2-100 | 2-100 |
De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP). - Mijn vraag is niet ingegeven door mijn etnische afkomst, maar wel omdat ik erover bezorgd ben dat de ethische waarden in onze samenleving meer en meer verwateren.
De discriminatie van allochtonen op de arbeidsmarkt is nog maar eens in de actualiteit gekomen met het geval Adecco. Dit uitzendkantoor hanteert blijkbaar een code om uitzendkrachten te selecteren op basis van hun etnische afkomst, dit ten behoeve van bedrijven die geen allochtone uitzendkrachten wensen tewerk te stellen. Dergelijke handelingen zijn flagrant in strijd met de wet op het racisme en de xenofobie van 30 juli 1981. Daniel Cuypers, professor sociaal recht aan de UFSIA, zegt in een artikel in Vacature van 3 maart jongstleden dat het hem verwondert dat het zo lang geduurd heeft alvorens er een bedrijf tegen de lamp liep. Volgens de professor "is de problematiek rond racisme een oud zeer".
De federatie van de uitzendbureaus stelt met klem dat het geval Adecco niet mag worden veralgemeend naar de hele sector. Ik vrees daarentegen dat dergelijke praktijken eerder schering en inslag zijn. Ik vrees ook dat ze mee de hoge werkloosheidsgraad bij de allochtone gemeenschap verklaren. De cijfers spreken voor zich. In 1999 was 7,6% van de autochtone Vlamingen werkloos tegen respectievelijk 34% bij de Turken en bijna 36% bij de Marokkanen. Helaas voorspelt de toekomst geen drastische verbetering om de kloof tussen autochtonen en allochtonen op de arbeidsmarkt te dichten of op zijn minst kleiner te maken. Zo blijven schoolverlaters van allochtone afkomst over het algemeen nog altijd langer werkloos dan hun autochtone leeftijdsgenoten.
Ik wens te vernemen welke maatregelen de minister overweegt om dergelijke discriminerende praktijken in de sector van de uitzendbureaus in de toekomst te voorkomen. Werd er reeds een strategie uitgestippeld om de aanhoudend hoge werkloosheidsgraad bij allochtonen in de komende jaren af te bouwen?
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - De vraag van mevrouw Pehlivan en mijn vraag werden samengevoegd, maar dat gebeurde zeker niet op mijn verzoek.
Ik begrijp de bezorgdheid van de vorige spreker. In een vraaggesprek in Het Belang Van Limburg van maandag 5 maart jongstleden gaf de minister te kennen dat zij van plan is om via zogenaamde nepsollicitaties te controleren of bedrijven allochtonen discrimineren bij aanwerving van personeel. Bovendien stelde de minister dat zij veel verwacht van de nieuwe antidiscriminatiewet, een strafwet die de bewijslast van non-discriminatie omkeert en de werkgevers legt. De combinatie van deze twee elementen is wel bijzonder. Deze nepsollicitaties zijn een vorm van ongeoorloofde uitlokking door de overheid.
Vindt de minister niet dat ze, in combinatie met de omkering van de bewijslast in de strafwet, een gevaarlijke precedent scheppen en meer weg hebben van een heksenjacht van overheidswege, wat in schril contrast staat met een positief gelijkekansenbeleid dat ook rekening houdt met de sociaal-economische realiteit?
Vindt de minister het niet wenselijker mensen en middelen te investeren in de opleiding en vorming van allochtonen eerder dan in het organiseren van een systeem van nepsollicitaties door ambtenaren? Vindt de minister dit initiatief niet contraproductief omdat het een miskenning is van de talrijke inspanningen van bedrijven, vooral in bepaalde regio's van het Vlaamse landsgedeelte, om in een steeds krappere arbeidsmarkt vacatures opgevuld te krijgen, onder meer door positieve acties voor allochtonen en laaggeschoolden?
Vindt de minister een verhoogde arbeidsmobiliteit, onder meer van allochtone werkkrachten, tussen de verschillende regio's van ons land geen prioriteit?
Welke concrete en nieuwe acties heeft de minister in haar administratie, of in de regering in het algemeen, reeds genomen om de aanwerving van allochtonen door de overheid aan te moedigen en discriminatie bij aanwerving door de overheid tegen te gaan?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - De discriminaties door het bedrijf Adecco waarnaar werd verwezen, maken op het ogenblik het voorwerp uit van een gerechtelijk vooronderzoek. Ik kan hierop dus geen commentaar leveren.
