence du bâtonnier soit requise lors d'une perquisition chez un avocat. C'est insensé. Je comprends fort bien la position du bâtonnier Wagemans qui affirme que « c'est se faire une bien piètre idée du rôle du bâtonnier qui ne participe aux perquisitions que dans le seul but de veiller au respect du secret professionnel. »

Je ne ferai pas la lecture des propos du bâtonnier Wagemans mais je dois dire que je partage entièrement son point de vue. Il est évidemment inacceptable de proposer de faire des recherches proactives chez les avocats. S'il y a des avocats marrons, qu'on les poursuive.

M. Hugo Vandenberghe (CVP). - Je dois préciser que le rapport résume quelques interventions et qu'il n'a pas conclu contre le barreau. Nous sommes tout de même en droit de mener une discussion sur le fonctionnement des institutions publiques, y compris sur le barreau. Je comprends donc le bâtonnier. Si des problèmes se posent, je trouve acceptable que l'on en discute au parlement. Mais cela ne signifie pas que la commission ait dit que tout cela était vrai.

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Je n'ai pas dit qu'il s'agissait de conclusions de la commission. Je dis simplement que ceci est un élément manifeste de la position des magistrats et que je ne peux pas l'accepter. J'ai cité le procureur du Roi Soenen à trois reprises car, à trois endroits différents, son attitude est inacceptable à l'égard des avocats ; ses procès d'intentions me paraissent inacceptables. Je ne dis pas pour autant que ce sont là les propos de la commission.

En revanche - et j'en viens au dernier point de mon intervention - le rapport dit à la page 123, que « les auditions ont fait apparaître que le lobbying politique s'inscrivait peu à peu au nombre des stratégies d'infiltration auxquelles recourt la criminalité organisée ». On propose alors la création d'une commission déontologique des chambres législatives.

Si le procureur du Roi considère réellement que certains d'entre nous sont des mafiosi dissimulés, qu'on nous donne des noms et qu'on poursuive ces personnes, d'autant qu'aujourd'hui, les problèmes de l'immunité parlementaire sont réglés ! Il est trop aisé d'affirmer que tous les parlementaires sont des abrutis ou des criminels, et cela, vous ne me le ferez pas dire !

En guise d'humour, monsieur Vandenberghe, si certains parlementaires font du lobbying, on ne pourra plus leur reprocher, comme c'est souvent le cas, de ne rien faire.

Plus sérieusement, on ne peut accepter que les parlementaires soient ainsi accusés, sans preuves. D'ailleurs, s'il était vrai que le lobbying politique s'inscrit au nombre des stratégies, la commission déontologique ne serait qu'un emplâtre sur une jambe de bois. S'il y avait des mafiosi parmi nous, vous imaginez bien qu'ils ne seraient pas frappés par la grâce d'un règlement sur un code de déontologie. Encore une fois, on les poursuit ou on se tait.

Le terme lobbying signifie que l'on approche les parlementaires et qu'ils sont accessibles à ce genre de choses. Si on peut lire de tels propos dans la presse, cela nous fera encore une excellente publicité. On ferait mieux de se demander s'il n'y a pas de magistrats ripoux, monsieur Vandenberghe. Un certain Franz Joseph Schmitz a été condamné à cinq ans de prison pour malversations. Le parquet de Liège était au courant depuis longtemps. Il est tout de même assez curieux que l'on rejette systématiquement les fautes sur les autres en oubliant de penser à la manière dont la justice conçoit parfois sa propre déontologie. Là aussi, ce type d'imputation, bien sûr très légère, ne me paraît pas acceptable.

Je trouve que le rapport est excellent et que le débat que vous avez mené est très approfondi, mais l'orientation me semble trop restrictive. Je m'étonne un peu que certains parlementaires - dont je faisais partie - qui condamnaient la première version du plan de M. Verwilghen sur la sécurité, ne soient pas effrayés aujourd'hui par des dispositions qui, me semble-t-il, parce qu'elles sont lapidaires, vont plus loin que ce que proposait le ministre Verwilghen dans son premier plan qu'il a ultérieurement amendé.

En conclusion, je voudrais dire qu'il faut bien sûr viser à l'efficacité. Tout ce qui a été dit par Mme Kestelijn et par d'autres sur le nécessaire renforcement des moyens de la Justice est vrai. Mais il faut quand même se rendre compte qu'en Belgique, nous avons 40.000 policiers soit 1 pour 250 habitants. Nous sommes un des États les plus policiers derrière Monaco et quelques autres pays européens. Un État démocratique doit lutter contre les criminels par des procédures démocratiques. Toute la difficulté est d'arriver à un équilibre entre le maintien des droits et des libertés individuelles, d'une part, et les moyens donnés aux forces de police et à l'appareil judiciaire pour lutter contre la criminalité, d'autre part.

En tout cas, en ce qui concerne les propositions qui ont été faites, notamment par le procureur du Roi, il me paraît que la balance n'est pas en équilibre, que le fléau penche vers la répression et qu'il remet en cause certaines libertés individuelles.