2-636/3

2-636/3

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

21 FEBRUARI 2001


Wetsontwerp tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER REMANS


I. PROCEDURE

Op 25 januari 2001 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers het onderhavige geamendeerde optioneel bicamerale wetsontwerp (artikel 78 van de Grondwet) eenparig aangenomen. Parallel met dit wetsontwerp heeft de Kamer op dezelfde datum eenparig een tweede wetsontwerp aangenomen dat een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. Beide ontwerpen geven samen gestalte aan de door de regering nagestreefde hervorming van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden.

Op 12 februari 2001 werd het ontwerp op verzoek van 15 senatoren geëvoceerd met als gevolg dat de onderzoekstermijn ten einde loopt op 13 april 2001 (cf. Griffiebulletin nr. 43 van 12 februari 2001).

Ingevolge de evocatie werd het voorliggende wetsontwerp naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden verzonden die het samen met het bovenvermelde verplicht bicamerale ontwerp (2-637) op 21 februari 2001 heeft besproken. De minister gaf te kennen dat de voorgestelde hervorming vanwege een belofte in de Kamer van volksvertegenwoordigers om de geplande wijziging tegen 1 mei 2001 in de praktijk te brengen, een zeker spoedeisend karakter bezat.

Aangezien het zwaartepunt van de voorgestelde hervorming in het optioneel bicameraal ontwerp besloten ligt, is de algemene bespreking betreffende twee wetsontwerpen in dit verslag samengebundeld.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN PENSIOENEN

De minister licht toe dat dit ontwerp een bescherming wil bieden tegen armoede bij ouderen. Het vormt een antwoord op de vraag naar een grondige herziening van deze wetgeving, die onder andere door de Vlaamse organisatie « Welzijnszorg » uitdrukkelijk werd gevraagd.

Tevens maakt de voorgestelde tekst deel uit van een triptiek die het pensioenlandschap wil hervormen. Dit ontwerp zal daarom gevolgd worden door een wetsontwerp waar met systematische opbouw van reserves in het Zilverfonds een krachtig signaal zal gegeven worden dat in de eerste pensioenpijler, de noodzakelijke middelen worden vrijgemaakt om de gevolgen van de vergrijzing op te vangen. Bovendien wordt er binnenkort een wetontwerp ingediend met betrekking tot de aanvullende pensioenen. Dit ontwerp heeft tot doel een solidaire tweede pensioenpijler in ons land te organiseren die voor iedereen toegankelijk is.

De wetgeving betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden dateert van 1969 en werd in meer dan 30 jaar amper gewijzigd. De bestaande wetgeving is derhalve dringend aan vervanging toe. Het voorstel tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen stelt met ingang van 1 januari 2001 een nieuwe regelgeving in, waarin de volgende klemtonen worden gelegd :

­ de gelijke behandeling van mannen en vrouwen;

­ de aanpassing van de wetgeving aan de recente maatschappelijke en sociale evoluties;

­ de modernisering van de wetgeving.

Gelijke behandeling van mannen en vrouwen

Vóór 1 juli 1997, datum waarop in het raam van de modernisering van de sociale zekerheid en de vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, in de pensioenstelsels voor werknemers en voor zelfstandigen een ingrijpende hervorming werd doorgevoerd, bedroeg de minimumleeftijd tot het verkrijgen van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden voor vrouwelijke gerechtigden 60 jaar, voor mannelijke gerechtigden 65 jaar. In het raam van de voormelde hervorming werd de leeftijd voor de vrouwelijke gerechtigden ­ zoals voor de pensioenen ­ geleidelijk van 61 jaar op 1 juli 1997 naar 65 jaar op 1 januari 2009 opgetrokken.

Het Arbitragehof was in zijn arrest nr. 62/97 van 28 oktober 1997 van oordeel dat een ongelijke leeftijd voor mannen en vrouwen in een bijstandsregeling, waarin geen bijdrageplicht geldt, in tegenstrijd met de Grondwet is.

Het voorstel voor inkomensgarantie voor ouderen voert, om aan deze bezwaren tegemoet te komen, een gelijke leeftijd voor mannen en vrouwen in.

Op 1 januari 2001 wordt de minimumleeftijd voor mannen en vrouwen eenvormig op 62 jaar vastgesteld. Op 1 januari 2003 wordt deze leeftijd verhoogd tot 63 jaar, op 1 januari 2003 wordt deze leeftijd verhoogd tot 63 jaar, op 1 januari 2006 tot 64 jaar. De voorgestelde minimumleeftijd van 65 jaar wordt bereikt op 1 januari 2009.

