2-554/2 | 2-554/2 |
10 JANUARI 2001
Art. 4
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Artikel 51 van de jeugdbeschermingswet biedt de jeugdrechter veel meer dan het horen van de minderjarige om zijn navorsingen te vervolledigen.
Art. 2
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 2. In artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het eerste lid wordt § 1;
2º in hetzelfde lid wordt het woord « vijftien » vervangen door het woord « twaalf »;
3º het tweede lid wordt § 2;
4º het derde tot en met het zevende lid worden geschrapt;
5º het artikel wordt aangevuld als volgt :
« § 3. Onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende zijn vrijwillige tussenkomst en zijn toestemming, wordt de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, door de rechter gehoord in elke zaak die hem betreft of aanbelangt, tenzij de rechter, bij een bijzonder gemotiveerde beschikking, oordeelt dat het een zaak betreft van kennelijk ondergeschikt belang.
De minderjarige beschikt over vijftien werkdagen om bij de rechter schriftelijk op te komen tegen de beschikking bedoeld in het voorgaande lid. De termijn wordt gerekend vanaf de dag na die waarop de minderjarige persoonlijk door de zorg van het openbaar ministerie tegen ontvangstbewijs in kennis is gesteld van deze beschikking. Op de eerst gerede zitting wordt het bezwaar van de minderjarige behandeld en wordt er over uitspraak gedaan. Tegen deze beslissing kan geen verzet, noch hoger beroep worden ingesteld.
De minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, wordt op dezelfde wijze gehoord, wanneer uit een door de rechter bevolen maatschappelijk onderzoek blijkt dat de minderjarige in staat is zijn eigen mening te kunnen vormen over de zaak die hem betreft of aanbelangt. Blijkt uit het gevoerde onderzoek dat dit niet het geval is, dan beschikt de minderjarige over vijftien werkdagen om de rechter schriftelijk te verzoeken hem op te roepen opdat de rechter zelf over deze bekwaamheid zou kunnen oordelen. De termijn wordt gerekend vanaf de dag na die waarop de minderjarige persoonlijk door de zorg van het openbaar ministerie tegen ontvangstbewijs in kennis is gesteld van het resultaat van het onderzoek. Oordeelt de rechter dat de minderjarige in staat is zijn mening te kunnen vormen, dan hoort hij hem. De beoordeling door de rechter over de bekwaamheid van de minderjarige is niet vatbaar voor verzet, noch hoger beroep.
Tijdens zijn verschijning voor de rechter kan de minderjarige ervan afzien gehoord te worden.
De minderjarige wordt buiten de aanwezigheid van wie ook, de griffier uitgezonderd, gehoord, behalve wanneer de rechter in het belang van de minderjarige beslist dat een door hem daartoe aangewezen persoon de minderjarige moet vergezellen, dan wel bijstaan. In dit laatste en in voorkomend geval worden de daaraan verbonden vergoedingen en kosten verdeeld over de personen die voor hem onderhoudsplichtig zijn, en dit, in verhouding met hun middelen. De beslechting van een geschil betreffende de bedragen van de vergoedingen en kosten brengt geen vertraging mee in de behandeling van de andere rechtsplegingen.
Tenzij de minderjarige reeds partij in het geding is, heeft het feit dat hij wordt gehoord niet tot gevolg dat hij die hoedanigheid in het geding verkrijgt. Aan de mening van de minderjarige wordt passend belang gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.
Het horen geschiedt op een plaats die door de rechter geschikt wordt geacht. Van het onderhoud wordt een verslag opgemaakt dat bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, zonder dat evenwel een afschrift ervan aan de partijen wordt bezorgd. »
Verantwoording
1º en 2º Een indeling in paragrafen verbetert de leesbaarheid. Om eenvormigheid te bereiken met de leeftijdsgrens bepaald in § 3 van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek (zie 4º) wordt in § 1 van hetzelfde artikel de leeftijd ook op 12 jaar gebracht.
3º en 4º Omwille van de rechtszekerheid wordt een leeftijdsgrens aangehouden, en namelijk 12 jaar. Dit wordt beschouwd als de leeftijd waarop, zoals ook eerder in ons recht werd aanvaard, de minderjarige kan worden verondersteld op een behoorlijke wijze zijn mening te vormen en deze vrijelijk tot uiting te brengen (cf. artikel 12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind). Het is de leeftijd waarop de minderjarige het basisonderwijs achter de rug heeft en reeds de fundamenten van zijn persoonlijkheid heeft gevormd aan de drempel van de puberteit.
De minderjarige wordt gehoord in alle aangelegenheden die hem aanbelangen of betreffen, en dus ook bijvoorbeeld bij zijn adoptie of in de aangelegenheden bedoeld in artikel 56bis van de jeugdbeschermingswet, met inbegrip van de aanwijzing van de in artikel 34 van dezelfde wet bedoelde persoon (« provoogd » ter vervanging van de ontzette ouder).
Tenzij hij reeds deze hoedanigheid bezit, is of wordt de minderjarige geen partij in het geding. Artikel 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt alleen maar dat wie partij is in het geding de gelegenheid moet krijgen aan de procedures deel te nemen en zijn standpunten naar voor te brengen.
Het amendement heeft ook tot doel de procedure te regelen voor het geval de rechter ten onrechte oordeelt dat de minderjarige niet moet worden gehoord omdat het een zaak van ondergeschikt belang betreft.
Bovendien wordt reeds rekening gehouden met de intentie om bij de vredegerechten een openbaar ministerie en een sociale dienst op te richten (zie in dit verband ook het ontwerp van wet tot hervorming van de adoptie).
De minderjarige wordt op de hoogte gebracht van de plaats, de dag en het uur van het verhoor door de zorg van het openbaar ministerie, dat het kind kan laten verwittigen door om het even welke persoon die daartoe geschikt wordt geacht (bijvoorbeeld een maatschappelijk assistent).
In overeenstemming met artikel 12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind wordt het begrip « in staat zijn mening te kunnen vormen » gebruikt in plaats van « over het onderscheidingsvermogen beschikken », wat andere capaciteiten veronderstelt. In hetzelfde artikel 12 wordt bepaald dat aan de mening van de minderjarige passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit. Deze aanbeveling wordt derhalve ook in de wet overgenomen.
De minderjarige die gehoord wordt kan, wanneer de rechter dit in het belang van het kind beslist, worden vergezeld (hetgeen moet worden begrepen in de zin van een loutere fysische aanwezigheid) door een door de rechter aangewezen persoon, dan wel worden bijgestaan (wat meer is dan gewoon vergezellen). Bij de invulling van het begrip « belang van het kind » moet de rechter zich laten leiden door de tekst van het Verdrag inzake de rechten van het kind en de artikelen ervan hierbij als een « check-list » aanwenden.
Van het onderhoud wordt een verslag, liever dan een proces-verbaal, opgemaakt. Een proces-verbaal moet integraal de woorden weergeven van het kind maar geeft niets weer van de niet-verbale communicatie (bijvoorbeeld emoties, houding, commentaar in de marge ...). Een verslag daarentegen biedt daarenboven de rechter de mogelijkheid om, ter bescherming van het kind tegen misbruik van zijn woorden, een verslag te brengen van hetgeen zich heeft voorgedaan tijdens het onderhoud. De rechten van verdediging van de partijen wordt hier bewust ondergeschikt gemaakt aan de rechten van het kind.
De minister van Justitie,
Marc VERWILGHEN.