2-89

2-89

Belgische Senaat

Parlementaire handelingen

DONDERDAG 18 JANUARI 2001 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Johan Malcorps aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de nood aan een éénvormig beleid ten aanzien van aandoeningen als het Balkansyndroom en het chronisch vermoeidheidssyndroom» (nr. 2-314)

De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Er is de jongste maanden en weken heel wat te doen rond de aandoeningen van militairen die in Kosovo dienden. Vijf Belgische militairen zijn na hun missie in ex-Joegoslavië al overleden aan kanker, vier andere hebben ook kanker en veel andere klagen van chronische ziekteverschijnselen. De these van het leger dat er geen oorzakelijk verband met de Balkanoperatie kan worden gelegd, komt steeds meer op losse schroeven te staan. Meer en meer groeit het besef dat er een band is of moet zijn met de vormen van vervuiling waaraan de soldaten werden blootgesteld.

Het vaakst wordt er een band gelegd met het gebruik van munitie die verarmd uranium bevat, al ontkent het leger een dergelijk verband pertinent. Verarmd uranium is chemisch giftig. Het verdampt ten dele als het het doel raakt. De stofdeeltjes die dan vrijkomen, vliegen spontaan in brand, zodat er een soort uraniumwolk ontstaat, die zich over honderden meters kan verplaatsen. De stof die uiteindelijk neerslaat is chemisch giftig, radioactief en zeer gevaarlijk bij inademing.

De milieuorganisatie van de Verenigde Naties, de UNEP, stelde in Kosovo zelf ernstige vervuiling vast, waaronder ook grootschalige chemische vervuiling. Deze vervuiling is waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak van de gezondheidsproblemen van de lokale bevolking. Daarbij werden ook uitdrukkelijk diverse met verarmd uranium besmette sites geïdentificeerd, maar, zegt het Belgisch leger, niet op de plaatsen waar onze jongens actief waren. De kans is reëel dat ook deze vervuiling mee aan de bron ligt van de ziekteverschijnselen van de Balkanveteranen. De problemen voor de lokale bevolking zullen dus wellicht nog veel ernstiger zijn. Daarom moeten we ons hoe dan ook afvragen of het verantwoord is wapensystemen te gebruiken die een ernstige bedreiging inhouden voor gezondheid en milieu, ook voor burgers en voor de militairen zelf die deze wapen hanteren.

Diverse Europese regeringen zijn gealarmeerd en eisen opheldering. Nu blijkt dat de NAVO vroeger zelf landen waarschuwde voor de mogelijke gezondheidsrisico's van het gebruik van munitie met verarmd uranium, is het hek helemaal van de dam, ook al wordt alles ontkend.

Toch is het lang niet zeker dat alleen verarmd uranium de oorzaak is van de ellende. Terecht blijven vele experts aansturen op een multifactoriële verklaring. Sommigen hebben daarmee misschien de bedoeling projectielen met verarmd uranium wit te wassen, maar daar doe ik uiteraard niet aan mee. Voor onze fractie is het zeer duidelijk: dit zijn zeer cynische wapens en ze moeten worden verboden. In de Kamer hebben we in dit verband dan ook de nodige initiatieven genomen.

Uit onderzoek naar het vergelijkbare Golfoorlogsyndroom, dat al jaren loopt, kunnen we echter afleiden dat het om een complexe samenhang van problemen gaat. De Amerikaanse onderzoeker Garth Nicolson die in de VS al jaren met Golfoorlogveteranen werkt en verscheidene van deze mensen effectief wist te genezen, ziet een mogelijke verklaring van het Golfoorlog- en naar analogie ook van het Balkansyndroom in het effect van kleine micro-organismen, een soort van bacteriën, op het menselijk lichaam, meer bepaald de mycoplasma's. Vooral het zogenaamde "mycoplasma fermentans" werd bij veel Golfoorlogveteranen aangetroffen. Deze "bacteriën" gedijen zeer goed als de weerstand van hun gastheren scherp afneemt. In oorlogsomstandigheden kan dat te maken hebben met besmetting door verarmd uranium, maar ook met contact met chemische of biologische wapens of vervuiling tout court, extreme warmte of koude, slaaptekort, multivaccinatie of stress. Met een antibioticakuur kon Nicolson de veteranen van hun klachten afhelpen, hoewel de herstelperiode toch tot twee jaar kon oplopen. Het is dus zeker geen gemakkelijke behandeling.

