2-604/3

2-604/3

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

20 DECEMBER 2000


Wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de gerechtelijke kantons


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR MEVROUW TAELMAN


De commissie voor de Justitie heeft dit wetsontwerp in aanwezigheid van de minister van Justitie besproken tijdens haar vergadering van 20 december 2000.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

De behandeling van voorliggend wetsontwerp liep heel wat vertraging op. In de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons zaten duidelijk een aantal onvolkomenheden die moesten hersteld worden. Aldus werd tijdens de vorige legislatuur een wetsvoorstel ingediend dat achteraf werd omgedoopt in een wetsontwerp. Vervolgens werd men geconfronteerd met een belangenconflict.

Dit wetsontwerp vertoont drie hoofdlijnen.

Een eerste hoofdstuk betreft bepalingen tot wijziging van het bijvoegsel bij het Gerechtelijk Wetboek. Deze wijzigingen hebben voornamelijk betrekking op de gemeenten Koekelare en Kortemark en zijn van essentieel belang in het kader van de politiehervorming.

Een tweede hoofdstuk bevat bepalingen tot wijziging van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons. Met betrekking tot artikel 5 dient hier te worden vermeld dat in de commissie voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel werd ingediend door de heer Giet (Stuk Kamer nr. 50-1012/001). Dit wetsvoorstel werd ondertekend door alle meerderheidspartijen en zal bij hoogdringendheid worden behandeld op 9 januari 2001.

Een derde hoofdstuk bevat overgangsbepalingen.

Het wetsontwerp vertoont dus een duidelijke structuur.

Hoofdstuk II. Bepalingen tot wijziging van het bijvoegsel bij het Gerechtelijk Wetboek

Omvat een artikel 2 inzake de vervroegde inwerkingtreding van het kanton Diksmuide met Kortemark en Koekelare.

Hoofdstuk III. Bepalingen tot wijziging van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons

Art. 3 : Herneemt de wijzigingen die reeds werden aangebracht in het huidige wetsontwerp : meer bepaald inzake de kantons te Aalst, te Sint-Niklaas, te Hoei.

Art. 4 : Regelt de territoriale bevoegdheid van de politierechtbank te Dendermonde.

Art. 5 : Betreft de afschaffing van de tweetaligheid van de hoofdgriffier in de kantons met een gemeente met taalfaciliteiten op bestuurlijk vlak. Dit is een loutere bevestiging van het arrest 62/2000 van het Arbitragehof van 30 mei 2000.

Art. 6 : Vloeit voort uit het voormelde artikel 3, maar brengt ook nog een kleine wijziging aan die in het oorspronkelijke wetsontwerp over het hoofd werd gezien, namelijk aangezien Hoei II ook een zetel heeft te Hannuit dient dit eveneens vermeld te worden in de tabel van de personeelsformaties.

Art. 7 : Voert een nieuw artikel 18bis in dat een overgangsbepaling voorziet voor de nieuw op te richten vredegerechten waar de zittingsdagen uiteraard niet op voorhand door de nieuwe vrederechter kunnen vastgesteld worden, maar via koninklijk besluit zullen geschieden.

Art. 8 : Voert een nieuw lid in bij artikel 19 dat eveneens een overgangsbepaling voorziet opdat vrederechters zich kunnen verplaatsen buiten hun grenzen voor de zaken waarvoor zij nog bevoegd blijven. De wet voorziet immers dat ze bevoegd blijven voor bepaalde hangende dossiers, maar geeft geen voldoende mogelijkheden om die bevoegdheden ook uit te oefenen.

Art. 9 : Herneemt wat reeds in het oorspronkelijke wetsontwerp stond ingeschreven.

Art. 10 : 1º Bevat een vergetelheid van de vorige wetgever voor de positie van de hoofdgriffier wanneer zijn kanton of gedeelten ervan worden samengesmolten met andere kantons of gedeelten ervan.

