(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Uit een Brits onderzoek (cf. Financieel Economische Tijd van 24 november 2000) blijkt dat in Groot-Brittannië jaarlijks 5 000 patiënten sterven aan infecties die ze in ziekenhuizen oplopen. Naast het menselijk leed is er ook de maatschappelijke kost die oploopt tot 67 miljard. Daarnaast lopen jaarlijks nog eens 100 000 mensen infecties op in het ziekenhuis.
Ik had dan ook graag een aantal vragen gesteld aan de geachte minister over dezelfde problematiek in de Belgische ziekenhuizen :
1. Heeft de geachte minister recente cijfers over het aantal mensen die sterven of ziek worden door de infecties die ze opdoen in een ziekenhuis ? Heeft hij enig idee over de grootte van de maatschappelijke kost die daardoor veroorzaakt wordt ?
2. Worden er vanuit het ministerie van Volksgezondheid richtlijnen gegeven die deze infecties moeten vermijden ? Zo neen, wat doen de individuele ziekenhuizen op dit terrein ?
3. Wordt er bij de verschillende medische en paramedische opleidingen genoeg aandacht besteed aan dit probleem ? Immers, uit het Britse onderzoek blijkt dat deze infecties meestal te wijten zijn aan een gebrek aan hygiëne (te weinig wassen van de handen tijdens de verschillende behandelingen).
4. Zal de geachte minister naargelang het resultaat van zijn onderzoek bijkomende maatregelen nemen ? Van welke aard zullen deze maatregelen zijn ?
Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende te antwoorden.
1. In België bestaat sinds 1992 een nationale surveillance, gecoördineerd door het Wetenschappelijk Instituut voor volksgezondheid (WIV). De prioriteit in deze surveillance wordt gegeven aan de registratie van veel voorkomende en hoog-risicoziekenhuisinfecties.
Vier infectiegroepen maken twee derde van de voorkomende infecties uit. De meest voorkomende zijn urineweginfecties, vervolgens postoperatieve wondinfecties, verder luchtwegeninfecties en tenslotte bloedinfecties.
In 1992 werden twee onderwerpen uitgewerkt : de registratie van postoperatieve wondinfecties en van nosocomiale bloedweginfecties.
De registratie van wondinfecties werd in 1996 stilgelegd en zal hervat worden begin 2001. De surveillance van nosocomiale bloedweginfecties loopt gewoon verder. Wat die laatste betreft, kwamen er in 1999, 6,2 nosocomiale bloedweginfecties voor per 1 000 opgenomen patiënten bij de vrijwillig deelnemende ziekenhuizen.
Sinds 1996 werd ook een surveillance van nosocomiale infecties in intensieve-zorgafdelingen uitgewerkt. Het betreft de registratie van nosocomiale longontstekingen en bloedinfecties (in intensive care centres). De incidentie van nosocomiale infecties ligt vijfmaal hoger in deze afdelingen dan in het gehele ziekenhuis.
In de periode 1996-1998 liepen 4,7 % van de patiënten die opgenomen werden in een afdeling intensieve zorgen een longontsteking op. In 1999 waren er dat 5,1 %.
2 % van de patiënten ontwikkelen op « intensive care » een bloedinfectie (vijfmaal meer dan op andere afdelingen).
Er bestaan ook cijfers over het aantal mensen die overlijden ten gevolge van infecties opgelopen in ziekenhuizen. Op basis van ruim statistisch materiaal overlijdt ongeveer 1 % van de patiënten die een ziekenhuisinfectie oploopt rechtstreeks aan de infectieziekte. Bij nog eens 3 % van de patiënten draagt de ziekenhuisinfectie bij tot het overlijden.
Wat is de maatschappelijke kost veroorzaakt door ziekenhuisinfecties ? Gemiddeld blijken ziekenhuisinfecties te leiden tot een verlenging van de verblijfsduur met vier dagen. Met de gemiddelde ligdagkost in België van 12 500 frank (in 1995) leidt dat tot een jaarlijkse meerkost van 3,75 miljard per jaar (gebaseerd op de ligdagprijs voor 1995). In de ligdagkost zijn enkel de directe kosten inbegrepen.
Wanneer men daarbij nog de post-hospitalisatiekosten (medische kosten), de humane kost (invloed op de levenskwaliteit) en de sociale kost (werkverlet en desgevallend overlijdenskosten) meerekent dan kan de schatting oplopen tot 12 miljard frank per jaar.
