2-94

2-94

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 8 FÉVRIER 2001 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Proposition de loi spéciale insérant un article 60bis dans la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage (de M. Armand De Decker et consorts, Doc. 2-622)

Proposition de loi modifiant les articles 1er et 4 de la loi du 6 janvier 1989 relative aux traitements et pensions des juges, des référendaires et des greffiers de la Cour d'arbitrage (de M. Armand De Decker et consorts, Doc. 2-623)

Discussion générale

M. le président. - Je vous propose de joindre la discussion de ces propositions de loi. (Assentiment)

La parole est à M. Vandenberghe pour un rapport oral.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP), rapporteur. - Ik stel voor meteen over beide wetsvoorstellen verslag uit te brengen. De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft zich vanmorgen over de beide wetsvoorstellen gebogen.

Het voorstel van bijzondere wet tot invoeging van een artikel 60bis in de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof strekt ertoe te remediëren aan de verstoring van de werking van het Arbitragehof bij een opruststelling van een rechter door te bepalen dat de voorzitters en rechters die wegens hun leeftijd op rust worden gesteld, hun ambt blijven uitoefenen in de zaken waarin zij zitting hadden ter terechtzitting, die in beraad zijn genomen vóór de datum van hun opruststelling en nog niet tot een beslissing hebben geleid.

Elke opruststelling van een rechter verstoort de werking van het hof. De rechter die de datum van zijn opruststelling nadert, moet zich onthouden van zitting in de zaken waarvan de beraadslaging na die datum dreigt voort te duren. Dat nadeel dreigt de werking van het Arbitragehof in de komende maanden te verlammen aangezien tussen de maanden maart en oktober 2001 vier rechters de pensioenleeftijd bereiken.

Op verzoek van de voorzitter van de Senaat heeft de dienst Wetsevaluatie van de Senaat zich over het voorstel van bijzondere wet gebogen. De dienst maakte een kritische nota op. De nota, die in het schriftelijk verslag integraal zal worden opgenomen, haalt een reeks knelpunten aan.

Het eerste knelpunt betreft de samenstelling van de zetel, de doorslaggevende stem van de voorzitter wanneer een zaak in voltallige zitting in behandeling is en het in gevaar brengen van de objectieve samenstelling van de zetel.

Voorts is er de bij het ontworpen artikel 60bis bedoelde vrijstelling, de bevoegdheid van de voorzitter - die gebonden of discretionair kan zijn -, de aard van de vrijstelling, de bevoegde voorzitter en het ontbreken van een maximumtermijn voor de ambtsverlenging.

Het derde knelpunt betreft het toepassingsgebied van het voorgestelde artikel 60bis. In de nota van de dienst Wetsevaluatie van de Senaat werd de vraag gesteld of de voorzitters en de rechters die hun ambt blijven uitoefenen op grond van artikel 60bis, kunnen deelnemen aan de vergaderingen in voltallige zitting om beslissingen te nemen met toepassing van de artikelen 37, 38, 42, 43, 44, 49, 50, 100 en 122 van de bijzondere wet op het Arbitragehof.

De voorzitters De Baets en Melchior van het Arbitragehof werden in kennis gesteld van de nota van de dienst Wetsevaluatie en zij formuleerden een schriftelijk antwoord op de in de nota gesignaleerde knelpunten. Beide voorzitters hebben bovendien hun antwoord mondeling toegelicht in de Commissie en verleenden hun medewerking bij het tot stand komen van de door de Commissie aangenomen amendementen.

Ik herneem thans de knelpunten.

Ten eerste, de samenstelling van de zetel. Uit hun antwoord blijkt duidelijk dat de tekst van het onderhavige voorstel van bijzondere wet is opgesteld vanuit de bezorgdheid om op geen enkele wijze de objectieve samenstelling van de zetel in het gedrang te brengen. Voor wat de doorslaggevende stem van de voorzitter betreft, rijst er geen probleem: wanneer een zaak in voltallige zitting in behandeling is en bijgevolg zowel de nieuw verkozen voorzitter als de uittredende voorzitter lid zijn van de zetel, wordt de doorslaggevende stem uitgebracht door de nieuw verkozen voorzitter in functie. De uittredende voorzitter zetelt dan zoals een gewoon lid van de zetel.

