Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-29

ZITTING 2000-2001

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Financiën

Vraag nr. 874 van de heer de Clippele d.d. 8 november 2000 (Fr.) :
Familiebedrijven (BVBA's). ­ Aftrek van kosten.

Vennoten (tegenwoordig wordt de term bedrijfsleiders gebruikt) in familiebedrijven (BVBA's) betalen reeds jaren vaak hun eigen kosten (hun wagen, hun representatiekosten, enz.). Zij trekken deze kosten dan af van het brutoloon dat het bedrijf hun betaalt.

Zij dienen dus een lijst in van hun werkelijke kosten, in plaats van gebruik te maken van het forfait van 5 %, dat exclusief de sociale lasten maximum 111 000 frank mag bedragen. Dit is volstrekt wettig.

Vaak wordt dit systeem niet eens toegepast om fiscale redenen, maar om elke vennoot zelf te laten bepalen hoe duur de uitoefening van zijn beroep is, zodat er geen conflicten rijzen.

Het is duidelijk dat de betrokkenen in deze omstandigheden het percentage dat het bedrijf aan bedrijfsvoorheffing inhoudt, niet op hun brutoloon baseren maar op hun nettoloon.

Zij vinden het uiteraard zinloos dat er een aanzienlijk bedrag aan bedrijfsvoorheffing wordt ingehouden, als ze het verschil met de werkelijk verschuldigde belasting toch terugkrijgen, maar met minstens een jaar vertraging.

Wij benadrukken dat heel wat bedrijven dit systeem gedurende vele jaren hebben toegepast zonder dat de fiscus heeft ingegrepen, ook niet na veelvuldige en grondige controles.

Nu eist de fiscus opeens dat de voorheffing wordt ingehouden op het werkelijk uitbetaalde bedrag, dus vóór aftrek van de reële kosten. En de fiscus gaat zelfs verder : het verschil tussen de bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het brutoloon en de bedrijfsvoorheffing te goeder trouw berekend op basis van het netto-inkomen (na aftrek van de reële kosten), beschouwt hij nu ook als een belastbaar voordeel.

Is deze situatie niet ontoelaatbaar ?

Immers, als de fiscus beslist de gangbare methode (voorheffing berekend op het netto-inkomen, na aftrek van de reële kosten) niet meer toe te laten, zal er uiteraard voor worden gezorgd dat het bedrijf alle kosten draagt (hiertoe kunnen de vennoten een compensatieregeling treffen). De fiscus zal trouwens niet méér bedrijfsvoorheffing kunnen innen dan voordien, want het inkomen van de bedrijfsleider zal veeleer netto dan bruto zijn, aangezien het bedrijf de kosten draagt. De fiscus zal uiteindelijk zelfs minder bedrijfsvoorheffing kunnen innen, aangezien de betrokkenen ook nog het forfait zullen toepassen.

Kan het trouwens wel dat een praktijk die zo lang getolereerd is, opeens met terugwerkende kracht wordt veroordeeld en dat de zogezegd niet-ingehouden bedrijfsvoorheffing als belastbaar voordeel wordt beschouwd, waarop bovendien nog nalatigheidsintresten worden aangerekend ?

Het is toch veel beter de bedrijven nu te waarschuwen dat deze handelwijze niet langer toegestaan is, zonder terug te gaan in de tijd !

Een andere manier van handelen zou niet alleen onrechtvaardig zijn maar ook een voorbeeld van wanbeheer vormen. Waarom gedoogt de fiscus deze handelwijze gedurende jaren, ofschoon die trouwens a priori logisch lijkt en de fiscus geen schade berokkent, tenzij door hem te verhinderen belastingen te innen die hij nadien toch moet terugbetalen ? En waarom zou de fiscus opeens met terugwerkende kracht belastingplichtigen straffen door bij hun inkomen een volstrekt denkbeeldig voordeel te tellen ?

Antwoord : De bevoegde centrale diensten van de administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit hebben er geen kennis van dat de door het geachte lid beschreven praktijk door één van haar diensten zou zijn toegestaan. Het standpunt van de administratie terzake is overigens duidelijk weergegeven in de nrs. 275/9 tot 12 van de Administratieve Commentaar op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en is gebaseerd op de bepalingen van het nr. 1 van de bijlage III bij het koninklijk besluit ter uitvoering van voormeld wetboek.

Deze bepalingen preciseren inderdaad dat de bedrijfsvoorheffing moet worden vastgesteld op grondslag van de werkelijk toegekende bruto-inkomsten, verminderd met de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermee gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut. Er wordt evenwel aangestipt dat overeenkomstig punt 1, C, van voormelde bijlage III, het bedrag dat tot grondslag dient voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen van de bedrijfsleiders die onderworpen zijn aan het sociaal statuut van de zelfstandigen, gelijk is aan de werkelijk betaalde of toegekende bruto-inkomsten, in voorkomend geval verminderd met een bedrag berekend in functie van de brutomaandbezoldiging, teneinde op forfaitaire wijze en in zekere mate rekening te houden met de sociale lasten van de betrokkenen.

Daar de voormelde regels van openbare orde zijn, kohiert de administratie dus terecht een supplementaire voorheffing in, wanneer zij een onvoldoende inhouding aan de bron vaststelt.

Tenslotte moet de bedrijfsvoorheffing bij de definitieve regeling van de fiscale toestand van de verkrijger, als een onrechtstreeks voordeel worden toegevoegd aan het bruto belastbaar bedrag van de inkomsten waarop ze verschuldigd is, in de mate dat de door de vennootschap betaalde bedrijfsvoorheffing niet werkelijk op de inkomsten is ingehouden of niet is gerecupereerd.