2-80 | 2-80 |
Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV), rapporteur. - Het is me een waar genoegen verslag te mogen uitbrengen over het wetsontwerp betreffende de gezinsbemiddeling.
Door de goedkeuring van het onderhavige wetsontwerp wordt de bemiddeling in familieaangelegenheden, die nu reeds gedeeltelijk in de praktijk wordt toegepast, wettelijk geregeld. Het betreft vooral het statuut van de bemiddelaars notarissen, advocaten of natuurlijke personen die een speciale opleiding hebben gevolgd en die door de rechter kunnen worden aangewezen in bepaalde familiale geschilprocedures, zoals de vorderingen met betrekking tot de verplichtingen ontstaan uit het huwelijk, wederzijdse rechten en verplichtingen van de echtgenoten, gevolgen van de echtscheiding, ouderlijk gezag enzovoorts.
De bemiddeling is een tussenstap in een gerechtelijke procedure. Mediatie of bemiddeling betekent een fundamenteel andere kijk op geschillen en op de oplossing ervan. De betrokken partijen werken samen met de bemiddelaar aan de oplossing van hun conflict. De huidige vormen van bemiddeling hebben aangetoond dat dankzij deze actieve medewerking, de uiteindelijke overeenkomst gemakkelijker door de partijen wordt aanvaard en nageleefd.
Ook vanuit proceseconomisch oogpunt is bemiddeling een goed instrument omdat de deskundige persoon de onderhandelingen voert tussen de partijen en omdat de zaak pas opnieuw voor de rechter wordt gebracht nadat er eventueel een akkoord werd bereikt. De rechter behoudt evenwel zijn rechtsprekende bevoegdheid. Volgens een bepaalde rechtsleer zou er rolverwarring ontstaan wanneer eenzelfde persoon tegelijkertijd recht moet spreken en mediëren.
De commissie voor de Justitie heeft het ontwerp aan een grondig onderzoek onderworpen. We hebben belangrijke verduidelijkende aanvullingen aangebracht aan de tekst die door de Kamer werd goedgekeurd. We kunnen met enige fierheid zeggen dat de Senaat zijn rol als reflectiekamer hier wel degelijk heeft vervuld.
Bij het begin van de besprekingen, op 5 juli 2000, heeft de commissie de Raad van State om advies gevraagd. De vraag luidde of de federale overheid bevoegd is om deze vorm van geschillenregeling, waarbij naar een minnelijke schikking wordt gestreefd, te institutionaliseren. De bemiddeling is immers een tussenstap in een gerechtelijke procedure.
In september jongstleden verklaarde de Raad van State dat de federale overheid wel degelijk bevoegd is inzake deze materie. Hij baseert zijn conclusie op de bevoegdheidsverdeling luidens dewelke de federale staat bevoegd is voor de toepassing van de regels van het Gerechtelijk Wetboek. Ik citeer: "De bevoegdheid om deze vorm van bemiddeling in te voeren, houdt de bevoegdheid in om de nadere regels ervan vast te stellen en inzonderheid om te bepalen welke personen als bemiddelaar kunnen worden aangesteld... Zulks neemt niet weg dat de gemeenschappen in het kader van hun bevoegdheid inzake hulp en bijstand aan gezinnen en kinderen "bijkomende of aanvullende rechten mogen toekennen" bovenop die waarin de federale wetgeving ter zake voorziet en dat ze, als ze dat wenselijk achten, andere vormen van gezinsbemiddeling mogen invoeren."
Ook onze commissie heeft vervolgens een aantal hoorzittingen gehouden. De Kamer van Volksvertegenwoordigers heeft uitsluitend advocaten gehoord, maar de Senaat heeft geopteerd voor hoorzittingen waarbij ook magistraten, een vrederechter en vertegenwoordigers van welzijnswerkers, zowel Nederlandstaligen als Franstaligen, om hun mening werden gevraagd. Als gevolg van deze hoorzittingen werden belangrijke verduidelijkende amendementen ingediend.