Ten tweede, de bij het ontworpen artikel 60bis bedoelde vrijstelling.

1° Is de bevoegdheid van de voorzitter gebonden of discretionair? De voorzitters van het Arbitragehof hebben in hun antwoord uitdrukkelijk aangegeven dat de mogelijkheid van vrijstelling van ambtsverlenging slechts wordt verleend op uitdrukkelijk verzoek van de betrokken rechter. De voorzitter oefent ter zake geen discretionaire bevoegdheid uit, het betreft veeleer een gebonden bevoegdheid.

2° Wat de aard van de vrijstelling betreft benadrukken de voorzitters dat de vrijstelling die door de voorzitter wordt verleend, een algemene vrijstelling is. Dit betekent dat de rechter niet kan vragen of de voorzitter niet kan beslissen dat de betrokken voorzitter of rechter in de ene zaak wel en in de andere zaak niet meer verder kan beraadslagen na het bereiken van de leeftijdsgrens.

3° Welke voorzitter is bevoegd? Het is de voorzitter in functie die de bij artikel 60bis bedoelde vrijstelling verleent. Met mijn amendement werd dit punt uitdrukkelijk opgenomen in het eerste lid van het voorgestelde artikel 60bis. Dit amendement werd aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

4° Maximumtermijn voor de ambtsverlening: met mijn amendement nummer 2 werd in het voorgestelde artikel 60bis een tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "De verlenging van de ambtsuitoefening kan de termijn van 6 maanden niet overschrijden". Deze tekst moet worden ingevoegd naar analogie met artikel 383bis van het Gerechtelijk Wetboek. Het amendement nummer 2 werd aangenomen met 6 stemmen bij 2 onthoudingen.

5° Wat het toepassingsgebied van het voorgestelde artikel 60bis betreft stelden de voorzitters van het Arbitragehof voor, ingaande op de vraag van de dienst Wetsevaluatie, een derde lid toe te voegen aan artikel 60bis, luidende als volgt: "Voor de toepassing van artikel 56, eerste lid, zetelen de voorzitters en de rechters die wegens hun leeftijd in ruste worden gesteld tot op het ogenblik waarop hun opvolger de eed heeft afgelegd. Deze tekst werd onder de vorm van het amendement nummer 3 van mevrouw Willame-Boonen c.s. aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Het geamendeerde voorstel van bijzondere wet werd aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Het wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 1 en 4 van de wet van 6 januari 1989 betreffende de wedden en pensioenen van de rechters, de referendarissen en de griffiers van het Arbitragehof heeft tot doel de pecuniaire gevolgen van het bepaalde in artikel 60bis van de bijzondere wet op het Arbitragehof te regelen.

Op verzoek van de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie werd artikel 2 geschrapt. Dit artikel strekte ertoe het geldelijk statuut van de referendarissen bij het Arbitragehof opnieuw gelijk te stellen met het geldelijk statuut van de referendarissen bij de Raad van State. De minister verduidelijkte dat deze aangelegenheid geregeld wordt in het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 6 januari 1989 betreffende de wedden en pensioenen van de rechters, de referendarissen en de griffiers van het Arbitragehof, dat binnenkort in het Parlement zal worden ingediend.

Het amendement nummer 1 van de regering tot schrapping van artikel 2 werd aangenomen met 6 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Ten gevolge van de aanneming van het amendement nummer 1 moesten in artikel 4 de woorden "met uitzondering van artikel 2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2000" worden geschrapt. Het amendement nummer 2 dat de regering met dit oogpunt indiende, werd aangenomen met 6 stemmen bij 3 onthoudingen.

De commissie besliste tevens in de Franse tekst van artikel 3 tussen de woorden "spéciale" en "sur" de woorden "du 6 janvier 1989" in te voegen omwille van de concordantie met de Nederlandse tekst.