In ons land is professor Kenny De Meirlier specialist inzake mycoplasma's. Het actief opsporen van mycoplasma's bij oorlogsveteranen of andere patiënten blijkt in ons land echter niet mogelijk te zijn. Het DNA van de verschillende mycoplasma's in witte bloedcellen opsporen kan alleen in gespecialiseerde laboratoria, met de ingewikkelde PCR-, Polymere Chain Reaction-techniek.

Ook bij 70% van een groep onderzochte patiënten die lijden aan het Chronisch- Vermoeidheidssyndrom, aan het fybromyalgiesyndroom, chronische spier- en gewrichtspijnen, of het Multiple Chemical Sensitivity Syndrome, overgevoeligheid voor chemicaliën, stelde professor Nicolson één of meerdere mycoplasma-besmettingen vast. Bovendien blijkt er ook een verband te bestaan met aids en met kanker. Mycoplasma-infecties zouden hier een belangrijke katalysatorrol vervullen. Als kankercellen met mycoplasma's worden ingespoten, zijn de kankers kwaadaardiger en zaaien ze sneller uit.

Het ziet er dus naar uit dat door het onderzoek naar het Golfoorlog- en het Balkanoorlogsyndroom, wetenschappers een ruim verspreid patroon op het spoor zijn gekomen van een wisselwerking tussen milieugebonden factoren, vormen van chemische en andere vervuiling enerzijds en bacteriële infecties anderzijds.

De felle discussie rond Golfoorlog- en Balkanveteranen kan er zo toe leiden dat ook een doorbraak bereikt wordt in de maatschappelijke erkenning van diverse syndromen zoals het CVS en wellicht ook een meer accurate behandeling van veel mensen die hieraan lijden. En tenslotte van een rechtvaardige uitkering voor mensen die getroffen zijn door één van deze syndromen. Want laat ons wel wezen. Militairen die in het raam van vredesmissies blootgesteld worden aan vervuiling en ziek worden, hebben recht op een vergoeding, zonder dat men zich kan blijven verschuilen achter een strikt oorzakelijke bewijslast uit hoofde van het slachtoffer.

Bij gewone burgers in niet-oorlogssituaties, ligt het natuurlijk een stuk moeilijker. Maar ook voor deze mensen geldt dat zij wellicht ongewild het slachtoffer werden van een mengeling van vervuiling en bacteriële infectie. Het is dan ook nodig dat de maatschappij een stuk verantwoordelijkheid op zich neemt. En ook voor deze mensen erkent dat het niet louter tussen de oren zit, dat er een reëel probleem is en dat dit op een wijze vergelijkbaar met andere meer vertrouwde ziekten en aandoeningen, behandeld en vergoed wordt.

Zal er in ons land actief werk worden gemaakt van het opsporen van voormelde mycoplasma's zowel bij oorlogsveteranen als bij andere patiënten? Is er in België nood aan eigen gespecialiseerde laboratoria of aan de PCR-techniek of kan terzake intens samengewerkt worden met het buitenland?

Zullen de bevoegde ministers bij hun collega, bevoegd voor wetenschappelijk onderzoek, aandringen op meer onderzoek naar de verschillende verklarende factoren voor deze ziektesyndromen, en specifiek ook naar milieu-oorzaken of de invloed van chemicaliën als deel van de verklaring voor het ontstaan, versnellen of het verder toenemen van deze ziektesyndromen?

In welke mate wordt werk gemaakt van een antibacteriële behandeling van deze syndromen in eigen land? In de VS wordt deze behandeling succesvol toegepast, ook in het geval van chronische vermoeidheid. Is het dan niet nodig voor dit soort van behandeling ook een terugbetaling in het kader van het RIZIV te voorzien?

Hoe staat het met de erkenning van medische centra gespecialiseerd in het CVS?

Kunnen CVS-patiënten nu al effectief gemakkelijker deeltijds werken en een uitkering krijgen?

Hoeveel CVS-patiënten genieten intussen al van deze voordelen?