De medewerkers van de minister hebben deze
ondergebracht in één amendement, onderverdeeld in subamendementen, dat door de commissieleden werd aangenomen.
(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)
Er zijn 7 belangrijke aanvullingen aangebracht om het oorspronkelijke wetsontwerp te verduidelijken.
Ten eerste wordt in de titel het woord "gezinsbemiddeling" vervangen door de woorden "proceduregebonden bemiddeling in familiezaken". De term "gezinsbemiddeling" is te beperkend om het toepassingsgebied van het ontwerp weer te geven. Bovendien wordt met de wijziging de bemiddeling in het kader van een procedure voor de rechtbank gesitueerd tegenover de niet-proceduregebonden bemiddeling in familiezaken, die buiten de gerechtelijke procedure kan plaatsvinden.
Ten tweede wordt de mogelijkheid voor de rechter om een bemiddelaar aan te wijzen uitgebreid tot vorderingen met betrekking tot de verplichtingen ontstaan uit het huwelijk, de wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten, de gevolgen van de echtscheiding, het ouderlijk gezag, echtscheiding op grond van bepaalde feiten, echtscheiding door onderlinge toestemming, scheiding van tafel en bed, omzetting daarvan in echtscheiding en de vorderingen voortvloeiend uit de feitelijke samenwoning.
Ten derde zijn er kleine tekstherschikkingen, alsook een vereenvoudiging en verduidelijking van de te volgen procedure. Zo mag de rechter alleen een bemiddelaar in familiezaken aanwijzen met wie de partijen het eens zijn. Die beslissing is een beslissing alvorens recht te doen in de zin van artikel 19, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek. Het is dus geen eindvonnis, maar de aanbeveling van een maatregel.
De amendementen die de rechter verplichten de mogelijkheid om een beroep te doen op een bemiddelaar te melden aan de partijen die een geschil voorleggen, werden niet aangenomen. De minister was van oordeel dat die verplichting kan leiden tot een formele mededeling door de rechter. De indieners van het amendement wilden echter wijzen op het bestaan van de bemiddeling in familiezaken. Die doelstelling kan volgens de minister ook worden bereikt met een omzendbrief van de procureurs-generaal, die de rechters verzoekt de partijen te informeren over de bemiddelingsmogelijkheid.
Ten vierde zijn er verduidelijkingen aangebracht met betrekking tot de persoon die als bemiddelaar kan worden aangesteld. Zo wordt gewezen op de erkenning van de opleiding van advocaten, notarissen en de natuurlijke personen. De Koning kan de criteria bepalen voor de erkenning van de bemiddeling in familiezaken, na raadpleging van de daartoe bevoegde overheid. Een amendement met betrekking tot de oprichting van een erkenningscommissie werd echter niet aangenomen.
Ten vijfde is er een amendement aangenomen inzake het beroepsgeheim.
Het oorspronkelijk wetsontwerp bepaalde zonder meer dat artikel 158 van het Strafwetboek inzake het beroepsgeheim van toepassing is op de bemiddelaar. Zowel uit het advies van de Raad van State als uit de rechtsleer en de hoorzittingen bleek dat het raadzaam is de inhoud van het beroepsgeheim nader te omschrijven. Bovendien leek het ook noodzakelijk ervoor te zorgen dat informatie die bij bemiddeling in familiezaken aan het licht komt, vertrouwelijk blijft. Een regeringsamendement, dat instemming kreeg van de commissie, geeft een duidelijke omschrijving van het beroepsgeheim. Ondanks de zeer gedetailleerde regeling krijgt de bemiddelaar duidelijkheid over de inhoud van het beroepsgeheim en over de te volgen procedure bij de schending ervan.
Een zesde reeks aanvullingen heeft betrekking op de rechtsbijstand. Via de nodige amendementen wordt rechtsbijstand mogelijk met betrekking tot de kosten van de bemiddelaar. De Raad van State vond deze mogelijkheid een stap vooruit voor de sociaal rechtvaardige toepassing van het wetsontwerp.
