2-583/3

2-583/3

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

18 DECEMBER 2000


Wetsontwerp tot goedkeuring van het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ter voldoening aan Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen ondertekend te Brussel op 22 maart 2000 door de regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden, en tot wijziging van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van voormeld Verdrag en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER SIQUET


De commissie heeft dit wetsontwerp besproken op 12 en 18 december 2000, in aanwezigheid van de minister van Financiën.

1. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN FINANCIËN

Het eurovignet werd op 1 januari 1995 in België ingevoerd steunend op richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 betreffende de toepassing door de lidstaten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft deze richtlijn in een arrest van 5 juli 1995 vernietigd, omdat het vormvoorschrift inzake de verplichte reguliere raadpleging van het Europees Parlement niet was nageleefd.

In hetzelfde arrest werd evenwel bepaald dat de gevolgen van de nietig verklaarde richtlijn gehandhaafd blijven tot een nieuwe richtlijn is vastgesteld (toepassing van artikel 174, tweede lid, EG-Verdrag).

Dit is ondertussen gebeurd met de Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen.

Dit ontwerp heeft de goedkeuring tot doel van het Protocol van 22 maart 2000 dat door de respectievelijke Regeringen van de eurovignetlidstaten werd ondertekend en dat voortvloeit uit de gemeenschappelijke verklaring van de regeringen van die landen tijdens de 2142e zitting van de Raad van de Europese Unie op 30 november en 1 december 1998. Daarin werd overeengekomen dat de voormelde landen alles in het werk zullen stellen om het gemeenschappelijk stelsel van gebruiksrechten (in casu het eurovignet) aan te passen aan de maximumbedragen genoemd in richtlijn 1999/62/EG en haar bijlage II.

Dergelijke aanpassing beoogt vooral de differentiatie van de bedragen van het gebruiksrecht op grond van de emissienormen van de belaste voertuigen (klasse EURO 0, EURO 1, EURO 2 en meer) en sluit aan bij de aanmoediging van het gebruik van milieu- en wegvriendelijker voertuigen.

Ook de verlaging van 50 % van het tarief van het gebruiksrecht voor de in Griekenland geregistreerde voertuigen wordt geregeld. Deze vermindering wordt voorzien door de Richtlijn 1999/62/EG, en wordt gerechtvaardigd door de geopolitieke ligging van Griekenland.

Tot slot worden ook enkele bedragen die in de wet van 27 december 1994 in ecu worden uitgedrukt aangepast aan de invoering van de euro.

De aanpassing van de wetgeving verkeersbelasting op de autovoertuigen aan de tarieven van richtlijn 1999/62/EG, zal afzonderlijk worden geregeld.

ALGEMENE BESPREKING

Een lid wenst het statuut van het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 9 februari 1994 te kennen. Wordt dit Protocol aangezien als een internationaal verdrag in de zin van artikel 77 van de Grondwet ? Het antwoord op die vraag is belangrijk voor de beoordeling van het artikel 1 van het wetsontwerp.

De Raad van State heeft immers opgemerkt dat het wetsontwerp er niet alleen toe strekt instemming te verlenen aan het Protocol van 22 maart 2000, maar tevens de bepalingen van intern materieel recht van de wet van 27 december 1994 te wijzigen, hoofdzakelijk om rekening te houden met de nieuwe bedragen van de gebruiksrechten. Is het intern materieel recht van deze wet van 1994 een bicamerale aangelenheid ? Zo het antwoord positief is, dan wenst spreker te weten krachtens welke bepalingen van artikel 77 van de Grondwet.

De minister onderstreept dat er geen enkele twijfel kan rijzen dat dit wetsontwerp een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet regelt. Het Protocol wijzigt het verdrag van 9 februari 1994 en is dus bijgevolg een verdrag zoals bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. De bepalingen tot wijziging van de wetgeving worden alleen in functie van de inhoud van het Protocol voorgesteld.

Voor het lid is dit antwoord onvoldoende. Indien het Protocol een verdrag is, dan kan het wetsontwerp slechts één artikel bevatten, namelijk het artikel houdende instemming met het verdrag. Een verdrag kan immers niet geamendeerd worden, noch artikelsgewijze goedgekeurd. Het voorliggende wetsontwerp bevat echter verschillende artikelen, waardoor het intern materieel recht wordt gewijzigd.

