Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-25

ZITTING 2000-2001

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Financiën

Vraag nr. 654 van de heer de Clippele d.d. 15 mei 2000 (Fr.) :
BTW. ­ Overdracht van een bedrijfsafdeling of van een algemeenheid van goederen.

Er vindt een overdracht plaats van een bedrijfsafdeling of van een algemeenheid van goederen waarop de artikelen 11 en 18, § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde van toepassing zijn. De bedrijfsafdeling of de algemeenheid van goederen bevat een nieuw onroerend goed en men heeft gekozen voor de toepassing van de BTW overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 14 tot uitvoering van het BTW-Wetboek. Moet men in dat geval de overdracht van het onroerend goed op een andere manier aangeven dan in de periodieke BTW-aangifte ?

Zo ja, welke belastinggrondslag komt hier in aanmerking ?

Welke sanctie staat er op het niet-indienen van een dergelijke aangifte ?

Antwoord : Een belastingplichtige, waarvan de economische activiteit niet bestaat in de geregelde verkoop van nieuwe gebouwen in de zin van het BTW-Wetboek, mag, wanneer hij een dergelijk gebouw vervreemdt en voor de toepassing van de BTW geopteerd heeft, bedoelde handeling niet opnemen in de periodieke BTW-aangifte, maandelijks of trimestrieel, die hij normaal in de uitoefening van zijn geregelde economische activiteit moet indienen.

De belastingplichtige moet die toevallige handeling opnemen in de bijzondere aangifte voorzien in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970 met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen, de vestigingen van een zakelijk recht op een gebouw en de overdrachten en wederoverdrachten van dergelijk recht overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 of in artikel 44, § 3, 1º, a), tweede streepje, of b), tweede streepje, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.

Wanneer het gebouw dat het voorwerp is van de vervreemding, deel uitmaakt van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling, waarvan de overdracht tot de werkingssfeer van de artikelen 11 en 18, § 3, van het BTW-Wetboek behoort, moet de hiervoor bedoelde bijzondere aangifte worden ingediend binnen de maand te rekenen vanaf de overdracht. Bovendien dient zij te vermelden dat het gebouw deel uitmaakt van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling waarvan de overdracht, ingevolge voornoemde artikelen, de BTW niet verschuldigd maakt.

De maatstaf van heffing, bepaald overeenkomstig de in deze materie van kracht zijnde wettelijke bepalingen, moet opgenomen worden in de bijzondere aangifte.

Anderzijds voorzien reglementaire bepalingen niet in een sanctie in geval van niet-indiening van de bijzondere aangifte. Het betreft hier uiteraard een lacune en ik heb mijn administratie belast met de voorbereiding van een ontwerp om dit te verhelpen.

Ik trek alleszins de aandacht van het geachte lid op het belang dat de belastingplichtige heeft om die aangifte in te dienen. Het is immers in die aangifte dat hij de belasting in aftrek brengt die rechtstreeks verband houdt met de overdracht van het gebouw en die hij in voorkomend geval niet of slechts gedeeltelijk heeft uitgeoefend in hoofde van zijn economische activiteit of van de tot dan aan het gebouw gegeven bestemming. Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de economische activiteit van de belastingplichtige gedeeltelijk bestaat uit handelingen die geen recht op aftrek verlenen of wanneer hij het gebouw gedeeltelijk voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Wanneer, tenslotte, volgens de gegevens van die aangifte het resultaat een door de Staat verschuldigd bedrag is, geldt die aangifte, overeenkomstig artikel 5, tweede lid, in fine van koninklijk besluit nr. 14, eveneens als aanvraag om teruggaaf.