Ten zevende, het wetsontwerp voorziet in een overgangsregel om discriminaties te vermijden tussen de verschillende categorieën van personen die als bemiddelaar kunnen optreden. Zolang de bevoegde overheden geen erkenningscriteria hebben vastgelegd voor de erkenning van de natuurlijke personen, kunnen deze worden aangewezen als bemiddelaar in familiezaken wanneer zij het bewijs kunnen leveren van een opleiding die minstens gelijk is aan een opleiding bij een erkende instantie voor zowel advocaten als notarissen.
De regering heeft bewust geopteerd om geen definitie van bemiddeling te formuleren in het wetsontwerp om niet het gevaar te lopen dat de bevoegdheid van de bemiddelaar wordt beknot. Gelet op de recente ontwikkelingen binnen ons rechtssysteem van deze vorm van alternatieve oplossing van geschillen, lijkt het niet aangewezen om deze nu reeds te definiëren. Bemiddeling kent een steeds toenemend succes en raakt aan verscheidene domeinen van het sociale leven. Het is dan ook niet aangewezen om dit enkel te definiëren voor een welbepaald gebied zoals de bemiddeling in familiezaken. Zo wordt immers het risico gelopen dat de bemiddeling wordt beperkt binnen een te restrictieve omschrijving.
Bovendien lijkt een definiëring van het begrip nu niet aangewezen daar de Europese Unie momenteel een onderzoek voert. Zoals sommige rechtsgeleerden het mooi zeggen "Bemiddelen is zoals iemand versieren: er zijn geen vaste regels voor".
Het voorliggend ontwerp is een goede wet die een vereenvoudiging, een verduidelijking en een effectieve toepassing van de bemiddeling in familiezaken voor ogen heeft zowel door advocaten, notarissen als de natuurlijke personen uit de welzijnssector die over de nodige erkenning beschikken.
De praktijk moet uitwijzen of het een effectieve wet is. Wij zijn er echter van overtuigd dat het wetsontwerp de nodige garanties biedt om de vooropgestelde doelstellingen te bereiken.
Mijnheer de voorzitter, als u het mij toestaat zal ik nu het woord nemen als vertegenwoordiger van de Agalev-Ecolo-fractie.
Wij zijn verheugd over de totstandkoming van deze wet. Ofschoon wij er volledig achter staan, wens ik hier kort de nadruk te leggen op drie punten.
Het is een belangrijke stap voorwaarts dat conflicten voortaan benaderd zullen worden via bemiddeling. Alle partijen varen daar wel bij, vooral de kinderen.
De amendementen die wij in de commissie hebben ingediend, wens ik hier niet opnieuw in te dienen omdat het beoogde doel ook kan worden bereik op de door de minister voorgestelde manier, namelijk door middel van een omzendbrief aan de procureurs-generaal met de vraag aan de rechters er telkens op te wijzen dat de mogelijkheid tot bemiddeling bestaat.
Tot slot zijn wij van mening dat, hoewel dit een belangrijke stap vooruit is de mogelijkheid tot bemiddeling moet worden uitgebreid tot de geschillen die ontstaan bij de vereffening-verdeling van de door de echtscheiding ontbonden gemeenschap van goederen of van geschillen naar aanleiding van de onverdeeldheid tussen de echtgenoten.
Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Nous avons pu avoir un débat approfondi sur ce projet et bénéficier de l'apport très constructif des personnes auditionnées dans le cadre de la discussion. Des consensus ont été recueillis sur des points importants, au-delà des clivages politiques. La commission de la Justice du Sénat a fait oeuvre utile, ce qui montre qu'il est parfois bon de se réunir à huis clos pour réfléchir à ce type de projet de société. J'éprouve une réelle satisfaction à pouvoir contribuer à des débats sur des sujets qui nous tiennent à coeur, en évitant les discussions partisanes.