De argumentatie van de minister, alhoewel handig, kan een ernstige toetsing niet weerstaan. Welke bepaling van artikel 77 van de Grondwet voorziet dat bepalingen van intern materieel recht, genomen ter uitvoering van een verdrag, een bicamerale materie zijn ? De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat zijn gelijkelijk bevoegd voor de wetten houdende instemming met verdragen. Is dit ook zo voor de wetten tot uitvoering van verdragen ?

Indien dit inderdaad het geval is, openen zich gunstige perspectieven voor de oppositie aangezien minstens de helft van de wetgeving op die manier een bicamerale materie wordt. De verklaring van de minister van Financiën zal leiden tot een omwenteling in de interpretatie van artikel 77 van de Grondwet.

De minister stipt aan dat de tekst van dit wetsontwerp aan de Raad van State werd voorgelegd, en dat de Raad geen opmerkingen over dit punt heeft geuit.

Volgens hetzelfde lid beantwoordt de minister zijn inhoudelijke vraag op een formele wijze.

De Raad van State heeft inderdaad geen opmerkingen geuit. Misschien is dit te wijten aan het feit dat het advies binnen een termijn van ten hoogste drie dagen was gevraagd. Trouwens, betekent dit dat opmerkingen van parlementsleden a priori onontvankelijk zijn wanneer ze niet eerst door de Raad van State werden opgeworpen ?

Spreker herhaalt zijn inhoudelijke vraag : ingevolge welke bepaling van artikel 77 van de Grondwet zijn wijzigingen van intern materieel recht ter uitvoering van een verdrag een bicamerale materie ? Het antwoord op deze vraag is belangrijk voor de rechtspraak en de rechtsleer, alsmede voor de betwistingen ingeleid voor het Arbitragehof.

De minister herhaalt dat de bepalingen van het ontwerp vallen onder de toepassing van artikel 77 van de Grondwet, wat trouwens wordt bevestigd door de interpretatie van de Raad van State.

De minister stelt voor om de aan de Senaat voorgelegde wetsontwerpen in de toekomst nauwkeuriger te analyseren. Hij heeft altijd voor de veiligste weg gekozen door de bicamerale bevoegdheden terzake zo ruim mogelijk te interpreteren. De minister is echter bereid om bij het eerstvolgende ontwerp tot goedkeuring van een verdrag aan de Raad van State te vragen of de tot nu toe gehanteerde intepretatie van de bicamerale procedure niet moet worden ingeperkt.

Een ander lid verwijst naar het wetsvoorstel nr. 2-69/1. Vermits het voorliggende wetsontwerp een aantal bepalingen van de wet van 9 februari 1994 wijzigt, kan ook de bepaling van artikel 5 van deze wet worden gewijzigd. Het gaat in casu over de voertuigen die alleen in de havens rijden en die slechts zeer sporadisch gebruik maken van de openbare weg, namelijk als ze van kade naar kade rijden. Voor deze voertuigen is slechts één vierde van de verkeersbelasting verschuldigd, terwijl zij wel onderworpen blijven aan het eurovignet. Spreker stelt voor om dit aan te passen en het verdrag als dusdanig te interpreteren dat voertuigen die uitsluitend in de havens worden gebruikt, niet onderworpen zijn aan het eurovignet. Spreker zal daartoe een amendement indienen.

Een ander lid merkt op dat artikel 3 van het wetsontwerp verwijst naar de emissienormen Euro I en Euro II en schoner. De emissienormen Euro III en Euro IV worden momenteel voorbereid. Zal naar aanleiding van de Euro III- en Euro IV-normen een nieuwe tarieflijst worden vastgesteld op basis van een milieuvriendelijker emissieniveau ?

De minister verklaart dat die normen alleen vrachtwagens betreffen. Wanneer de Euro III- en Euro IV-normen in werking treden, zullen specifieke voorstellen volgen.

Een ander lid merkt op dat ontwerp een vermeerdering van de bedragen voorziet op grond van de emissienormen van de belaste voertuigen : de bedragen voor vervuilende voertuigen worden verhoogd. Is dit niet tegenstrijdig met de bepaling inzake de verkeersbelasting voor oudere voertuigen ? De emissies van oudere voertuigen zijn meestal niet zo milieuvriendelijk, terwijl deze voertuigen toch minder verkeersbelastingen betalen. Zal op deze manier de toegevoegde waarde van het wetstontwerp niet verloren dreigen te gaan ?