Het thema etnische discriminatie op het werk, ken ik goed. Alle sociale actoren en in het bijzonder de openbare arbeidsbemiddelingsdiensten zijn zich van het probleem bewust. Het blijft echter een moeilijk punt en de toestand is zorgwekkend. De sociale partners hebben de collectieve arbeidsovereenkomst nummer 38 betreffende de aanwerving en selectie van werknemers goedgekeurd. Deze overeenkomst, die in 1991 en 1998 werd gewijzigd, wil alle vormen van discriminatie tegengaan. Het niet naleven van deze collectieve arbeidsovereenkomst, die bij koninklijk besluit werd bekrachtigd, wordt strafrechtelijk vervolgd. Het grootste probleem is echter de bewijslast. Hoe bewijst men discriminatie? De bewijzen die ons recht erkend, leiden niet tot totale tevredenheid. Er moet een inspanning worden geleverd op wetgevend vlak. Ook de regering is van oordeel dat onze wetgeving moet worden aangevuld. Zo heeft de regering amendementen ingediend op het wetsontwerp van de heer Mahoux c.s. ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding. Deze amendementen beogen een omkering van de bewijslast en zijn in overeenstemming met de Europese richtlijnen. Ze bieden ook de mogelijkheid een beroep te doen op statistische gegevens en situatietesten. Voor dit laatste zal een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit de uitvoeringsmodaliteiten bepalen. Hierover moet in de regering nog worden gediscussieerd. Men moet echter weten dat gelijkaardige testen al bestaan in andere Europese landen en dat ze daar voldoening schenken. Bovendien heeft de regering mijn voorstel aanvaard om de Arbeidsinspectie bevoegd te maken voor het vaststellen van inbreuken op artikel 2bis van de wet van 30 juli 1981 ter bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden. Deze wijzigingen liggen momenteel voor advies bij de Raad van State. Deze nieuwe bevoegdheid van de Sociale inspectie moet het mogelijk maken de jacht op discriminaties nog op te drijven. De Sociale inspectie kent de bedrijfswereld zeer goed en is dagelijks op het terrein aanwezig. Ik meen dan ook dat ze goede resultaten kan boeken.
Ik heb het departement van Tewerkstelling ook gevraagd een informatie- en sensibiliseringscampagne te organiseren, gericht op de sociale controleurs en inspecteurs. Dit zal gebeuren in samenwerking met het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, het ministerie van Justitie en de openbare arbeidsbemiddelingsdiensten. In het laatste kwartaal van 2000 vonden reeds vier bijeenkomsten plaats in Brussel, Leuven en Nijvel, in het kader van de activiteiten van de districtscellen die in 1993 overal in het land zijn opgestart. Op die manier kunnen we alle sociale controleurs en inspecteurs bereiken. In de loop van 2001 zullen ten minste 17 bijeenkomsten worden georganiseerd. Op die manier worden 1000 mensen geïnformeerd over het fenomeen van discriminatie op het werk. Ook de arbeidsauditeurs zullen aan deze informatiecampagne deelnemen. Zo hopen we op een grotere sensibilisering van het gerecht voor dit probleem. Zoals u merkt, blijf ik niet inactief. We hebben contact opgenomen met de sociale partners en het ziet ernaar uit dat we tot een constructieve samenwerking zullen komen.
Ten slotte moeten we op het vlak van de werkloosheid veel aandacht besteden aan het aantrekkelijk maken van buitenlandse arbeidskrachten voor de ondernemingen. Deze laatste moeten overtuigd worden van het belang om dergelijke personeelsleden aan te werven. Iedereen moet trachten aan te tonen dat het naast elkaar bestaan van verschillende culturen voor de onderneming een voordeel is.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP). - Ik ben blij dat de minister het probleem erkent, zorgwekkend vindt en maatregelen zal nemen. Discriminatie op de arbeidsmarkt is niet alleen een juridische zaak, maar ook een maatschappelijk probleem, dat grote gevolgen heeft voor een bepaalde groep mensen die al dertig of veertig jaar in België leeft. Ik hoop dat de minister de maatregelen die ze zal nemen, ook zeer nauw zal opvolgen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Ik ben tevreden met het uitgebreid antwoord van de minister.
Ik heb begrepen dat het organiseren van nepsollicitaties nog maar een idee is en dat er een breder beleid wordt uitgewerkt. De wetgeving ter bestrijding van discriminatie moet inderdaad nog verder worden besproken in het parlement en de minister kent ongetwijfeld het advies van de Raad van State, die het respect voor een aantal grondwettelijke vrijheden belangrijk en de omkering van de bewijslast op strafrechtelijk gebied niet zomaar vanzelfsprekend vindt.
We moeten vooral positief werken. Het is misschien jammer dat werkgevers vooral of pas in een fase van krapte op de arbeidsmarkt een positieve houding aannemen. Het probleem is echter hoe dan ook reëel, zeker in Vlaanderen, en we moeten zeker stappen vooruit kunnen doen.
Ik ben ook tevreden dat de minister in het interview dat ik daarstraks aanhaalde, heeft opgemerkt dat het opheffen van de migratiestop helemaal geen oplossing is op een ogenblik dat de werkloosheid onder de allochtone inwoners van België zo groot is. Wat denkt de minister te kunnen doen om de mobiliteit te verhogen, misschien wel over de taalgrens heen? Een grotere mobiliteit kan wellicht een oplossing zijn voor de hoge werkloosheid onder bepaalde bevolkingsgroepen.
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi. - La commission du Sénat aura l'occasion d'évoquer cette problématique dès que le Conseil d'État se sera prononcé sur les amendements du gouvernement à la proposition de loi.
Nous avons effectivement un problème de mobilité pour le travail. Il existe parfois d'importantes poches de chômage dans certaines sous-régions alors que d'autres, limitrophes, sont confrontées à des pénuries. Nous sommes en train d'élaborer, avec les partenaires sociaux, des mesures destinées à remédier aux pièges à l'emploi. Nous prévoyons tout d'abord d'octroyer des primes aux chômeurs qui accepteraient un emploi au delà de la distance légale par rapport à leur domicile. Ensuite, au sein des entreprises, les plans de transport internes et externes, dont l'intérêt aura été reconnu par les partenaires sociaux dans le cadre des accords interprofessionnels, constitueront un deuxième élément de réponse. Il conviendra toutefois d'apporter une solution globale afin d'éliminer les pièges à l'emploi.
(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)