2. Er werden vier maatregelen genomen die toelaten de ziekenhuisinfecties beter aan te pakken.
Ten eerste is er de wetgevende activiteit. In 1988 reeds werden de in dit verband belangrijke functies van geneesheer-ziekenhuishygiënist en verpleegkundige-ziekenhuishygiënist omschreven en vastgelegd in de wet (koninklijk besluit van 7 november 1988, Belgisch Staatsblad van 14 november 1988). Volgens voornoemde wet dienen het comité voor ziekenhuishygiëne en voornoemde personen te voorzien in onder meer « het toezicht op het toepassen van de juiste aseptische technieken en technieken voor ontsmetting en sterilisatie, isolatie van besmette personen, opsporen van infectiebronnen, registratie van ziekenhuisinfecties, verzorgen van opleiding en bijscholing van het personeel op gebied van ziekenhuishygiëne, opstellen van richtlijnen met betrekking tot preventie van ziekenhuisinfecties en toezicht op de naleving ervan ».
In 1999 werd tevens de financiering van de twee vermelde functies opgetrokken (tot een bedrag van 417 miljoen frank). Dat liet een vergoeding toe van één verpleegkundige-ziekenhuishygiënist per 400 bedden en één arts-ziekenhuishygiënist per 1 000 bedden.
Ten tweede werden meerdere nationale richtlijnen voor infectiepreventie uitgewerkt door de Hoge Gezondheidsraad in samenwerking met de GOSPIZ (Groep ter opsporing, studie en preventie van infecties in de ziekenhuizen).
Ten derde wordt niet alleen vermelde nationale surveillance van de ziekenhuisinfecties maar tevens de terreinondersteuning van individuele ziekenhuizen (deel twee van uw vraag) door het Wetenschappelijk Instituut voor volksgezondheid uitgevoerd.
Tenslotte zijn vermelde ziekenhuishygiënisten ondersteund door nationale en regionale verenigingen van ziekenhuishygiëne.
3. Allereerst dient opgemerkt te worden dat preventie en opleiding geen federale materies zijn maar behoren tot de bevoegdheid van de gemeenschappen.
Toch kan ik verwijzen naar wetgevende federale bekommernis ter zake. Met name voorzag genoemd koninklijk besluit van 7 november 1988 niet alleen in een wettelijke basis voor de functies « arts-ziekenhuishygiënist » en « verpleegkundige-ziekenhuishygiënist » maar ook in de oprichting van een comité voor ziekenhuishygiëne in elk ziekenhuis.
Wat de opleiding betreft voorziet de wet dat de geneesheer een basisopleiding gevolgd heeft van bij benadering 300 uren. Bij ontstentenis kan een bijkomende opleiding in de ziekenhuishygiëne van 100 uren volstaan.
De verpleegkundige-ziekenhuishygiënist dient naast de basisopleiding tot gegradueerde in de verpleegkunde een aanvullende relevante opleiding te hebben genoten bestaande uit minimaal 150 uren en een stage van 100 uren.
Personen met genoemde ziekenhuishygiëne-opleidingen zetelen in het comité voor ziekenhuishygiëne.
Daarnaast voorziet het WIV, meer bepaald de afdeling epidemiologie, in de aanvullende opleiding van het ziekenhuishygiëne-personeel in de epidemiologie en de statistiek (voor de verwerking en interpretatie van epidemiologische gegevens).
Ook vermelde verenigingen voor ziekenhuishygiëne, nationaal en regionaal, dragen bij tot permanente bijscholing en vorming.
4. Het voorkomen van ziekenhuisinfecties is niet eenvoudig, aangezien permanente studies (met als beste die van het Center for Disease Control, Verenigde Staten, reeds opgestart in 1970) hebben aangetoond dat maximaal één derde van de betrokken infecties kan voorkomen worden met goede hygiëne-maatregelen. Voor een land als België zou dat reeds neerkomen op een directe besparing van 1,25 miljard frank, zoals geformuleerd in een voorgaand antwoord aan de heer Koen Bultinck (parlementaire vraag nr. 844 van 1 februari 2000).
Er is de noodzaak van een blijvende goede en permanente opleiding van het personeel binnen de ziekenhuizen in de verschillende aspecten van ziekenhuishygiëne alsook voldoende aandacht van de directies hiervoor.
Onder meer moet een minimaal aantal werkuren aan ziekenhuishygiëne worden besteed, en dient het personeel voldoende werkingsmiddelen ter beschikking te hebben.
Ook is een efficiënt systeem voor surveillance van ziekenhuisinfecties nationaal en in elk ziekenhuis essentieel en dienen de resultaten ervan een aanzet te geven tot voldoende directe maatregelen.
Een mogelijke maatregel, tenslotte, zou het verhogen van het aantal ziekenhuishygiënisten tot de internationale norm kunnen zijn : met name één verpleegkundige-hygiënist per 250 bedden en één rts-hygiënist per ziekenhuis (zoals voorgesteld in de richtlijnen van het Center for Disease Control, Verenigde Staten).