De minister verwijst naar zijn inleidende uiteenzetting. Ook de wetgeving inzake de verkeersbelasting op de autovoertuigen zal worden aangepast in functie van de emissienormen. Deze aanpassing wordt niet in het voorliggende ontwerp doorgevoerd, maar zal in een afzonderlijk ontwerp worden voorgesteld. De verkeersbelasting zal verminderd worden in functie van de emissienormen.

Hetzelfde lid merkt op dat bij de toestandkoming van de wet in 1994 gestipuleerd werd dat de opbrengst van het eurovignet bestemd was voor de NMBS en niet, zoals de Europese richtlijn voorschreef, voor de vergoeding van schade aan de infrastructuur. Werd de bestemming van deze opbrengst ondertussen gewijzigd ?

De minister onderstreept dat de opbrengst van het eurovignet naar de Schatkist gaat. Tijdens de voorbereidende werken van de wet van 1994 werd er wel een politieke verklaring afgelegd, doch er is geen wettelijke bepaling opgenomen over de bestemming van de opbrengst.

De regering heeft tijdens het begrotingsconclaaf nu wel de beslissing genomen om meer geld vrij te maken voor investeringen in de NMBS, namelijk een verhoging van 1 miljard per jaar voor de 5 volgende jaren.

Nog volgens hetzelfde lid is de Europese richtlijn nochtans zeer duidelijk en moet de opbrengst van het eurovignet aangewend worden voor infrastructuurwerken. Vermits infrastructuurwerken meestal een bevoegdheid van de gewesten zijn, stelt spreker zich de vraag of hier door een Europese richtlijn een opbrengst wordt gegenereerd die verdwijnt in de Schatkist, waarvan de gewesten dus niet kunnen genieten.

De minister stipt aan dat de gewesten niet bevoegd zijn wat de spoorweginfrastructuur betreft.

Een commissielid wijst erop dat het om niet-geaffecteerde ontvangsten gaat en dat zij dus in de Schatkist verdwijnen.

Er werd in het verleden niet alleen een politieke verklaring afgelegd maar er was ook een politiek akkoord tussen de federale Staat en de ministers-presidenten van de gewesten over dit onderwerp. De gewesten waren van mening dat uit de bepalingen van de richtlijn voortvloeide dat de opbrengst van het Eurovignet voor de gewesten was. In het overlegcomité federale regering-gewestregeringen werd een akkoord bereikt. Volgens dat akkoord bleef de opbrengst van het Eurovignet voor vrachtwagens van 12 ton en meer een opbrengst van de federale Staat, waarbij de federale Staat die opbrengst zou gebruiken voor het transport (ter verhoging van de financieringsmiddelen voor de spoorweginfrastructuur). Als tegenprestatie werd bedongen dat de opbrengst van een Eurovignet voor vrachtwagens van minder dan 12 ton naar de gewesten zou gaan. De gewesten hebben zich bevoegd verklaard om een nieuw soort belasting in het leven te roepen. De Grondwet staat de gewesten toe belastingen te heffen op terreinen waarop de federale Staat er geen heft. Zonder wettelijke affectatie moet de opbrengst van het Eurovignet dus dienen om de dotatie te verhogen ter financiering van de spoorweginfrastructuur. Is dit nog altijd het geval ?

In tweede instantie moet men weten wat het Sint-Hedwig-akkoord bepaalt over dit Eurovignet. Bepaalt dit akkoord dat de opbrengst van het Eurovignet volledig wordt overgedragen aan de gewesten of niet ?

Volgens de minister is het zaak te weten of de vorige regering het indertijd gesloten akkoord heeft uitgevoerd. Is dat het geval, dan doet de huidige regering meer. Is dat niet het geval, dan moet men zich afvragen of het de taak is van de huidige regering een politiek akkoord dat door een andere meerderheid werd gesloten, uit te voeren. Sedert de huidige regering met het probleem is geconfronteerd, is het investeringsbudget van de NMBS verhoogd.

De minister merkt evenwel op dat de voorliggende bepalingen niet leiden tot een merkbare verhoging van de belastingontvangsten.