In de Nederlandse tekst van hetzelfde artikel werd het woord "functie" vervangen door "ambt".

Het geamendeerde wetsvoorstel werd aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van dit mondeling verslag.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je voudrais d'abord féliciter M. Vandenberghe d'avoir rédigé un rapport aussi complet dans un délai aussi bref. Nous avons en effet discuté de ces deux propositions ce matin même. Son rapport est extraordinairement exhaustif puisqu'il contient tout ce qui s'est dit ce matin.

Le PSC a cosigné les deux propositions qui visent à régler la mise à la retraite des juges, leur traitement ainsi que celui des référendaires. Tout à l'heure, nous voterons ces deux propositions. Je ne peux pas m'empêcher cependant d'exprimer deux regrets concernant ces propositions. En ce qui concerne la prolongation maximale de six mois, nous avions proposé une prolongation d'un an en nous appuyant sur l'article 383bis du Code judiciaire qui règle la même situation pour les juges de l'ordre judiciaire. On prévoit dans ce cas un délai d'un an. Nous l'avons dès lors fait remarquer en commission. Nous avons justifié notre abstention pour le vote de cet amendement parce que nous voulions une mise en concordance du nouvel article 60bis de la loi spéciale sur la Cour d'arbitrage et de l'article 383bis du Code judiciaire.

Notre deuxième regret concerne l'amendement de M. Vande Lanotte à la proposition 623. Celui-ci a amendé la proposition pour supprimer l'article 2 qui a trait au traitement des référendaires de la Cour au motif que son avant-projet général sur la Cour d'arbitrage devait absolument aboutir à bref délai. L'avis rendu par le Conseil d'État ne serait pas très bon. C'est pourquoi nous avons voté contre l'amendement de M. Vande Lanotte parce que nous trouvons que si l'on parle du traitement des juges, on peut s'occuper tout de suite du traitement des référendaires.

Ces considérations n'empêcheront toutefois pas notre groupe de voter en faveur de cette proposition, même si nous trouvons qu'il y a eu sur ce point deux poids deux mesures, ce qui n'est pas très sympathique.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik sluit mij aan bij de opmerking van collega Willame. Zij zegt dat de verlenging van de ambtsuitoefening moet worden bepaald op een jaar in plaats van op zes maanden. Ik heb in mijn praktijk als advocaat al een aantal zaken voor het Arbitragehof gepleit. In een aantal zaken waarin ik in mei 2000 pleitte is er nog steeds geen uitspraak. Via een amendement zou het mogelijk zijn die periode op één jaar te brengen. Door de toevloed van zaken rijzen er in het Arbitragehof problemen om binnen de zes maanden tot een uitspraak te komen.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - De voorzitters van het Arbitragehof hebben gezegd dat, wanneer een zaak in beraad wordt genomen met een rechter die op rust is gesteld, de uitspraak van het Hof altijd ten laatste binnen een termijn van twee maanden volgt. Zij hadden dus geen enkel probleem met de termijn van zes maanden. In de regel volgt het arrest in die gevallen immers binnen de twee maanden juist omdat men zich ervan bewust is dat de zetel anders op een andere wijze zou samengesteld worden. Het amendement komt dus in elk geval ten goede aan de bezorgdheid van collega Van Quickenborne. Het betekent dat het arrest er in elk geval binnen de zes maand moet komen, zoniet zou het Hof de debatten moeten heropenen en zou men alles opnieuw moeten beginnen. Het amendement is dus een bijkomende waarborg om ervoor te zorgen dat het arrest binnen de zes maand wordt uitgesproken.

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - M. Vandenberghe vient en effet de rappeler la position des deux présidents de la Cour d'arbitrage. Par conséquent, la solution intervenue - six mois - me paraît parfaitement acceptable et souhaitée par les deux intéressés eux-mêmes.

M. Philippe Mahoux (PS). - Je me réjouis de cette proposition de loi qui traduit le souci tant de la Cour d'arbitrage que du Parlement d'améliorer encore davantage l'efficacité de cette cour.

-La discussion générale est close.