Het OPS, het Organisch Psycho Syndroom of de "schildersziekte" die ontstaat doordat men lange tijd bloot staat aan solventen, werd na intense acties van de vakbonden begin 1999 als beroepsziekte erkend. Zijn er intussen al OPS-dossiers erkend en zo ja, hoeveel?

Gezien het er steeds meer op lijkt dat OPS een bijzondere vorm is van een meer algemene aandoening op basis van verhoogde chemische sensitiviteit, moeten er dan ook geen conclusies aan verbonden worden voor mensen die ziek worden, zonder dat er een directe band met de werksfeer kan aangegeven worden? En in welke mate wordt er, zoals bijvoorbeeld in Denemarken, preventief opgetreden door gevaarlijke solventen op de werkvloer te vervangen?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Zoals u weet neem ik de problematiek van de vele patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom bijzonder ernstig. Ik hecht veel belang aan een deskundige opvang en begeleiding van deze patiënten die nog te vaak op onbegrip stuiten. Hun aandoening kan nochtans belangrijke gevolgen hebben op socio-professioneel vlak.

Recent werden we ook geconfronteerd met het Balkansyndroom waarvan de symptomen gelijken op die van het Chronisch Vermoeidheidssyndroom.

Momenteel zijn er voor de patiënten met Chronisch Vermoeidheidssyndroom referentiecentra in oprichting waar de patiënt terecht kan voor het exact aflijnen van de diagnose en het formuleren van een therapeutisch voorstel door niet één individuele arts, maar door een heel multidisciplinair team, en dit gebaseerd op de meest recente betrouwbare wetenschappelijke gegevens. Tegelijkertijd moet het wetenschappelijk onderzoek voldoen aan duidelijk omschreven kwaliteitscriteria om tenminste uiteindelijk te weten of bepaalde behandelingen nu al dan niet werken en de patiënt hierover eerlijke informatie te kunnen verstrekken.

Laat me toe, ter inleiding, toch even een échte wetenschappelijke analyse te maken van de zogenaamde mycoplasma-hypothese van de Amerikaan Nicolson als verklaring voor onder andere het Golfoorlogveteranen- en Balkansyndroom en ook het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS), maar ook een hele reeks van andere aandoeningen die gepaard gaan met dikwijls moeilijk te objectiveren klachten van vermoeidheid zoals AIDS, reumatoïde arthritis, fibromyalgie, neurasthenie en overgevoeligheid aan chemicaliën. In het verleden zijn er trouwens al meerdere soortgelijke hypothesen geweest om een verklaring te vinden in één of andere blootstelling aan een infectieus agens een verklaring zou kunnen bieden. Ik geef u een kort en zeker niet volledig lijstje: Epstein-Barr virus, enterovirus, retrovirus, human herpes virus 6, bornavirus, Candida albicans, chlamydia enz... Nochtans zijn zowel de Amerikaanse - ikverwijs naar het Center of Disease Control, National Institute of Infectious Diseases - doch ook Europese en Belgische wetenschappelijke experts duidelijk: er zijn op dit ogenblik geen goede betrouwbare wetenschappelijke gegevens die een verband tussen deze factoren en chronische vermoeidheid ondersteunen. Het is niet juist dat er nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden: via een aantal zeer zorgvuldig ontworpen zogenaamde case-control studies op meerdere plaatsen is er geen enkel verband aangetoond.

Om op het uitgangspunt van de heer Malcorps terug te komen: dit staat dus in schril contrast met de visie van de heer Nicolson. Het toevallig vaststellen van meer mycoplasma bij patiënten met chronische vermoeidheid betekent dus zeker niet dat er een oorzakelijk verband is. Daarvoor moet wetenschappelijk aan nog andere strenge criteria voldaan zijn. Wat de wetenschappers wel vermoeden is dat secundair aan een ziekte zoals het chronische vermoeidheidssyndroom er als een soort van stressreactie een immunologische reactivatie kan optreden waardoor er bijvoorbeeld bepaalde reeds verworven antilichamen en kiemen iets meer worden vastgesteld. Voor AIDS werd het onderzoek dat mycoplasma als factor zag voor de evolutie van HIV naar AIDS trouwens ondertussen overtuigend weerlegd, wat mij ook bevestigd wordt door meerdere Belgische HIV-specialisten.