Er zal een wetsontwerp worden ingediend om het Sint-Hedwig-akkoord om te zetten in een wet teneinde alle gewestelijke belastingen volledig over te dragen. Het is duidelijk dat elke eventuele overdracht gecompenseerd zal moeten worden. Men moet geen overdracht van bijkomende financiële middelen verwachten. Wel werd voorzien in een terugvordering op basis van de financiële middelen die nu al zijn overgedragen aan de personenbelasting. Het wetsontwerp zal een zeer nuttige verduidelijking zijn van de bevoegdheden in een aantal aangelegenheden en een bijsturing van de manier waarop de overdracht van middelen wordt georganiseerd. De gewestbelastingen zullen volledig aan de gewesten worden gestort.

De minister zal de techniek in detail toelichten bij de bespreking van het wetsontwerp over dit onderwerp.

Hetzelfde commissielid wenst te weten wat de opbrengst is van het Eurovignet.

De minister antwoordt dat de opbrengst ongeveer 4 miljard frank bedraagt.

ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

De heer Vandenberghe dient het amendement nr. 1 in dat ertoe strekt de woorden « artikel 77 van de Grondwet » te vervangen door de woorden « artikel 78 van de Grondwet ».

De auteur verklaart dat de minister niet geantwoord heeft op zijn vragen met betrekking tot de kwalificatie. De minister zou moeten weten dat de uitvoeringsbepalingen van een verdrag geen bicamerale materie in de zin van artikel 77 van de Grondwet zijn.

De auteur meent ook dat dit amendement naar de Parlementaire Overlegcommissie verzonden moet worden omdat deze commissie bevoegd is voor problemen inzake de kwalificatie van een artikel. De Overlegcommissie werd opgericht om te verhinderen dat één Wetgevende Kamer, namelijk de Kamer van volksvertegenwoordigers, alleen kon beslissen over de kwalificatie, gezien de invloed ervan op de rechtspositie van de Senaat.

De minister betwist deze stelling. De verzending naar de Parlementaire Overlegcommissie is een beslissing van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de voorzitter van de Senaat, niet van één lid van een commissie.

Een commissielid vraagt zich af of de minister een probleem inzake de inwerkingtreding van het ontwerp vreest indien de commissie zou beslissen om het wetsontwerp te verzenden naar de Parlementaire Overlegcommissie. Het protocol is reeds op 22 maart 2000 afgesloten en is dan meer dan 6 maanden op het kabinet van de minister blijven liggen, vooraleer het op 27 oktober 2000 bij hoogdringendheid naar de Raad van State is gestuurd. De Raad heeft een advies gegeven op 31 oktober 2000. Indien de minister het ontwerp eerder had ingediend, dan zou er zich nu geen probleem van termijn stellen.

Volgens een ander lid licht de auteur van het amendement niet toe hoe de commissie de Parlementaire Overlegcommissie moet consulteren. Trouwens, nu wordt het tegengestelde verdedigd van wat hij steeds heeft verdedigd, namelijk dat wanneer één bepaling in een ontwerp duidelijk als een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 kan gekwalificeerd worden, noodzakelijkerwijze de bijzaken die in hetzelfde ontwerp vervat zijn, op dezelfde manier gekwalificeerd worden.

Een ander commissielid is het hier niet mee eens. Er was indertijd betwisting gerezen over de kwalificatie van de zogenaamde gemengde ontwerpen, waarvoor drie mogelijkheden konden gelden : ofwel alle bepalingen in één wetsontwerp opnemen dat dan deels aangelegenheden als bedoeld in artikel 77 en deels aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 zou regelen, ofwel de theorie van de hoofdzaak en de bijzaak, ofwel moeten de bepalingen gesplitst worden over twee wetsontwerpen naargelang ze aangelegenheden als bedoeld in artikel 77 of aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 regelen. Ingevolge het toen bereikte compromis, worden dergelijke gemengde ontwerpen als twee verschillende ontwerpen ingediend. Spreker heeft zich altijd gehouden aan de bepaling van dit compromis.

Aangezien het voorliggende wetsontwerp concrete wijzigingen van het materieel recht voorstelt, is er een probleem van kwalificatie. De minister weigert inhoudelijk te antwoorden op de vraag over de kwalificatie. Dat is wellicht de nieuwe debatcultuur van de regerende meerderheid.

