2-626/1

2-626/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

18 JANUARI 2001


Wetsvoorstel betreffende het recht van minderjarigen op toegang tot de rechter

(Ingediend door mevrouw Martine Taelman c.s.)


TOELICHTING


De toegang tot de rechter wordt als een algemeen rechtsbeginsel beschouwd. Ook het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens erkent dit principe. Een minderjarige die ondanks de artikelen 1, 13 en 25 van het EVRM zijn rechten niet of onvoldoende kan laten gelden voor de interne rechtbanken, kan een klacht indienen bij het Europees Hof voor de rechten van de mens.

Minderjarigen kunnen in België slechts in rechte optreden door middel van hun wettelijke vertegenwoordigers, meestal een ouder. De principiële proces- en handelingsonbekwaamheid van de minderjarige is bedoeld als bescherming. De vraag rijst dan ook waarom een minderjarige niet bekwaam kan zijn om voor de rechtbank de bescherming van zijn rechten af te dwingen (1).

Schuchtere rechtspraak, onder meer van de Raad van State (2), verklaart de rechtsvordering van een minderjarige al eens ontvankelijk. De algemene regel is echter dat de minderjarige niet zelf kan optreden. Doet hij dat toch, dan kan de verwerende partij, vóór elk verweer (in limine litis) een (opschortende) exceptie opwerpen, die de minderjarige verplicht zijn wettelijke vertegenwoordiger in tussenkomst te roepen. De exceptie houdt stand zolang de onbekwaamheid aanhoudt. Ze vervalt op het ogenblik dat regelmatig in rechte wordt opgetreden door een vertegenwoordiger of door de inmiddels meerderjarig geworden minderjarige. De rechter mag de exceptie niet ambtshalve opwerpen.

De onbekwaamheid van de minderjarige is vooral een probleem indien

­ de wettelijke vertegenwoordiger niets onderneemt of

­ indien er een tegenstrijdigheid van belangen bestaat.

1. Wat indien de wettelijke vertegenwoordiger weigert op te treden ?

Formeel is er geen tegenstrijdigheid van belangen, waardoor de procedure van artikel 378, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek in principe niet van toepassing is en geen voogd ad hoc kan worden aangesteld. Het openbaar ministerie kan in dit geval optreden, of de rechtbank kan van ambtswege een voogd ad hoc aanstellen, op grond van haar algemene bevoegdheid inzake toezicht op de uitoefening van het ouderlijk gezag in het belang van het kind. Deze voogd ad hoc wordt meestal aangewezen uit een lijst van advocaten. Hij treedt niet op namens het kind, maar in het belang van het kind, dat hij in vele gevallen niet of nauwelijks kent. Hij is evenmin verplicht rekening te houden met de wensen van het kind (3). Elke persoonlijke inbreng van het kind wordt in feite ontkend (4).

2. Daarnaast wordt de minderjarige het recht op een zelfstandige procesbekwaamheid ontzegd wanneer zijn ouders wel degelijk optreden, maar er strijdigheid van belangen bestaat. Het proces wordt dan in zijn naam en voor zijn rekening, maar volledig boven zijn hoofd gevoerd.

Nochtans is er een sterke maatschappelijke evolutie om het ouderlijke gezag niet als een absoluut gezag te beschouwen, maar ook rekening te houden met het zelfbeschikkingsrecht van de minderjarige. Ook in de dagelijkse praktijk stellen minderjarigen ­ en meer bepaald adolescenten ­ steeds meer rechtshandelingen.

Er weerklinkt dan ook steeds meer kritiek op de handhaving ­ behoudens fragmentarische uitzonderingen ­ van de procesonbekwaamheid van de minderjarige in het Belgische recht. Het Internationaal Verdrag over de rechten van het kind wijst het kind zelf aan als titularis van rechten, als rechtssubject. De rechtstreekse werking van dit verdrag wordt echter niet eenduidig ­ of alleszins niet voor alle artikelen ­ erkend, zodat de uitoefening van dit recht, indien de wettelijke vertegenwoordiger weigert op te treden, dode letter blijft.

In de rechtsleer wordt opgemerkt dat de Belgische wet in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, dat wel rechtstreekse werking heeft (5).

Daarenboven is het recht op toegang tot de rechter een conditio sine qua non voor de handhaving van alle andere grondrechten (6).