2º Tevens wordt een overgangsbepaling ingevoerd voor die kantons waar nog een vrederechter moet benoemd worden, en waarbij de vrederechter een advies dient te verlenen voor de benoeming van de hoofdgriffier. Aangezien er geen vrederechter is, moet de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bij wijze van overgangsmaatregel in de plaats gesteld worden van de vrederechter.

Art. 11 : Voorziet eveneens in een overgangsbepaling conform artikel 10, 2º maar dan voor de griffier en adjunctgriffiers.

Art. 12 : Regelt de inwerkingtredingen van de verschillende artikelen van de wet van 25 maart 1999.

Hoofdstuk IV. Overgangs- en slotbepalingen

De artikelen 13 tot 20 sluiten aan bij de vervroegde inwerkingtreding voor Kortemark en Koekelare en bevatten een aantal noodzakelijke overgangsbepalingen inzake :

­ Verblijfplaats.

­ Verloning.

­ Hangende zaken.

­ Bevoegdheid vrederechter om daden van onderzoek te stellen.

­ Status-quo wat betreft titularisschap en standplaats van het personeel.

­ Territoriale bevoegdheid van de notarissen en deurwaarders.

Waarom een vervroegde inwerkingtreding voor Kortemark en Koekelare en niet voor andere gemeenten ?

Artikel 9 van de wet van 7 december 1999 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus stelt dat bij de vorming van de politiezones de grenzen van de gerechtelijke arrondissementen dienen te worden gerespecteerd, behoudens wat betreft de gemeenten die onder meerdere gerechtelijke arrondissementen ressorteren.

Daaruit blijkt dat ten eerste de grenzen van de politiezones niet moeten samenvallen met de grenzen van de kantons, maar wel met de arrondissementsgrenzen en ten tweede dat er uitzondering wordt gemaakt voor die gemeenten waar de arrondissementsgrens dwars door een gemeente loopt. Op dit ogenblik bestaan er inderdaad meerdere gemeenten waar een arrondissementsgrens doorloopt.

Voor Koekelare stelt zich aldus een juridisch probleem. Want als de wet van 25 maart 1999 pas in werking treedt op 1 september 2001 en Koekelare blijft in zijn totaliteit ressorteren onder het arrondissement Brugge, maar het vormt een politiezone met gemeenten uit het arrondissement Veurne, dan is deze situatie contra legem aan de wet van 7 december 1999.

Vandaar dat een bepaling dient opgemaakt te worden waardoor Koekelare intregaal vanaf 1 januari 2001 deel zal uitmaken van het arrondissement Veurne.

Voor Kortemark stelt zich een bijzonder praktisch probleem. Zoals reeds gezegd is deze situatie niet contra legem aan voormelde wet op de politiediensten, maar toch is de situatie anders vergeleken met de andere gemeenten in België die door een arrondissementsgrens worden doorkruist. Immers voor de praktische uitwerking van de wet van 7 december 1999 dient het nodige overleg te bestaan tussen parket en politiediensten. Voor de goede gang van zaken zal logischerwijze de gemeente daarvoor geacht worden deel uit te maken van het arrondissement waar het grootste stuk van zijn grondgebied gelegen is. En dus zal de politiezone vanuit dat arrondissement het kleine stukje gemeente opslorpen dat in een ander arrondissement gelegen is. In nogal wat gevallen gaat het immers maar om enkele straten die onderdeel uitmaken van een ander arrondissement. In Kortemark daarentegen zal slechts een klein stukje van de gemeente in de geëigende politiezone liggen en het grootste stuk in een andere.

Dit zal aldus voor de nodige coördinatie- en communicatieproblemen zorgen, zodat een vervroegde inwerkingtreding aangewezen is.

De hoogdringendheid van dit belangrijk ontwerp moet worden onderstreept. Vooreerst is de inwerkingtreding ervan van essentieel belang met het oog op de inwerkingtreding van de politiehervorming op 1 januari 2001. Voorts moeten de benoemingen beoogd in dit ontwerp plaatsvinden op 1 september 2001. Een inwerkingtreding op 1 januari 2001 is noodzakelijk om de procedure van benoeming, met tussenkomst van de Hoge Raad voor de Justitie toe te laten. De Senaat moet zich bewust zijn van de belangrijke verantwoordelijkheden die aan voorliggend ontwerp zijn gekoppeld.

