2-644/1 (Senaat) | 2-644/1 (Senaat) |
7 FEBRUARI 2001
De commissies voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat hebben de activiteitenverslagen van de hoven van beroep onderzocht tijdens een gemeenschappelijke openbare vergadering op 7 februari 2001 in aanwezigheid van de minister van Justitie.
Tijdens de vorige legislatuur werden in de wet van 9 juli 1997 houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep enkele bijzondere bepalingen opgenomen die ertoe strekten dat bijkomende krachten in de zin van plaatsvervangende raadsheren zouden toegevoegd worden bij de hoven van beroep zonder hierdoor evenwel in een uitbreiding van het permanente kader te voorzien en dat tijdelijke aanvullende kamers zouden geïnstalleerd worden voor een aanvangsperiode door de Koning te bepalen.
Bij wijze van inleiding brengt de heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, enkele essentiële elementen omtrent deze kamers in herinnering, meer bepaald :
Dat deze kamers enkel bevoegd zijn in burgerlijke en fiscale zaken en in handelszaken.
Dat deze kamers dienden samengesteld te worden uit minstens twee plaatsvervangende raadsheren en in de mate van het mogelijke diende voor de invulling van de derde raadsheer een beroep gedaan te worden op effectieve of op rust gestelde raadsheren.
Dat de aanvullende kamers werden belast met alle zaken waarvoor hetzij nog geen rechtsdag werd verkregen, hoewel dit was aangevraagd, hetzij toch een rechtsdag werd verkregen die meer dan één jaar verwijderd lag van de datum van de inwerkingtreding van de wet van 9 juli 1997 waarbij deze kamers werden opgericht.
Dat niettegenstaande dit uitgangspunt, de partijen echter steeds de mogelijkheid hebben behouden om hun zaak alsnog te laten behandelen door de gewone kamers die samengesteld zijn uit effectieve raadsheren indien zij hiertoe ten laatste één maand na kennisgeving van de rechtsdag een schriftelijk verzoek richten aan de eerste voorzitter, waarna hun zaak wordt toegewezen aan één kamer met één of drie raadsheren.
Deze aanvullende kamers werden echter opgericht voor een bepaalde duur die vastgesteld wordt door de Koning. Deze termijn bedroeg drie jaar en loopt af op 12 februari 2001. Artikel 106bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt echter verder dat na beraadslaging door de Wetgevende Kamers over de verslagen van de magistraat-coördinator, zoals bedoeld in artikel 101, derde lid van het Gerechtelijk Wetboek de duur door de Koning kan worden verlengd wanneer de noodzaak daartoe lijkt.
Het is immers de wens van de wetgever geweest om, niettegenstaande deze maatregel als tijdelijk bedoeld was, de Koning te machtigen om te beslissen over een verlenging van deze Kamers indien dit noodzakelijk blijkt, maar dit niet zonder het voorafgaand advies in te winnen van de Wetgevende Kamers en dit op basis van de resultaten die geboekt werden door de aanvullende kamers bij het wegwerken van de gerechtelijke achterstand. Immers indien het een tijdelijke maatregel betreft dan weze het duidelijk dat het aspect « tijdelijkheid » geen betrekking heeft op een vooraf vastgelegde termijn, maar dat het daarentegen betrekking heeft op een tijdelijkheid uit haar aard zelf. De aanvullende kamers kunnen slechts operationeel blijven zolang alle zaken die duidelijk gedetermineerd werden in de wet van 9 juli 1997 niet afgehandeld zijn.
Met het oog op het bekomen van dit advies worden thans de activiteitenverslagen van de vijf hoven van beroep voorgelegd. Uit deze verslagen én uit de conclusies die daaraan verbonden worden door de hoven van beroep zelf, blijkt alvast :
Dat het hof van beroep te Brussel een verlenging van de aanvullende kamers noodzakelijk acht en zelfs om de uitbreiding verzoekt van de verwerkingscapaciteit van de aanvullende kamers.
Dat het hof van beroep te Gent een verlenging van de aanvullende kamers eveneens noodzakelijk acht gelet onder meer op het feit dat nog altijd 480 fiscale zaken zoals genoemd « gerechtelijk achterstallig zijn » en dit bij het verdwijnen van de aanvullende kamers zullen blijven alsook omwille van het feit dat deze aanvullende kamers een reële positieve invloed blijken te hebben op het wegwerken van de achterstand.
Dat het hof van beroep te Antwerpen eveneens een verlenging van de aanvullende kamers voorstelt, maar dit weliswaar slechts tot 30 juni 2001, gelet op het feit dat de wettelijke achterstand van 2 142 zaken nagenoeg volledig afgewerkt werd.
Dat het hof van beroep te Bergen oordeelt dat de verlenging van de aanvullende kamers bezwaarlijk als noodzakelijk kan beschouwd worden gelet op het feit dat de achterstand zoals gedefinieerd in de wet van 9 juli 1997 slechts bestaat uit 16 zaken die opnieuw kunnen verdeeld worden onder de gewone kamers.
Dat tenslotte het hof van beroep te Luik eveneens niet overtuigd is van de absolute noodzaak om de aanvullende kamers te verlengen gelet op het feit dat deze verlenging dode letter zou blijven wat het ressort te Luik betreft.
Daarom en overwegende dat de wetgever bij de totstandkoming van de wet van 9 juli 1997, de verlenging van de aanvullende kamers wenste te beoordelen in het licht van, enerzijds, de nog niet weggewerkte achterstand op het ogenblik van het beëindigen van de termijn van drie jaar en, anderzijds, het succes dat deze kamers boekten bij het reëel wegwerken van de achterstand, is het de intentie van de minister een tijdelijke verlenging van één jaar te voorzien voor alle hoven van beroep.