Zowel op Internet als in de Amerikaanse media wordt de heer Nicolson als wetenschappelijk verantwoordelijke van het Institute for Molecular Medicine in Californië, een zogenaamde non-profit instelling, om de haverklap opgevoerd als de persoon die dé oplossing kan bieden voor dit grote aantal ziekten. Pittig detail is wel dat het bedrijf International Molecular Diagnostics Inc., dat de testen voor mycoplasma tracht te commercialiseren op exact hetzelfde adres gevestigd is.

Inzake zijn vraag over het opsporen van mycoplasma bij oorlogsveteranen en andere patiënten wil ik eerst mededelen dat de medische begeleiding van de oorlogsveteranen op de eerste plaats de bevoegdheid van de medische dienst van het leger en van het Ministerie van Defensie is. Toch wil ik duidelijk stellen dat, omdat er op dit ogenblik onvoldoende betrouwbare wetenschappelijke gegevens zijn die het nut van het systematisch opsporen van mycoplasma ondersteunen, en ook meerdere CVS-specialisten aan de Belgische universitaire ziekenhuizen zijn daarin duidelijk, het niet te rechtvaardigen is om dit nu grootschalig te gaan opsporen en in het kader van de ziekteverzekering terug te betalen. Er is op dit ogenblik dus ook geen nood aan gespecialiseerde laboratoria en evenmin moet de PCR-techniek, zoals die door het bedrijf van de heer Nicolson wordt gecommercialiseerd, gefinancierd worden.

De heer Malcorps vroeg mij om aan te dringen op meer wetenschappelijk onderzoek naar de verschillende verklarende factoren. Uiteraard is het belangrijk dat er verder intensief wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt naar dergelijke dikwijls bijzonder invaliderende aandoeningen, waar nog steeds, ondanks de enorme inspanningen van meerdere onderzoekers, ook Belgische, geen duidelijke oplossing voor geboden wordt. Zoals ik reeds zei, komen deze patiënten regelmatig terecht bij artsen die van de goedgelovigheid van de patiënt misbruik maken en één of andere experimentele therapie uitproberen die zogezegd de afweer verhoogt, en daar ook nog aanzienlijke sommen geld voor durven vragen. Die behandelingen zijn trouwens ook niet altijd zonder risico. De in oprichting zijnde multidisciplinaire referentiecentra zullen voor de patiënt op de eerste plaats op een wetenschappelijk verantwoorde wijze en gebaseerd op de laatste stand van zaken de juiste diagnose trachten te stellen en vervolgens het therapeutische plan, in overleg met de huisarts, formuleren. De patiënt kan dus in deze centra ook terecht voor correcte wetenschappelijke informatie en het weerleggen van regelmatig de kop opstekende obscure anekdotes. Er zijn bijvoorbeeld geen betrouwbare gegevens over het feit dat CVS-patiënten meer kanker krijgen, een vitaminetekort hebben, voorbestemd zijn om zelfmoord te plegen en dies meer. Uiteraard hebben deze centra ook als opdracht om hun wetenschappelijk onderzoek verder te zetten, doch dit dan wel op een wetenschappelijk correcte manier, waarbij de patiënt correct wordt ingelicht en ook altijd zelf moet toestemmen. Dat de patiënt voor een nog experimentele laboratoriumtest of experimentele behandeling zelf belangrijke sommen zou moeten betalen vind ik ethisch volstrekt onaanvaardbaar.