Le projet, tel qu'il nous a été transmis par la Chambre, avait déjà fait l'objet d'un important travail. Outre l'avis du Conseil d'État, les réactions des acteurs dans la société, notamment des médiateurs non-avocats et non-notaires sont des éléments positifs. Nous avons entendu ces personnes et nous avons pu améliorer voire modifier de manière assez importante le projet de loi transmis par la Chambre. Je souhaite vivement que ce texte, qui doit maintenant être renvoyé à la Chambre, y soit défendu, dans l'état où il se trouve, par le ministre. En effet, les modifications importantes que peut apporter le Sénat à un texte venant de la Chambre suscitent fréquemment une réaction d'étonnement de la part de la commission de la Chambre. Je compte donc sur l'appui du ministre pour défendre le texte modifié par notre assemblée.
Sur quels points notre travail a-t-il porté ? D'abord, sur l'intitulé du projet. On s'est beaucoup interrogé sur la notion même de médiation familiale dans le cadre de la procédure judiciaire. Bien entendu, il s'agit d'une compétence fédérale. C'est un point acquis, le Conseil d'État a été très clair à ce sujet. Nous avons donc le pouvoir et la compétence de légiférer en cette matière, à condition que la médiation se situe dans le cadre d'une procédure judiciaire. Nous avons renoncé à inclure dans le texte de loi une définition de la notion de médiation familiale judiciaire. Nous avons en effet pris conscience que le fait de la définir pouvait créer des difficultés, étant donné l'absence de définition unanimement reconnue, et risquait de mener à des conflits de compétences entre le fédéral et les communautés. Je pense que nous avons bien fait de ne pas définir cette notion.
Le champ d'application de la loi a été précisé et élargi en tenant compte en particulier des remarques du Conseil d'État et des amendements que j'avais déposés.
Des précisions importantes et nombreuses ont été données en ce qui concerne la procédure judiciaire, particulièrement en matière de communication des décisions de justice aux parties. Sur ce point, l'audition des magistrats a été très positive.
L'article 734quater concernant les personnes pouvant être désignées comme médiateurs familiaux en matière judiciaire a été adapté. Le noeud de ce projet, comme l'a souligné Mme Kaçar, était de savoir en quoi les médiateurs non-avocats et non-notaires, juristes la plupart du temps mais pas seulement juristes, pouvaient intervenir comme médiateurs sans faire partie d'une profession reconnue. C'était là la demande principale du terrain et le gouvernement a été attentif aux amendements que nous avons tous déposés à ce propos.
J'avais souhaité la création d'une commission fédérale visant à assurer le caractère interdisciplinaire et harmonisé des formations tant des avocats et notaires que des médiateurs issus d'autres professions. Cet amendement-là n'a pas été retenu mais un bon compromis a été trouvé en donnant au Roi la possibilité, après consultation des autorités d'agrément concernées, de déterminer des critères d'agrément spécifiques communs pour toute personne visée par le projet souhaitant pratiquer la médiation familiale judiciaire.
Je crois que la préoccupation des médiateurs non-avocats et non-notaires a été rencontrée, principalement en ce qui concerne la nécessité de disposer d'un lieu où pourrait être assuré le caractère interdisciplinaire d'une future profession, laquelle pourrait faire l'objet d'une réglementation.
La disposition relative à la confidentialité et au secret professionnel a été largement amendée, notamment en fonction de l'amendement que j'ai personnellement déposé, et je m'en réjouis.
Il est très important de savoir dans quel cadre déontologique opèrent ces nouveaux acteurs dits médiateurs. Il y va d'un contentieux extrêmement sensible ; la confidentialité des cas et des paroles prononcées par les époux devant un médiateur doit être assurée.
Il faudra, je crois, élaborer un code de déontologie des médiateurs. Cela ne figure pas dans le projet de loi, mais la disposition relative à la confidentialité et au secret professionnel dont nous avons longuement discuté va dans le bon sens.
Un autre point important est l'assistance judiciaire. C'est en fait le coût de la médiation. Autant je suis favorable à un développement des médiations en général, non seulement pour désengorger les tribunaux mais aussi pour disposer de nouvelles méthodes de résolution des conflits, autant je suis soucieuse que ces nouvelles voies ne soient pas réservées aux personnes pouvant se permettre la médiation. En effet, le prix d'une médiation est excessivement élevé, le coût horaire d'un médiateur allant de 1.000 à 3.000 francs l'heure. Je veux éviter qu'à l'avenir les médiations soient réservées aux riches.