In tegenstelling tot de pensioenregelingen voor werknemers en voor zelfstandigen, waarin een geleidelijke verhoging van de normale pensioenleeftijd voor vrouwelijke gerechtigden van 60 naar 65 jaar werd betracht, wordt de gelijkheid van mannen en vrouwen ­ omwille van het arrest van het Arbitragehof ­ van meet af aan ingevoerd.

Deze hervorming impliceert dat de nieuwe regeling ook de minimumleeftijd voor zelfstandigen aanpast tot 62 jaar. In het geheel van de hervorming is deze wijziging van de leeftijdsvoorwaarde slechts een detail. Zij heeft echter belangrijke implicaties voor de betrokken personen, namelijk oudere zelfstandigen in financiële problemen.

Aanpassing aan de recente maatschappelijke evoluties

Het ontwerp vertrekt van de vaststelling dat onze samenleving minder stabiele relaties kent dan vroeger en dat hierdoor een groter deel van de bevolking, om verschillende redenen, leeft als alleenstaande.

Met deze maatschappelijke realiteit als uitgangspunt lijkt het opportuun om de toekenning van de inkomensgarantie voor ouderen, een recht dat zich situeert op het vlak van de residuaire bijstandsregelingen, te individualiseren. In deze regeling worden geen onvoorwaardelijke rechten gecreëerd, ze worden slechts toegestaan indien bepaalde bijkomende voorwaarden naar inkomen en vermogen zijn voldaan.

Modernisering van de wetgeving

De huidige regeling met het gewaarborgd inkomen voor bejaarden was onrealistisch en brutaal voor de betrokken personen aangezien het slechts werd toegestaan wanneer de begunstigde geen andere bezittingen meer had.

In de voorgestelde tekst wordt wat de bezittingen betreft, via een systeem van vrijstellingen en afschrijvingsregels, een versoepeling voorgesteld. Deze nieuwe techniek werd in detail in de Kamer van volksvertegenwoordigers besproken, waarbij de minister zich geëngageerd heeft tot de praktische uitvoering van deze wet.

III. ALGEMENE BESPREKING

Een lid vraagt zich af welke de verhouding zal zijn tussen de Vlaamse zorgverzekering en de inkomensgarantie voor ouderen ?

De minister antwoordt dat expliciet werd bepaald dat de tegemoetkoming in het kader van de zorgverzekering bij de berekening van de inkomstengarantie niet als inkomen zal worden beschouwd.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 7

De heer Barbeaux dient amendement nr. 1 in (Stuk Senaat, nr. 2-636/2) dat ertoe strekt in het eerste lid van de voorgestelde § 1 de woorden « en/of de personen waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, » te vervangen door de woorden « en/of de persoon met wie hij een huishouden vormt, ».

De indiener van het amendement bevestigt dat de inkomensgarantie voor ouderen een sociale vooruitgang betekent. Hij apprecieert de verdere individualisering van de sociale rechten maar merkt tevens op dat bij dit proces voldoende aandacht moet besteed worden aan een overgangsperiode zodat de begunstigden de mogelijkheid wordt geboden hun individuele rechten op te bouwen.

Sinds de stemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers hebben bepaalde belangenorganisaties van mensen die leven van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden de gevolgen van de nieuwe bepalingen onderzocht.

In dat kader en gezien de mogelijke oplossing van bepaalde problemen moet deze evocatie gezien worden. Het lid merkt nog op dat hij zich bewust is van het principe van het behoud van de verworven rechten maar hij spreekt hier vooral uit hoofde van het nieuwe systeem.

Spreker onderscheidt twee belangrijke types van problemen. Het eerste vertrekt van de concrete situatie waarbij de mannelijke partner van een koppel ouder is dan 62 jaar. De vrouwelijke partner is jonger dan 62 jaar en beschikt over geen enkel inkomen. Heeft dit koppel onder het regime van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden recht op een tegemoetkoming van ongeveer 30 375 frank per maand (gezinsbedrag), dan zal deze tegemoetkoming onder het stelsel van de inkomensgarantie slinken tot ongeveer 15 430 frank per maand, het basisbedrag van de inkomensgarantie. De echtgenote is immers jonger dan 62 jaar en ze kan nog niet van de inkomensgarantie genieten, tegelijkertijd wordt de man beschouwd als samenwonende en heeft hij dus geen recht op een verhoogde tegemoetkoming.