II. ALGEMENE BESPREKING

Een lid verwijst naar de bespreking van het ontwerp van tijdelijke wet (Stuk Senaat nr. 2-596/1 ­ verslag). Eens te meer heeft de Senaat geen tijd om een belangrijk wetsontwerp grondig te onderzoeken. Na een langdurige behandeling in de Kamer roept de minister de urgentie in en wijst hij de senatoren op hun grote verantwoordelijkheid indien zij zouden beslissen het ontwerp te amenderen. Deze werkwijze is onaanvaardbaar.

De ingeroepen argumenten zijn trouwens niet relevant. Het arrest van het Arbitragehof met betrekking tot de taalregeling van het kanton Sint-Pieters-Leeuw en andere dateert van 30 mei 2000. Ook de technische verbeteringen die moeten worden aangebracht aan de wet betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons zijn reeds langer gekend. Het enige pertinente argument is de uitvoering van het arrest van het Arbitragehof van 6 december 2000.

De tekst die door voorliggend ontwerp wordt voorgesteld is op dit vlak echter onvolledig. De omstandigheden waarin de commissie voor de Justitie van de Senaat moet werken zijn onaanvaardbaar. Spreker heeft de indruk dat deze commissie niet au sérieux wordt genomen. De Senaat bevindt zich daardoor in de onmogelijkheid haar constitutionele opdracht naar behoren uit te voeren.

Een ander lid kan zich aansluiten bij deze opmerkingen.

De minister antwoordt dat voorliggend wetsontwerp een verbetering uitmaakt van een wet van 25 maart 1999. Het betreft dus een reparatie van een knoeiwet uit de vorige legislatuur. De minister vestigt nogmaals de aandacht op de belangrijke politieke consequenties indien geen oplossing wordt gevonden vóór 1 januari 2001.

Een lid erkent de hoogdringendheid waarmee voorliggend wetsontwerp dient te worden behandeld. De Hoge Raad voor de Justitie moet de nodige tijd hebben om de magistraten te benoemen.

Met betrekking tot de inhoud van artikel 5 heeft spreker de indruk dat geen rekening werd gehouden met het geheel van de elementen vooropgesteld door het Arbitragehof. In de Kamer bestond nochtans de bedoeling rekening te houden met dit arrest. De taalregeling wordt echter afgezwakt. Spreker zal aldus een amendement indienen om hieraan tegemoet te komen (cf. infra amendement nr. 1).

Een lid komt terug op de wijze van behandeling. Het is inderdaad juist dat voorliggend ontwerp bepalingen inhoudt om de wet op de hervorming van de gerechtelijke kantons te verbeteren, maar niet alle bepalingen van het ontwerp vergen een dringende behandeling.

Men mag niet vergeten dat de wet op de hervorming van de gerechtelijke kantons een voortvloeisel is van de wet op de fusies van de gemeenten, die dateert van 1976. De verantwoordelijkheid ligt dus niet bij de vorige legislatuur. Tot dan had niemand de moed de grens van de gerechtelijke kantons af te stemmen op de grens van de nieuwe fusiegemeenten. Deze hervorming is zeer complex.

Voorts wijst spreker op artikel 21 van het ontwerp dat bepaalt dat de wet in werking treedt op 1 januari 2001 met uitzondering van de artikelen 3 tot 6, 8 en 9 die in werking treden op 1 september 2001. De hoogdringendheid is niet te verantwoorden voor alle bepalingen.

III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 3

Een lid stelt een concrete vraag over de inhoud van artikel 3 van het ontwerp. Het 2º van dit artikel herleidt de gerechtelijke kantons van Hoei van vier tot twee kantons. Kunnen de eisers, die onder het tweede gerechtelijke kanton Hoei ressorteren met zetel te Hannuit en te Hoei, kiezen tot welke zetel zij zich richten ?