Certes, il faut désengorger la justice, monsieur le ministre, mais je déplorerais que toutes les voies alternatives de résolution de conflits, qu'il s'agisse de médiation, de conciliation ou d'arbitrage, soient réservées à une partie seulement de la population. Il faut veiller à ce que l'assistance judiciaire joue également pour l'intervention des médiateurs familiaux.
Conformément à notre souhait, le projet amendé prévoit une disposition transitoire permettant aux personnes qui exercent actuellement la médiation familiale et qui ont une compétence au moins équivalente à celle des avocats et des notaires de continuer à exercer leur profession, même si cette dernière n'est pas réglementée. Il faut souligner que ces personnes disposent souvent de ladite compétence car elles ont elles-mêmes formé des avocats et des notaires. Je pense aux juristes qui se sont formés dans notre pays mais aussi au Canada, pays qui est très en avance en matière de médiation familiale.
J'en viens aux points plus négatifs du projet, qui pourraient être améliorés soit prochainement par la Chambre, soit dans un avenir plus lointain, lorsqu'une première évaluation de la mise en oeuvre de la loi aura eu lieu.
Je relève en premier lieu le caractère volontaire de la médiation. J'ai l'impression que le texte que nous allons adopter ne donne pas encore pleinement satisfaction aux remarques formulées par le Conseil d'État, qui souhaitait voir apparaître plus clairement que l'accord des parties devait porter tant sur le principe du recours à la médiation que sur le choix du médiateur. En tant que législateur, nous avons voulu faire apparaître ce principe, mais je crois que le texte adopté manque encore un peu de clarté sur ce point.
Le deuxième point quelque peu imparfait concerne le rôle du juge. Un amendement de Mme Kaçar prévoit l'obligation pour le juge de donner une information claire et circonstanciée aux parties sur la médiation familiale et de leur proposer d'y recourir, même si elles n'y pensaient pas elles-mêmes.
Cet amendement me paraît très clair et j'aurais préféré qu'il soit adopté tel quel dans le projet. Il n'a été retenu ni dans sa lettre ni dans son esprit et je le déplore quelque peu, mais le texte va dans le bon sens.
Enfin, j'évoquerai le principe consistant à reconnaître non seulement les personnes physiques comme médiatrices mais éventuellement des personnes morales. Certes, je crois profondément aux liens privilégiés qui doivent exister entre les personnes qui ont recours à un médiateur et le médiateur lui-même, mais je trouve tout de même le texte un peu sévère. Il ne prévoit pas que le juge puisse désigner une association. Nous savons tous que dans nos communautés respectives, il existe des décrets régissant l'organisation de centres de planning familial où des médiateurs - des médiateurs familiaux en particulier - agissent déjà depuis bien longtemps. Je pense que le texte aurait donc pu être plus souple : on aurait pu donner la possibilité au juge de désigner une association ou un centre de planning familial aux compétences professionnelles reconnues, qui aurait à son tour désigné en son sein la personne physique en charge du dossier. Peut-être aurions-nous donc pu être plus larges à cet égard et prévoir le renvoi à une personne morale et non uniquement à une personne physique.
En conclusion, je rappelle que j'avais déposé un amendement prévoyant la création d'une commission fédérale pour la médiation familiale. Loin de moi l'idée de vouloir créer des structures inutiles - le législateur a trop souvent tendance à créer de nouvelles structures - mais mon souci était de répondre à l'interpellation des médiateurs.