Een derde onderdeel van de vraag betreft de anti-bacteriële behandeling voor chronische vermoeidheid. Op dit ogenblik wordt in de moderne geneeskunde een behandeling slechts aanvaard en ingevoerd als dit ondersteund wordt door betrouwbare wetenschappelijke gegevens. Dit betekent dat er één, maar bij voorkeur meerdere, onafhankelijke studies plaatsvinden van het zogenaamde gerandomiseerde, geblindeerde en placebo-gecontroleerde type, liefst in meerdere centra, en dat deze studie achteraf nogmaals gevalideerd wordt door andere onafhankelijke experts. Voor het chronische vermoeidheidssyndroom zijn er op dit ogenblik twee behandelingsmodaliteiten die op basis van meerdere van dergelijke betrouwbare studies hun nut hebben aangetoond, en hierbij refereer ik ook naar het uitgebreide rapport van de Hoge Gezondheidsraad van juli 2000 dat op onze vraag werd opgesteld. Deze behandelingsmethodes zijn enerzijds het opnemen van de patiënt in een gradueel oefenprogramma en anderzijds de cognitieve gedragstherapie. Alle andere voorgestelde therapieën, waaronder het langdurig - gedurende één of twee jaren - innemen van een combinatie van antibiotica, hebben hun waarde in de behandeling van het chronische vermoeidheidssyndroom absoluut niet bewezen. Meer nog, een aantal van deze experimentele therapieën zijn zelfs schadelijk voor de patiënt. Concreet, zelfs bij echte ernstige infectieziekten waar het toedienen van antibiotica verantwoord is, maar dan voor hooguit enkele weken, treden er regelmatig ernstige nevenwerkingen op, wat trouwens ook in de bijsluiters verplicht vermeld staat. Een dergelijke experimentele therapie kan uitsluitend gebeuren in het raam van een wetenschappelijke studie, die dus aan een aantal strikte wetenschappelijke criteria moet voldoen, waarbij de patiënt toestemt in de deelname aan de studie en volledig op de hoogte is van de mogelijke nevenwerkingen. Deze strategie zal trouwens ook in de referentiecentra, die we met betrekking tot chronische vermoeidheid zullen opvolgen, gevolgd worden.

Op dit moment is er een discussie tussen `believers' en `disbelievers'. De groep van CVS-patiënten is hiermee niet gediend, zeker niet op lange termijn. Mocht op basis van toekomstig wetenschappelijk onderzoek inderdaad blijken dat nog een andere behandelingsstrategie werkzaam is, dan moet op dat ogenblik bestudeerd worden hoe dit in de ziekteverzekering kan ingepast worden.

Een vierde vraag gaat over hoe ver het staat met de erkenning van de medische centra gespecialiseerd in het chronische vermoeidheidssyndroom en over de problematiek van het deeltijds werken.

Op dit ogenblik wordt de laatste hand gelegd aan de overeenkomsten tussen het RIZIV en de ziekenhuizen die zich kandidaat gesteld hebben als referentiecentrum voor het chronische vermoeidheidssyndroom. De erkenning van deze centra zal binnenkort dus een feit zijn, doch reeds op dit moment worden de CVS-patiënten zowel in die centra als door vele heel geëngageerde huisartsen en door specialisten opgevangen.

Of de CVS-patiënten nu al makkelijker deeltijds kunnen werken en een uitkering krijgen, is moeilijk objectief te beantwoorden. Toch kan ik het geacht lid het volgende mededelen. Ten eerste is het zo dat de mensen met CVS nu reeds, op basis van de huidige wetgeving, kunnen erkend worden als arbeidsongeschikt en dus gebruik kunnen maken van de bestaande mogelijkheid om hun uitkering te combineren met toegelaten arbeid en inkomen. Onverminderd het feit dat de huidige regeling grondig moet verbeterd worden, is het niettemin mijn indruk dat mede dankzij de beleidsaandacht die we hebben voor CVS, een toenemend aantal medische adviseurs deze mensen op een medisch correcte wijze beoordelen en dus ook in de gelegenheid stellen om een beroep te doen op deze uitkering en "toegelaten arbeid".

Ten tweede kan ik uitdrukkelijk bevestigen dat, zoals eertijds beloofd, ik werk maak van een betere regeling voor wie een ziekteuitkering wil en kan combineren met een arbeidsinkomen. Nu reeds is binnen de regering afgesproken dat deze grondige verbetering kan ingevoerd worden vanaf volgend jaar, dus vanaf 2002. Een budget van ca. 213 miljoen frank zal daarvoor worden vrijgemaakt. Deze verbetering wordt inhoudelijk momenteel actief voorbereid in overleg met mijn administratie en het RIZIV.

Op de vraag hoeveel CVS-patienten ondertussen een uitkering genieten of deeltijds werken, kan ik geen antwoord geven gezien de bevoegde diensten geen statistieken bijhouden op basis van deze specifieke pathologie.