De minister antwoordt bevestigend.

De heer Vandenberghe wijst erop dat de inleidende zin van artikel 3 juridisch-technisch niet correct is. Hij dient een amendement in om deze zin te vervangen (Stuk Senaat, nr. 2-604/2, amendement nr. 2).

De minister kan instemmen met deze tekstverbetering hoewel er volgens hem geen verwarring mogelijk is.

Artikel 5

De heer Mahoux c.s. dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 2-604/2, amendement nr. 1) dat ertoe strekt artikel 5 volledig in overeenstemming te brengen met het arrest van het Arbitragehof.

Artikel 53, § 5, wordt aldus vervangen door de volgende bepaling :

« § 5. De hoofdgriffier van het vredegerecht van het kanton Moeskroen-Komen-Waasten moet bewijzen de Nederlandse taal te kennen; de hoofdgriffiers van de vredegerechten van de kantons Tongeren-Voeren, Kraainem-Sint-Genesius-Rode en Meise moeten bewijzen de Franse taal te kennen.

De hoofdgriffier of een griffier van de vredegerechten van de kantons Aat-Lessen en Edingen-Lens moet bewijzen de Nederlandse taal te kennen; de hoofdgriffier of een griffier van de vredegerechten van het tweede kanton van Kortrijk, het tweede kanton van Ieper-Poperinge, de kantons Ronse en Herne-Sint-Pieters-Leeuw moet bewijzen de Franse taal te kennen ».

Dit amendement strekt ertoe artikel 11 van de wet van 25 maart 1999 te vervangen teneinde het arrest van gedeeltelijke vernietiging van dit artikel, dat door het Arbitragehof op 30 mei 2000 is gewezen (arrest nr. 62/2000), te verzoenen met de intenties die aan de grondslag lagen van de oorspronkelijke redactie van de wet van 25 maart 1999.

Dit amendement strekt er dus toe de vernietigde bepaling te vervangen en de griffiers dezelfde regeling op te leggen als de magistraten, een regeling die het Arbitragehof niet beschouwt als onevenredig ten opzichte van het nagestreefde doel. De gerechtelijke organisatie in deze kantons moet ervoor zorgen dat de bij koninklijk besluit van 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken nageleefd worden bij het verrichten van de administratieve handelingen die tot de bevoegdheid van de kantonnale gerechten behoren.

De minister stipt aan dat de Senaat hier een keuze moet maken. Hetzij opteert men voor de amendering van voorliggend wetsontwerp, hetzij voor de behandeling van het wetsvoorstel van de heer Giet. Men moet zich bewust zijn van het risico van een belangenconflict als men nu amendeert. De minister benadrukt nogmaals de hoogdringendheid.

Een lid begrijpt de opmerking van de minister niet. In ieder geval, als het risico van een belangenconflict bestaat, zal dit terug de kop opsteken bij de behandeling van het wetsvoorstel van de heer Giet.

De minister antwoordt dat artikel 5 van het ontwerp een letterlijke weergave is van het arrest van het Arbitragehof. Als men hier enige wijziging aanbrengt, kan het belangenconflict worden ingeroepen. Indien men opteert voor de behandeling van het wetsvoorstel, komt voorliggend ontwerp niet op de helling te staan en kan de wet in werking treden op 1 januari 2001.

Een ander lid wijst op het feit dat de inroeping van een belangenconflict de behandeling enorm zou vertragen. Men heeft gezien dat de tijd tussen het indienen van het belangenconflict, de beslissing van het Arbitragehof en de implementatie van deze beslissing enorm lang was. De Senaat zou best enige voorzichtigheid aan de dag leggen als hij wenst te amenderen.

Een lid merkt op dat deze discussie aantoont dat de techniek van verschillende wijzigingsbepalingen in een wet onder te brengen verkeerd is. Waarom heeft men zich hier niet beperkt tot de wijziging van de gerechtelijke kantons ? Het argument van een mogelijk belangenconflict is niet terzake. De Senaat moet zijn constitutionele opdracht waarnemen.