Ten tweede merkt het lid op dat één van de uitgangspunten van het ontwerp wel de individualisering van de sociale rechten betreft maar dat deze individualisering niet consequent in artikel 7 van de voorgestelde tekst wordt toegepast.

Immers, wordt in de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, voor de berekening van het gewaarborgd inkomen enkel rekening gehouden met het inkomen van de aanvrager en zijn echtgenoot. Nu echter is het de bedoeling om alle bestaansmiddelen en pensioenen, van welke aard of oorsprong ook, van de betrokkenen en/of de personen waarmee hij eenzelfde hoofdverblijfplaats deelt, mee in aanmerking te nemen voor de berekening van de inkomensgarantie.

Deze bepaling heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld bij bejaarden, die inwonen bij hun volwassen kinderen, die eveneens een inkomen hebben, voor de berekening van de inkomensgarantie voor ouderen eveneens de inkomsten van die kinderen mee worden verrekend. Het zijn immers personen waarmee hij eenzelfde hoofdverblijfplaats deelt. In het nieuwe systeem riskeert dus deze groep bejaarden hun recht op inkomensgarantie volledig te verliezen, terwijl ze momenteel wel recht hebben op het gewaarborgd inkomen voor bejaarden.

Naast de reeds bestaande afhankelijkheid worden zij dus ook financieel afhankelijk van hun kinderen.

Het voorgestelde amendement tracht voor deze situatie een oplossing te bieden door het behoud van het huidige systeem. Hierdoor zal, indien de aanvrager en zijn echtgenoot nog beiden leven, met hun beider inkomsten rekening gehouden worden, maar worden de inkomsten van de andere personen die deel uitmaken van hetzelfde huishouden niet in rekening gebracht.

Tot slot vraagt de spreker af of het nieuwe stelsel een budgettaire besparing zal opleveren. Indien dat het geval is, dan vraagt de spreker zich de opportuniteit af van deze maatregel in een periode waar de minister van Financiën de belastingdruk op de hoge inkomsten wil verminderen.

De minister antwoordt dat in het debat over de individualisering van de rechten een onderscheid moet gemaakt worden tussen de inhoud van, enerzijds, de individualisering op het vlak van de residuaire socialebijstandsregelingen en, anderzijds, de individualisering in de sector van de sociale zekerheid. Immers, in de sociale zekerheid worden de rechten in principe onvoorwaardelijk toegekend, de toekenning hangt niet af van een onderzoek naar de bestaansmiddelen, maar wel van de bijdragen die men in het verleden tot diezelfde sociale zekerheid heeft bijgedragen. Het individualiseringsdebat heeft hier betrekking op rechten die men de betrokken individuen wil toekennen op basis van hun bijdragen uit het verleden en op het bepalen van de toekenningsbasis. Vooral in dit debat is het belangrijk een voldoende lange overgangsperiode te voorzien, aangezien eerst de mogelijkheid moet worden geboden om bij te dragen.

De individualisering in het kader van de residuaire sociale bijstandsregeling situeert zich op een ander niveau. Vooraleer deze bijstand aan een persoon wordt uitgekeerd worden de andere bestaansmiddelen onderzocht om de noodzaak van deze bijstand te achterhalen. Het huidig systeem was voorbijgestreefd door de sociaal-economische realiteit en tegelijkertijd hypocriet, in die zin dat het systeem gebaseerd was op het huwelijk en het vanuit dit huwelijk rechten toekende aan het koppel of het individu.

Hierdoor was het mogelijk dat een bejaarde dame die samenleefde met een rijke partner, niet gehuwd was en zelf niet over bepaalde inkomsten beschikte, kon genieten van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden voor een alleenstaande.

Om dergelijke misbruiken uit te sluiten en tegelijkertijd als oplossing voor feitelijk gescheidenen of voor mensen die gescheiden zijn omdat één van de partners in een instelling is opgenomen, was het noodzakelijk om het bestaande systeem fundamenteel te hervormen. Geïndividualiseerde rechten worden in de nieuwe regeling als uitgangspunt genomen in een context die rekening houdt met de bestaansmiddelen die zich op het niveau van het huishouden en niet van het individu situeren.

In de hierboven vermelde context moet artikel7 gelezen worden, waarbij ditzelfde artikel ook nog aangeeft dat de Koning bepaalt met welke bestaansmiddelen bij het vaststellen van de inkomensgarantie geen rekening wordt gehouden. Er is dus nog ruimte om te bepalen dat in het geval van bejaarden die samenwonen met hun volwassen kinderen er geen accumulatie van de inkomsten is van alle volwassenen die dezelfde hoofdverblijfplaats delen.