Een vijfde vraag gaat over het organisch psychosyndroom. De aanvragen voor OPS - het organisch psychosyndroom veroorzaakt door solventen - werden zowel in het lijstsysteem als in het open systeem ingediend. Het bleek evenwel zeer moeilijk in een individueel geval een betrouwbare diagnose te stellen. Derhalve besloot het Fonds voor beroepsziekten een grondige studie uit te voeren van de wetenschappelijke literatuur. Op basis van deze studie konden criteria worden opgesteld om de aandoening, in bepaalde gevallen, als beroepsziekte te erkennen.

Nochtans was het Fonds voor de beroepsziekten van mening dat het niet nodig was om de ziekte als zodanig, dit wil zeggen in een soort aparte rubriek, in te schrijven op de lijst van beroepsziekten. De huidige lijst bevat immers voldoende rubrieken waaronder de aanvragen kunnen worden ingeschreven. Het gaat dan om agentia die onderdeel zijn van de solventen zoals styreen, tolueen, methanol, homologen van benzeen, enzovoorts.

Op klinisch vlak is er evenwel geen onderscheid tussen OPS en het OP, het Organisch Psychosyndroom, zonder band met het beroep, waardoor een gedetailleerde medische expertise door gerenommeerde specialisten vereist is om het professioneel karakter van de aandoening bloot te leggen.

Gelet op deze specifieke situatie zijn de meeste dossiers met betrekking tot OPS op het niveau van het Fonds voor de beroepsziekten heden nog in onderzoek. Al bij al werden er echter minder dan 30 aanvragen bij OPS ingediend.

Waar mogelijk werd in een beperkt aantal zaken een beslissing getroffen en zo zijn er een vijftal dossiers die reeds tot erkenning aanleiding hebben gegeven en een even groot aantal verwerpingen. De overige dossiers zijn nog in het stadium van de instructie.

Sinds de erkenning van OPS als beroepsziekte, werd door het Fonds voor de beroepsziekten zeer snel een informatiebrochure opgemaakt en verspreid. Deze brochure geeft zowel informatie omtrent het risico, de bedrijfstakken en beroepen die een risico betekenen alsook de gevolgen in verschillende gradaties.

Voor elke aanvraag bij het Fonds voor de beroepsziekten ingediend, wordt een grondig risico-onderzoek uitgevoerd en wordt met de preventiediensten, de interne en de externe, de problematiek van preventie in verband met solventen besproken. De overgang naar het gebruik van onder meer verven en vernissen op waterbasis vindt meer ingang, mede omwille van een steeds beter technisch product dat kan aangeboden worden.

Ik wijs erop dat het ARAB en de Wet op het Welzijn de werkgever preventieve maatregelen oplegt met betrekking tot het gebruik van chemische agentia en de blootstelling eraan. Het toezicht op de uitvoering van deze wetgeving berust bij de inspectiediensten van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.

Ik hoop dat ik met dit uitgebreid antwoord op een zeer gevoelige vraag, alle nuttige informatie aan het geachte lid heb kunnen verstrekken.

De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Ik dank de minister voor zijn zeer uitvoerig antwoord.

Het is alleszins een stap vooruit dat mensen die lijden aan het chronisch vermoeidheidssyndroom of aan aanverwante syndromen, voor de volle honderd procent au sérieux worden genomen. Men moet daarbij uiteraard wetenschappelijk verantwoorde oplossingen nastreven. Van zodra de discussie tussen believers en non-believers haar beslag krijgt, en misschien liefst nog een beetje vroeger, moeten er dringende beleidsmaatregelen worden genomen.

Die discussie kan echter nog jaren aanslepen. Intussen zitten de patiënten met problemen en hebben zij met hoog oplopende kosten af te rekenen. De overheid merkt van haar kant terecht op dat er op grote schaal misbruik wordt gemaakt van het goed vertrouwen van sommige mensen. Van zodra er dus wetenschappelijk verantwoorde therapieën kunnen worden aangereikt, moet de overheid uit naam van het voorzorgsprincipe maatregelen nemen, ook als de er nog geen 100 procent zekerheid bestaat.

-Het incident is gesloten.