De minister herhaalt dat artikel 5 zich beperkt tot een woordelijke weergave van het arrest van het Arbitragehof.

Bovendien kan men niet stellen dat deze regering verantwoordelijk is voor de problemen in verband met de hervorming van de gerechtelijke kantons. Het betreft immers oorspronkelijk een wetsvoorstel van de heer A. Bourgeois uit de vorige legislatuur.

Verschillende leden stippen aan dat artikel 5 niet helemaal gelijkloopt met de bepalingen van het arrest van het Arbitragehof. Het is belangrijk te achterhalen wat het Arbitragehof juist bedoelt.

Het Arbitragehof stelt als volgt :

« Het Hof stelt vast dat de bestreden bepalingen niet vereisen dat alle magistraten het bewijs leveren van de kennis van de andere taal. Alleen een vrederechter of een plaatsvervangend vrederechter is daartoe gehouden. Die vereiste kan niet worden beschouwd als onevenredig ten opzichte van het nagestreefde doel.

Artikel 11 van de bestreden wet daarentegen verplicht de hoofdgriffier van elk van die vredegerechten te bewijzen de andere taal te kennen. Die vereiste is kennelijk onevenredig ten opzichte van het nagestreefde doel. »

Wat bedoelt het Arbitragehof hier juist mee ? De regering interpreteert de beslissing van het Arbitragehof.

De minister meent dat de bedoeling van het Arbitragehof duidelijk is. Er is een onderscheid tussen de gerechtelijke en de bestuurlijke tweetaligheid. Voorliggende bepaling betreft de administratiefrechtelijke tweetaligheid in faciliteitengemeenten. De vrederechter moet de rechtsonderhorigen die zich uitdrukken in een andere taal kunnen begrijpen. Voor het overige wordt de procedure gevoerd in de taal van het rechtsgebied. Men heeft deze regels ook willen uitbreiden naar de hoofdgriffiers. Het Arbitragehof vindt dit niet noodzakelijk.

Een voorgaand lid behoudt zijn standpunt. Hij verwijst naar de oorspronkelijke bepaling van artikel 11, § 5, van de wet van 25 maart 1999. De wijziging van deze tekst bestaat er enkel in dat een aantal kantons worden geschrapt die niet onder het formele faciliteitenregime vallen. De minister interpreteert het arrest van het Arbitragehof. Dit stelt inderdaad dat de vrederechters tweetalig moeten zijn. Er wordt echter geen enkele taalregeling ingevoerd voor de griffiers.

Het Arbitragehof stelt dat het vredegerecht een plaatselijke of gewestelijke administratieve dienst is en in die hypothese dienen de taalfaciliteiten in acht te worden genomen. Aldus moet de vrederechter of de plaatsvervangend vrederechter tweetalig zijn. Het is echter onevenredig dat ook de hoofdgriffier tweetalig is. Het Arbitragehof zegt niets over de taalregeling van de griffie.

De minister verwijst naar het amendement nr. 1.

De heer Vandenberghe sluit aan bij de lezing die in dat amendement wordt gegeven van het arrest van het Arbitragehof. Hij opteert echter voor een andere consequentie en dient daartoe amendement nr. 4 in, dat ertoe strekt artikel 5 te vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 5. ­ § 1. Artikel 46 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, vervangen door de wet van 25 maart 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 46. ­ In het kanton Moeskroen-Komen-Waasten moeten de vrederechter of een plaatsvervangend vrederechter bewijzen de Nederlandse taal te kennen; in het kanton Tongeren-Voeren moeten een vrederechter of een plaatsvervangend vrederechter en in de kantons Kraainem-Sint-Genesius-Rode en Meise moeten de vrederechter of een plaatsvervangend vrederechter bewijzen de Franse taal te kennen. »

§ 2. Artikel 53, § 5, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 25 maart 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« § 5. De hoofdgriffier van het vredegerecht van het kanton Moeskroen-Komen-Waasten moet bewijzen de Nederlandse taal te kennen; de hoofdgriffiers van de vredegerechten van de kantons Kraainem-Sint-Genesius-Rode en Meise moeten bewijzen de Franse taal te kennen. »