Deze mogelijkheid is dus voorzien in de wet maar ze wordt er niet rechtstreeks ingeschreven. Immers, de problematiek is ruimer dan alleen maar ouders die bij hun kinderen inwonen en heeft, bijvoorbeeld, ook betrekking op bejaarden die voor elkaar zorgen.

Voor deze problemen heeft de minister twee oplossingen of een combinatie van beide oplossingen voor ogen en, zoals reeds aangegeven in de Kamer, zal hij de verschillende mogelijkheden grondig onderzoeken. Een eerste mogelijkheid bestaat eruit om deze vormen van samenwonen te beschrijven op basis van afhankelijkheidscriteria. Hierbij zou het mogelijk zijn om personen die thuis samenwonen en die volgens een geneesheer zodanig afhankelijk zijn dat ze recht hebben op het C-forfait van een verzorgingstehuis, toch te beschouwen als opgenomen in een verzorgingsinstelling waarop ze recht hebben op een hoger bedrag aan inkomensgarantie.

Vraag blijft of de inschaling van de verzorgingstehuizen hier werkelijk adequaat is voor het gegeven doel.

Een andere mogelijkheid bestaat erin te bepalen dat bejaarden die inwonen bij hun kinderen zich in een speciale situatie bevinden en men dus geen rekening zal houden met de bestaansmiddelen van de kinderen.

De minister stipt aan dat de verworven rechten in de nieuwe regeling inderdaad zullen behouden worden en dat er dus geen enkele reden is om te overhaasten. Hij geeft er de voorkeur aan in eerste instantie het probleem in een ander kader te beschouwen en, indien mogelijk, een totaal nieuwe en coherente benadering uit te werken. Daarom wenst de minister de bestaande tekst ongewijzigd te laten.

De indiener van het amendement dankt de minister voor de verstrekte uitleg en voor zijn plannen om een oplossing te zoeken voor het geschetste probleem. Toch benadrukt de spreker dat de huidige tekst grote ongerustheid heeft opgewekt bij verschillende organisaties die de belangen behartigen voor de betrokken personen.

Is het, in deze context van ongerustheid op het terrein, niet mogelijk om, wat het specifieke aspect van ouders die inwonen bij hun kinderen betreft, de huidige toestand te behouden en het door hem ingediende amendement dat daartoe strekt aan te nemen ? Er kan dan nog altijd in een later stadium een meer adequate oplossing worden bepaald.

De minister antwoordt niet op de hoogte te zijn van deze ongerustheid, maar hij wil zeker rekening houden met de hier geciteerde oplossingen. De minister vreest echter dat de door de senator voorgestelde oplossing niet coherent is in het geheel van de hervorming. In die zin is de minister voorstander van de invoering van bepaalde koninklijke besluiten en dringt hij erop aan om het voorgestelde amendement niet te aanvaarden. Daarbij stelt de minister voor om in de nabije toekomst op dit onderwerp terug te komen met betrekking tot de verdere uitwerking en verfijning van de bepalingen en het in een ruimer kader te beschouwen.

Het voorgestelde amendement wordt verworpen met 1 stem tegen en 11 stemmen.

V. TEKSTCORRECTIES

De commissie beslist om de volgende tekstuele verbeteringen aan het wetsontwerp aan te brengen (zie Stuk Senaat, 2000-2001, nr. 2-636/4) :

­ In het vierde lid van paragraaf 1 van het ontworpen artikel 5 wordt tussen de woorden « verstrekt » en « alsmede » een komma ingevoegd;

­ in het tweede lid, 3º, van paragraaf 2 van het ontworpen artikel 6 wordt het woord « psyhiatrisch » vervangen door het woord « psychiatrisch »;

­ in het derde lid van paragraaf 2 van het ontworpen artikel 13 wordt het woord « contoleurs » vervangen door het woord « controleurs »;

­ in het ontworpen artikel 17, 1º, wordt het woord « ingangsdatum » vervangen door de woorden « datum van inwerkingtreding »;

­ in het ontworpen artikel 18 worden de woorden « bestuur-, uitbetaling- en gerechtskosten » vervangen door de woorden « bestuurs-, uitbetalings- en gerechtskosten ».

VI. STEMMING OVER HET GEHEEL

Het ontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur,
Jan REMANS.
De voorzitter,
Theo KELCHTERMANS.