En effet, ils nous faisaient remarquer que si certains médiateurs se forment - il s'agit d'avocats, de notaires, de juristes, d'assistants sociaux... - force est de constater que ces derniers ne disposent d'aucun lieu où se réunir pour évaluer leur pratique et peut-être à long terme pour réglementer cette profession et faire progresser la réflexion à son sujet. Je pense qu'une commission d'avis - sans pouvoir réglementaire - aurait été utile car elle aurait permis à ces personnes d'avoir des échanges sur leur pratique, dans un cadre pluridisciplinaire. Je crains que chaque profession - les avocats d'un côté, les notaires de l'autre - ne prenne des initiatives en son sein mais qu'il n'y ait pas de dialogue entre les professions. Or la réflexion pluridisciplinaire est importante ; nous l'avons encore observé au sein même de notre commission, où chacun, juriste ou non-juriste, a apporté sa pierre à l'édifice pour améliorer ce projet. Mon seul souci, monsieur le ministre, est que le gouvernement continue à soutenir ce texte à la Chambre et qu'il soit voté dans les meilleurs délais.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Mevrouw Kaçar heeft er al op gewezen dat het wetsontwerp betreffende de gezinsbemiddeling op veel belangstelling kon rekenen in de commissie voor de Justitie. We hebben terecht heel wat tijd uitgetrokken voor de hoorzittingen en de bespreking. De samenleving beseft als maar meer dat niet elk geschil als een juridisch conflict moet worden aangezien. Dat geldt ook voor familiezaken: voor ernstige geschillen tussen familieleden of beslissingen tot echtscheiding moeten mogelijkheden bestaan om de communicatie te ondersteunen en te bevorderen. Door die communicatie open te houden kunnen oplossingen worden uitgewerkt, die door elk van de betrokkenen als billijk worden ervaren en bijgevolg duurzaam zijn. Zeker wanneer er kinderen bij betrokken zijn, die het recht hebben om beide ouders te waarderen en te blijven respecteren, is het belangrijk dat de conflicten tussen de ouders in de mate van het mogelijke worden beperkt en dat na een echtscheiding de contacten tussen de kinderen en beide ouders in alle rust kunnen verlopen.
Een echte bemiddeling kan een waardevol instrument voor een alternatieve geschillenoplossing zijn. Ze beoogt een oplossing te bereiken die door de conflicterende partijen zelf wordt uitgewerkt met de bijstand van een derde, de bemiddelaar. Die reikt de partijen de middelen aan om met elkaar te communiceren en helpt ze bij de onderhandelingen. Zo kunnen de partijen zelf een regeling uitwerken die ze als juist ervaren en hen niet wordt opgelegd. Die benadering heeft als voordeel dat de partijen na de oplossing van het geschil gemakkelijker een contact kunnen behouden, dat niet langer door het conflict wordt beheerst, maar waarin de communicatie is hersteld.
Gelukkig stellen we vast dat deze benadering om familiale conflicten op te lossen aan maatschappelijk belang wint. We staan dan ook achter dit ontwerp dat aan de al bestaande bemiddelingspraktijken een wettelijke grondslag geeft.
Het wetsvoorstel van de kamerleden Vandeurzen en Van Parys was het uitgangspunt. Doorheen de parlementaire werkzaamheden werd het toepassingsgebied van het oorspronkelijk voorstel verruimd en verdiept. De aanpassingen aan de titels spreken al voor zich. Het oorspronkelijke voorstel had betrekking op de echtscheidingsbemiddeling. De Kamer wijzigde dit tot een voorstel betreffende de gezinsbemiddeling. De Senaatscommissie voor de Justitie was van oordeel dat de familiale problematiek nog ruimer is dan de relaties in een kerngezin en heeft daarom geopteerd voor de nog bredere bemiddeling in familiezaken.
De vele voorgestelde amendementen resulteerden in een heldere amendering, mede voorgesteld door de regering. Het oorspronkelijk voorstel werd dan ook op wetgevingsvlak aanzienlijk verbeterd. Bovendien werden garanties vastgelegd voor de kwaliteit van en de gelijke toegang tot de bemiddeling.
Toch meen ik mijn amendement met betrekking tot de informatieplicht opnieuw te moeten indienen. Verscheidene bemiddelaars waren van oordeel dat de rechter altijd zou moeten wijzen op de mogelijkheid tot bemiddeling. Er moeten inderdaad inspanningen worden gedaan om alle rechtzoekenden vertrouwd te maken met mogelijkheid tot familiale bemiddeling.