Verantwoording

De wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken voorziet in specifieke vereisten inzake talenkennis voor onder meer magistraten en griffiers. De vereisten die deze wet oplegt aan de vredegerechtkantons waarvan sommige gemeenten bestuurlijke taalfaciliteiten hebben, lijken niet meer eigentijds te zijn. Met de staatshervorming heeft immers het concept van de taalhomogeniteit van de verschillende gewesten steeds meer ingang gevonden. Deze bepalingen van de taalwet kwetsen nodeloos de gevoelens van sommige inwoners, te meer daar in de praktijk de gemeenten met administratieve taalfaciliteiten slechts een beperkt aantal inwoners vertegenwoordigen in de betrokken vredegerechtkantons.

Uit het dagelijks functioneren van deze vredegerechten blijkt niet dat het noodzakelijk is om deze taalvereisten voor sommige personeelsleden te behouden. Het vredegerecht wordt meer en meer geconfronteerd met mensen die verschillende talen machtig zijn. De regels van de hoffelijkheid en de mogelijkheden tot tussenkomst van tolken, waarin het Gerechtelijk Wetboek voorziet, kunnen alle mogelijke problemen van de rechtzoekende oplossen. Bovendien schrijft de wet dat de taal, gebruikt in gerechtszaken, respectievelijk het Nederlands of het Frans is.

Het blijkt heel moeilijk te zijn om, vooral voor de functie van hoofdgriffier, kandidaten te vinden die aan de voorwaarden, opgelegd door de wet van 1935, voldoen. Zo functioneert in het kanton Edingen een ééntalige hoofdgriffier, ook al schrijft de wet dat de hoofdgriffier in dit kanton tweetalig moet zijn. Het is dan ook niet wenselijk dat deze hindernis voor de promotie van de betrokken personeelsleden behouden blijft.

De indiener van het wetsvoorstel beoogt aldus de taalvereisten voor de vrederechter of een plaatsvervangend vrederechter en voor de hoofdgriffier in de kantons Aat-Lessen, Edingen-Lens, het tweede kanton Kortrijk, het tweede kanton Ieper-Poperingen, Ronse en Herne-Sint-Pieters-Leeuw, te schrappen.

Enkel voor het kanton Moeskroen-Komen-Waasten, het kanton Tongeren-Voeren en de kantons Kraainem-Sint-Genesius-Rode en Meise wordt de voorwaarde dat de vrederechter of een plaatsvervangend vrederechter en de hoofdgriffier beide talen moeten kennen, behouden.

De regering dient een subamendement in op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s. dat ertoe strekt in artikel 53, § 5, tweede lid, de woorden « de hoofdgriffier of een griffier » te vervangen door de woorden « een lid van de griffie » (Stuk Senaat, nr. 2-604/2, amendement nr. 5).

Verscheidene leden werpen op dat het niet duidelijk is wat men juist bedoelt met de woorden « een lid van de griffie ».

Aldus dient de heer Mahoux c.s. een subamendement in op zijn amendement nr. 1 dat ertoe strekt de woorden « de hoofdgriffier of een griffier » te vervangen door de woorden « de hoofdgriffier of een griffier of een adjunct-griffier » (Stuk Senaat, nr. 2-604/2, amendement nr. 7).

Artikel 9

De heer Vandenberghe stelt voor het voorgestelde artikel te vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 9. ­ In artikel 22, § 3, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) het vierde lid, vernietigd bij arrest nr. 130/2000 van het Arbitragehof van 6 december 2000, wordt vervangen als volgt :

« Indien er een titularis beschikbaar is, blijft de in het vorige lid bedoelde vrederechter ten persoonlijke titel vrederechter van de betrokken voormalige kantons. De titularis van de nieuwe kantons staat echter in voor de organisatie van de dienst. Bij ambtsbeëindiging van een in het vorige lid bedoelde titularis, wordt betrokken vrederechter, zonder toepassing van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek, titularis van het kanton zonder nieuwe eedaflegging. »;