Hoewel de wetgever en de rechtspraak specifieke, fragmentaire en weinig coherente uitzonderingsregels hebben gecreëerd waardoor de minderjarige wel zelf toegang tot de rechter krijgt (bijvoorbeeld met betrekking tot de uitoefening van het ouderlijk gezag door een minderjarige ouder; bij weigering van de ouder van de minderjarige om toelating tot huwen te geven [artikel 145 van het Burgerlijk Wetboek]; bij adoptie, waar de minderjarige persoonlijk kan optreden vanaf 15 jaar om zelf het verzoek tot homologatie van de adoptieakte in te dienen en beroep in te stellen), blijft de procesbekwaamheid van de minderjarige aanleiding geven tot grote rechtsonzekerheid. Deze toestand is des te merkwaardiger, nu kinderen op Europees niveau, zoals reeds hoger opgemerkt, bij het Hof van Straatsburg wel rechtsingang kregen.

Een argument dat geregeld de kop opsteekt om de minderjarige een eigen rechtstoegang te ontkennen is dat conflicten tussen de minderjarige en zijn ouders kunnen worden gecreëerd of minstens verscherpt. Dat dient te worden weerlegd. Bij strijdigheid van fundamentele rechten moet eenieder het recht hebben om naar een onafhankelijke rechtsmacht te stappen die de rechten en plichten van partijen kan vastleggen (7).

Daarenboven wordt voorzien in een filter : de rechter dient zich eerst een oordeel te vormen over de ernst van de zaak en over de « bekwaamheid » van de minderjarige.

Dit wetsvoorstelt strekt er toe op grond van de artikelen 9 en 12 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens aan de minderjarige een autonoom vorderingsrecht en een recht op toegang tot de rechter toe te kennen.

ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Art. 2

Dit artikel biedt de minderjarige op de meest eenvoudige wijze de mogelijkheid om zijn probleem aan de rechter voor te leggen.

Art. 3

Hier wordt een eerste filter ingebouwd : het openbaar ministerie geeft ­ summier ­ zijn oordeel over de omstandigheden van de eis.

Art. 4

Indien de minderjarige geen juridische bijstand heeft, wordt hem een raadsman toegewezen door de stafhouder.

Art. 5

De rechter moet zich een oordeel vormen over de mogelijkheid van de minderjarige om de omstandigheden en gevolgen van de procedure in te schatten : met andere woorden beschikt hij of zij over voldoende vrijheid. Na het horen van de andere betrokken partijen, vormt de rechter zich een eerste oordeel over de grond van de zaak zelf (te vergelijken met het Angelsaksische « leave to appeal ») of tracht hij via de mogelijkheden van familiale bemiddeling een oplossing te bereiken. Bij gebrek aan een oplossing en indien de zaak na summier onderzoek voldoende onderbouwd lijkt, geeft de rechter toestemming aan de minderjarige om in eigen naam het geding te starten.

Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

De vordering van de minderjarige die, bij stilzitten van zijn wettelijke vertegenwoordigers of bij strijdigheid van belangen met deze vertegenwoordigers, zelf een procedure instelt, wordt ingeleid bij eenvoudig verzoekschrift.

Art. 3

Na advies van het openbaar ministerie binnen acht dagen na de neerlegging van het verzoekschrift, wordt de zaak op de rol van de bevoegde rechtbank ingeschreven.

Art. 4

Wanneer de minderjarige geen advocaat heeft, wordt er hem ambtshalve een toegewezen.

Art. 5

De rechter beveelt de persoonlijke verschijning van de verzoeker, alsmede van de gedaagde of gedaagden. Hij tracht partijen te verzoeken en wijst hen op de mogelijkheden van bemiddeling.

De rechter beslist bij gemotiveerde beschikking over de procesbekwaamheid van de minderjarige en de eventuele strijdigheid van belangen.

Martine TAELMAN.
Sabine de BETHUNE.
Kathy LINDEKENS.
Meryem KAÇAR.

(1) Maes, C., « Rechten van het kind ­ belang(en)-rijk », in Personen- en Familierecht, Gezin en recht in de postmoderne samenleving, Mys & Breesch, 1994, nr. 24.

(2) Raad van State, arrest van 22 februari 1989, JLMB, 1989, 826.

(3) Zie De Kezel, E., « De procesbekwaamheid van de minderjarige », AJT, 1998-1999, 249.

(4) Maes, C., o.c., nr. 24.

(5) Vervoort, I., « De procespositie van minderjarigen : onbekwaam dus (on)beschermd ? », Jura Falconis, 1999-2000, 53.

(6) Smeyers, M., « Toegang tot het gerecht voor iedereen, requiem of revival », AJT, 1996-1997, 26.

(7) Peeters, P., Minderjarigen en hun recht op vrijheid en toegang tot de rechter, Kluwer, 1984, 85.