Daarbij moet ook in overweging genomen worden dat de Ministerraad haar goedkeuring heeft verleend aan een wetsontwerp tot vaststelling van een tijdelijke personeelsformatie van raadsheren ten einde de gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep weg te werken.
Dit ontwerp heeft tot voorwerp : de benoeming van raadsheren in overtal op basis van het aantal zaken die vallen onder de definitie van « gerechtelijke achterstand » zoals bepaald bij de wet van 9 juli 1997 als zijnde representatief voor de onvoldoende verwerkingscapaciteiten van ieder hof van beroep. Deze maatregel is echter gebonden aan het voortbestaan van het systeem van de aanvullende kamers. Door de benoeming van effectieve raadsheren in overtal wordt een oplossing geboden aan deze hoven van beroep die stellen dat zij effectieve raadsheren uit bestaande kamers moeten inzetten in aanvullende kamers waardoor een nieuwe achterstand en overbelasting ontstaat. Deze raadsheren in overtal zullen kunnen ingezet worden om te zetelen in de aanvullende kamers. Hierdoor wordt tegemoet gekomen aan de opmerkingen van de hoven van beroep van Luik en Brussel.
De heer Hugo Coveliers (VLD) meent dat het een goed voorstel is de werkzaamheden van de aanvullende kamers van de hoven van beroep te verlengen, voor een door de Koning te bepalen beperkte duur in functie van de noodwendigheden van de diensten. Spreker onderstreept dat dit een tijdelijke maatregel moet blijven. Het is inderdaad niet ideaal om binnen de hoven van beroep dezelfde personen verschillende functies te laten uitoefenen. Tijdelijk biedt dit wel een goede oplossing.
Mevrouw Kaçar (Agalev) heeft begrepen dat de maatregelen zullen gelden voor één jaar. Is het haalbaar de gerechtelijke achterstand binnen deze termijn weg te werken ?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, verwijst naar de parlementaire werkzaamheden van de wet van 9 juli 1997 houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep. De bedoeling was de historische achterstand weg te werken binnen een termijn van drie jaar, wat haalbaar leek. Bij het verstrijken van deze termijn blijkt dat het niet is gelukt, behoudens in het hof van beroep te Bergen. Er is wel een substantiële vooruitgang geboekt in de andere hoven van beroep. Een bijkomende termijn van één jaar moet deze andere hoven van beroep in de mogelijkheid stellen de historische achterstand weg te werken. Waarschijnlijk is dit moeilijk haalbaar voor het hof van beroep te Brussel, waarvoor vermoedelijk een bijkomende verlenging nodig zal zijn.
De heer Fred Erdman (SP) wenst bevestiging te krijgen van het feit dat men nog steeds de wegwerking van dezelfde historische achterstand beoogt als ten tijde van de wet van 9 juli 1997.
De minister beaamt dit. Voor de nieuwe achterstand zijn trouwens andere maatregelen genomen. De Ministerraad heeft haar goedkeuring verleent aan een wetsontwerp tot vaststelling van een tijdelijke personeelsformatie die de benoeming van raadsheren in overtal tot voorwerp heeft.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP) vraagt naar de stand van zaken in verband met de geplande aanwerving van contractuele juristen-referendarissen.
De minister verduidelijkt dat men te kampen heeft gehad met enige problemen bij deze aanwerving. Het was moeilijk om kandidaten te vinden en na het vinden van de kandidaten werd onterecht gedacht dat een vrij omslachtige procedure moest worden gevolgd. Sinds dit is uitgeklaard zijn reeds heel wat contractuele juristen aangeworven. De gekende problemen situeren zich dus niet op budgettair vlak.
De commissies stellen volgend besluit voor :
Gelet op artikel 106bis van het Gerechtelijk Wetboek waarin bepaald wordt
dat, teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken, aanvullende kamers bij de hoven van beroep worden opgericht voor een beperkte duur bepaald door de Koning;
en dat « na beraadslaging door de wetgevende kamers over de verslagen van de eerste voorzitter, zoals bedoeld in artikel 112, eerste lid, (...) de duur door de Koning (kan) worden verlengd wanneer de noodzaak daartoe blijkt »;
Gelet op de koninklijke besluiten tot vaststelling van de bijzondere reglementen voor de aanvullende kamers van de onderscheiden hoven van beroep, waarbij de werkingsduur wordt bepaald op drie jaar, met ingang van 13 februari 1998;
Gelet op de onderscheiden verslagen van de eerste voorzitters van de verschillende hoven van beroep;
De Kamer van volksvertegenwoordigers, respectievelijk de Senaat;
Op verslag van de commissies voor de Justitie;
Na kennisname van de verslagen van de eerste voorzitters van de hoven van beroep, zoals bedoeld in artikel 112, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek,
besluit dat een verlenging van de werkzaamheden van de aanvullende kamers van de hoven van beroep zich opdringt, onverminderd de door de Koning te bepalen beperkte duur, in aanmerking nemende de noden van de diensten, zoals toegelicht in de onderscheiden verslagen.
A. Commissie voor de Justitie van de Kamer
Het voorstel van besluit wordt eenparig aangenomen.
B. Commissie voor de Justitie van de Senaat
Het voorstel van besluit wordt eenparig aangenomen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor een mondeling verslag in de plenaire vergaderingen.
De rapporteurs, | De voorzitters, |
Karine LALIEUX. Martine TAELMAN. |
Fred ERDMAN. Josy DUBIÉ. |