De minister antwoordt dat dit wetsontwerp tot doel heeft het protocol goed te keuren en de bepalingen van het protocol om te zetten in de wetgeving. Het gaat dus niet over het interpreteren of het uitvoeren op basis van een interpretatie van bepalingen uit de Belgische wetgeving.

Het wetsontwerp is bedoeld om het protocol goed te keuren, om ervoor te zorgen dat het protocol uitwerking heeft en om de bepalingen ervan op te nemen in de Belgische wetteksten.

Deze interpretatie is niet nieuw. Er zijn al bepalingen over geformuleerd naar aanleiding van andere goedkeuringen en de Raad van State heeft deze interpretatie al bevestigd in een advies waarin hij deze redering volgt en besluit dat er geen opmerkingen zijn.

Wat de termijnen betreft is het inderdaad zo dat het protocol dateert van maart 2000. Het is toen op de gebruikelijke manier intern behandeld. De minister geeft toe dat hij bij de opening van het parlementaire jaar de behandeling had kunnen bespoedigen, maar dat hij op dat moment naar aanleiding van de stijgende olieprijzen met de transportsector een diepgaand debat voerde over het eurovignet.

Hoewel de minister toen niet gestemd heeft voor de bepalingen met betrekking tot de overlegcommissie, meent hij dat de wet naar de letter noch naar de geest de mogelijkheid inhoudt dat een lid van welke vergadering ook de procedure blokkeert. Als de Senaat bij meerderheid besluit dat dit geschil onderzocht moet worden, zal de overlegcommissie dit moeten bespreken. De minister zal graag vernemen waarom het lid zijn interpretatie van artikel 77 wijzigt, en hoe dossiers voortaan aan de Senaat zullen moeten worden voorgesteld. Als de mening van de indiener van het amendement het haalt en als de Senaat de bicamerale bepalingen wil beperken, vormt dit geen struikelblok voor het regeringswerk.

Een ander lid vraagt of het wel steek houdt te stemmen over amendementen, aangezien het hier gaat om een protocol bij een internationaal verdrag. Een dergelijk verdrag kan toch niet geamendeerd worden. Als het hier een internationaal verdrag betreft, dat dus niet geamendeerd kan worden, wordt er louter over de gehele tekst gestemd. Als het echter geen internationaal verdrag betreft, wordt er over de artikelen van het protocol gestemd.

Een lid stipt aan dat de argumentatie dat men een verdrag niet kan amenderen, nooit de kwalificatie van het wetsontwerp betreft. Een internationaal verdrag wordt, zoals terecht opgemerkt, nooit goedgekeurd in artikelsgewijze of deelsgewijze bespreking.

Het is bijgevolg duidelijk dat dit wetsontwerp een gemengde materie betreft. Ook de titel van het ontwerp zegt dit. De wet van december 1994 betreft niet enkel de goedkeuring van een verdrag, maar ook de uitvoering van een Europese richtlijn. De uitvoering van een richtlijn heeft niet tot gevolg dat het wetsontwerp een bicamerale materie betreft.

Artikelen 2 tot en met 8

Over deze artikelen worden geen verdere vragen meer gesteld.

Artikel 7bis (nieuw)

De heren Caluwé en Vandenberghe dienen het amendement nr. 2 in dat ertoe strekt een artikel 7bis (nieuw) in te voegen (zie Stuk Senaat, nr. 2-583/2).

De minister kan dit amendement niet aanvaarden.

Het wetsontwerp is bedoeld om het Protocol goed te keuren en de bepalingen van het Protocol om te zetten in de wetgeving. Het gaat dus niet over het interpreteren of het uitvoeren op basis van een interpretatie van bepalingen uit de Belgische wetgeving.

Het amendement neemt de bepalingen van het Protocol niet gewoon over, en past dus niet in de toepassingssfeer van artikel 77 van de Grondwet.

STEMMINGEN

Het amendement nr. 1 wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen.

Het artikel 1 wordt aangenomen met 9 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

De artikelen 2 tot en met 8 worden eenparig aangenomen door de 13 aanwezige leden.

Het amendement nr. 2, dat tot doel heeft een artikel 7bis (nieuw) in te voegen, wordt verworpen met 10 tegen 4 stemmen.

Het wetsontwerp wordt in zijn geheel eenparig aangenomen door de 14 aanwezige leden.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Louis SIQUET. Paul DE GRAUWE.

TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE


Zie Stuk nr. 2-583/4