B) het zesde lid, vernietigd bij arrest nr. 130/2000 van het Arbitragehof van 6 december 2000, wordt vervangen als volgt :

« Indien er een titularis beschikbaar is, blijft de in het vorige lid bedoelde vrederechter ten persoonlijke titel vrederechter van de betrokken voormalige kantons. De titularis van de nieuwe kantons staat echter in voor de organisatie van de dienst. Bij ambtsbeëindiging van een in het vorige lid bedoelde titularis, wordt betrokken vrederechter, zonder toepassing van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek, titularis van het kanton zonder nieuwe eedaflegging. »

Verantwoording

Dit amendement herneemt de tekst van het amendement nr. 15 dat door de regering werd neergelegd in de Kamer van volksvertegenwoordigers (Doc. 50-0371/008).

Het amendement verruimt de tekstcorrectie die wordt voorgesteld aan artikel 22, § 3, van de wet van 25 maart 1999 betreffende de gerechtelijke kantons, en beantwoordt hiermee volledig aan het arrest van het Arbitragehof van 6 december 2000.

Het Hof stelde in vermelde arrest dat specifieke overgangsmaatregelen in het kader van de reorganisatie van de kantons op zich geen inbreuk uitmaken op de waarborgen van onafhankelijkheid waarover de vrederechters moeten beschikken, noch strijdig zijn met de geldende grondwettelijke voorschriften. Wel oordeelde het Hof dat de gehanteerde techniek (herkwalificering van een aantal vrederechters wiens kanton komt te verdwijnen tot « toegevoegd » magistraat) onevenredig was met de beoogde doelstellingen en de vergelijkbare situatie van verschillende vrederechters-titularissen bedoeld in artikel 22, § 2, van de wet van 25 maart 1999.

De voorgestelde tekst stapt af van deze techniek en verzekert het behoud van betrokkenen in hun ambt van vrederechter.

Een lid verwijst naar het aanvullend Kamerverslag en de opmerking van de juridische dienst betreffende artikel 9 (Stuk Kamer, nr. 50-371/..., blz. 19).

Ten gevolge van deze opmerking, diende de regering amendement nr. 15 in. Waarom werd dit amendement ingetrokken ?

De minister verwijst naar het wetsvoorstel van de heer Giet dat deze opmerkingen insluit. Aldus werd amendement nr. 15 ingetrokken. Aangezien de Senaat het voorliggend ontwerp echter wil amenderen, dient de regering datzelfde amendement terug in (Stuk Senaat, nr. 2-604/2, amendement nr. 6). Dit amendement heeft dezelfde strekking als het amendement nr. 3 van de heer Vandenberghe maar brengt enkele technische verbeteringen aan en wijzigt lichtjes de verantwoording.

IV. STEMMINGEN

De artikelen 1 en 2 worden eenparig aangenomen door de twaalf aanwezige leden.

Het amendement nr. 2 van de heer Vandenberghe op artikel 3 en het aldus gewijzigde artikel worden eenparig aangenomen door de twaalf aanwezige leden.

Artikel 4 wordt eenparig aangenomen door de twaalf aanwezige leden.

Op artikel 5 wordt amendement nr. 1, gesubamendeerd door amendement nr. 7, aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nrs. 4 en 5 worden ingetrokken.

Het geamendeerde artikel 5 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

De artikelen 6, 7 en 8 worden eenparig aangenomen door de twaalf aanwezige leden.

Amendement nr. 6 van de regering op artikel 9 wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding. Amendement nr. 3 van de heer Vandenberghe wordt ingetrokken.

Het aldus geamendeerde artikel 9 wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.

De artikelen 10 tot en met 21 worden eenparig aangenomen door de twaalf aanwezige leden.

V. EINDSTEMMING

Het geamendeerde wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor een mondeling verslag in plenaire vergadering.

De rapporteur, De voorzitter,
Martine TAELMAN. Josy DUBIÉ.