2-102

2-102

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 15 MAART 2001 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Jacques D'Hooghe aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de arbeidsduurvermindering en de eindeloopbaan in de gezondheidssector» (nr. 2-536)

De heer Jacques D'Hooghe (CVP). - Op 7 maart jongstleden heeft de Werkgroep openbare verzorgingsinstellingen van het Vlaams Comité C een akkoord bereikt over de arbeidsduurvermindering, die normalerwijze in werking moet treden op 1 juli 2001. Artikel 12 van dit akkoord bepaalt evenwel dat deze regeling pas van kracht zal worden wanneer hiertoe voldoende federale financiële middelen voorhanden zijn. Ook in de privé-sector zullen gelijkaardige maatregelen worden ingevoerd in het kader van de CAO van 7 december 2000.

Kan de minister verzekeren dat het budget en de procedures zijn vastgelegd opdat de arbeidsduurvermindering op 1 juli 2001 in werking kan treden? Er zou een ontwerp van koninklijk besluit klaar zijn. Stemt het sectoraal akkoord overeen met de bepalingen van dit koninklijk besluit? In welke maatregelen wordt er voorzien om de bescherming van de socialezekerheidsrechten van de werknemers te waarborgen? Blijven de pensioenrechten van hun vroegere prestatieregime gelden? Kan de minister de budgettaire implicaties van deze werktijdverkorting in de openbare en in de privé-sector schetsen? Vorig jaar was hiervoor in een bedrag van 2,5 miljard voorzien. Ik veronderstel dat de minister zich op basis van de onderhandelingen thans een beeld kan vormen van de reële budgettaire implicaties. Welke informatie zal hieromtrent aan de verzorgingsinstellingen worden verstrekt?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Het antwoord dat ik heb voorbereid, bevat een tabel, die ik aan de heer D'Hooghe zal overhandigen.

De Ministerraad van morgen zal beraadslagen over een financieringsbesluit voor de rustoorden voor bejaarden, de rust- en verzorgingstehuizen, de psychiatrische verzorgingstehuizen, de centra voor dagverzorging, de revalidatie, de diensten voor het bloed van het Rode Kruis en de diensten voor thuisverpleging. Tevens zal een ministerieel besluit dat de financiering voor de ziekenhuizen regelt, voor advies naar de Raad van State worden gezonden. Een ander besluit voorziet in een financiering voor het beschut wonen. De inwerkingtreding op 1 juli 2001 is dus gewaarborgd.

De werknemers behouden hun socialezekerheidsrechten. In de pensioenreglementering en de reglementering inzake jaarlijkse vakantie dient de arbeidsduurvermindering als gelijkgestelde periode te worden beschouwd. Ik heb mijn administratie verzocht hiervoor het nodige te doen. In elk geval is dit geen beletsel om de maatregel met ingang van 1 juli 2001 te kunnen toepassen.

De tabel die ik aan de heer D'Hooghe zal overhandigen, geeft een overzicht van de budgettaire implicaties van de maatregel. In 2003 zal het algemeen totaal 2.488,91 miljoen bedragen, waarvan 1.144,49 miljoen voor de openbare sector.

De voornoemde financieringsbesluiten bepalen dat de werkgevers tegen een vastgestelde datum een aantal gegevens moeten meedelen, hetzij aan het RIZIV, hetzij aan het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. Het RIZIV zal de verzorgingsinstellingen einde maart 2001 informeren over de inhoud van het besluit op grond waarvan het instaat voor de toekenning van een financiële tegemoetkoming. Het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu zal in de loop van de maand april 2001 informatie verstrekken aan de ziekenhuizen en aan de instellingen voor beschut wonen. Op die manier zullen de werkgevers in staat zijn de nodige gegevens te leveren tegen de data die in de besluiten worden vastgesteld.

Hoewel de teksten nog voor advies aan de Raad van State moeten worden voorgelegd, kunnen wij zeggen dat de besluitvorming thans is afgerond. Er is een duidelijke allocatie voor het deel van de 2,5 miljard dat bestemd is voor de openbare sector. De werkgevers zullen op de hoogte worden gebracht van de gegevens die zij ons moeten ter beschikking stellen.

Ondertussen liep er een andere discussie over de vraag of de selectieve arbeidsduurvermindering voor de oudere personeelsleden die verzorgings- en verplegingstaken uitvoeren, niet kan worden veralgemeend tot al het oudere personeel. Dat was niet de inhoud van het akkoord dat wij met de non-profitsector hebben gesloten. De regering stelt 2,5 miljard ter beschikking voor selectieve, leeftijdsgebonden arbeidsduurvermindering voor verplegenden en verzorgenden en voor sommige personeelscategorieën die daarmee worden gelijkgesteld. Er is echter niet meer dan 2,5 miljard voorhanden en de partners die een CAO ondertekenen, moeten zeer goed weten dat er niet meer ter beschikking is. Het is hun verantwoordelijkheid die CAO in overeenstemming te brengen met het beschikbare bedrag. Dat moet zeer duidelijk zijn.

Indien de partners een ruimere arbeidsduurvermindering willen, dus ook voor andere personeelscategorieën boven de 45 jaar, en daarvoor geld willen, moeten ze een nieuw instrument zoeken. Dat nieuwe instrument zou kunnen worden gevonden in een versoepeling van een ontwerp van mevrouw Onkelinx om collectieve arbeidsduurvermindering te subsidiëren. De versoepeling zou er dan in bestaan dat die arbeidsduur vermindering mogelijk wordt gemaakt voor bepaalde personeelscategorieën vanaf een bepaalde leeftijd.

De regering wil daarbij helpen en besliste een advies te vragen aan de Nationale Arbeidsraad over de vraag of het mogelijk is de collectieve arbeidsduurvermindering waarop het ontwerp van mevrouw Onkelinkx betrekking heeft, als mechanisme te gebruiken ter ondersteuning van arbeidsduurvermindering voor oudere werknemers. Als de NAR daarop positief reageert, kunnen we dat inschrijven in het ontwerp van mevrouw Onkelinx, dat nu voor advies naar de Raad van State is.

Ik sluit niet uit dat de partners in de non-profitsector het hele akkoord willen herbekijken wanneer dat nieuwe instrument ter beschikking komt. Maar het is dan de verantwoordelijkheid van die partners om binnen de beschikbare budgettaire middelen en met de instrumenten die er zijn, een akkoord tot stand te brengen. Ik zal daar zeer streng op toekijken.

Wensen zij bij het huidige schema te blijven, waarbij het alleen om verplegenden, verzorgenden en aan aantal gelijkgestelde categorieën gaat, dan is alles gereed om dat op 1 juli te laten starten, zowel in de privé- als in de openbare sector. Wensen zij dat te herzien en uit te breiden naar andere personeelscategorieën, dan legt de regering vandaag een suggestie op tafel om dat mogelijk te maken via een versoepeling van een ontwerp van mevrouw Onkelinx. Iets anders is volgens mij niet mogelijk.