Mevrouw Martine Taelman (VLD). - Een wetsvoorstel met in de titel de woorden "betreffende de echtscheidingsbemiddeling" kan op weinig enthousiasme rekenen bij de VLD. Bemiddeling is een privé-aangelegenheid tussen partijen en kan in geen geval worden opgelegd door een rechter. Het oorspronkelijke voorstel was in dit opzicht dan ook geen goede zaak, aangezien de rechter partijen kon dwingen, weliswaar met zachte hand, met een bemiddeling akkoord te gaan. Uit de in de Senaatscommissie gehouden hoorzittingen bleek duidelijk dat experts ons standpunt bevestigen: bemiddeling kan slechts lukken indien beide partijen vrijwillig en gemotiveerd de procedure aanvaarden.
Daarenboven sprak het oorspronkelijke voorstel over echtscheidingsbemiddeling in het kader van artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek, te weten de dringende en voorlopige maatregelen voor de vrederechter. Volgens de bepalingen van dat artikel dient de vrederechter nog te verzoenen. Bijgevolg is het onverenigbaar met de notie van echtscheidingsbemiddeling.
Ook werden feitelijk samenwonenden de facto uitgesloten van de toepassing van het voorstel, wat voor de VLD al evenmin aanvaardbaar was.
De besprekingen in de kamercommissie leidden tot een nieuwe tekst. Met de basisprincipes ervan kon de VLD akkoord gaan. Toch vonden we het na evocatie door de Senaat nodig dat het advies van de Raad van State op technisch vlak wordt gevolgd. Het wetsontwerp werd dan ook in belangrijke mate geamendeerd en het advies van de Raad van State werd grotendeels gevolgd.
De titel werd aangepast, teneinde een grotere overeenstemming te verkrijgen tussen de Nederlandstalige en de Franstalige tekst. Als een gezin reeds uiteengevallen is of op het punt staat uiteen te vallen, is het ook niet logisch nog van gezinsbemiddeling te spreken.
Om daarenboven de grenzen van het ontwerp af te bakenen werd aan de titel toegevoegd dat het gaat om proceduregebonden bemiddeling. Dat maakt duidelijk dat de nationale wetgever zich niet begeeft op het domein van de gemeenschappen en de gewesten. Ook voor de gebruiker van de bemiddelingsprocedure geeft deze term duidelijker de context aan waarin de bemiddelaar optreedt.
Overeenkomstig het advies van de Raad van State werden de domeinen waarin bemiddeling kan worden gevraagd, op een meer algemene manier omschreven door verwijzing naar de betreffende titels en hoofdstukken van het Burgerlijk en het Gerechtelijk Wetboek.
Het beroepsgeheim werd geëxpliciteerd overeenkomstig het advies van de Raad van State, niet alleen door verwijzing naar artikel 458 van het Strafwetboek, maar ook door aan te geven op welke manier de aan de bemiddelaar overhandigde documenten moeten worden behandeld. In deze toch wel heel delicate materie is deze bepaling primordiaal.
Verder werd bepaald dat de beslissing een beroep te doen op een bemiddelaar een beslissing is alvorens recht te doen, in de zin van artikel 19, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Uitermate belangrijk is dat de minister van Justitie heeft aanvaard dat de kosten van de bemiddeling vallen onder de kosten van de rechtsbijstand. Op die manier krijgen minvermogenden op gelijke wijze toegang tot de bemiddelingsprocedure.
Last but not least werd in een overgangsmaatregel voorzien, zodat de bemiddelaars die geen advocaat noch notaris zijn, hun bemiddeling kunnen voortzetten na de inwerkingtreding van de nieuwe wet en de gelijke behandeling van deze categorie van bemiddelaars dus wordt gewaarborgd.
In een democratische maatschappij is het van het grootste belang dat de burger zich terugvindt in de beslissingen die door de rechterlijke macht worden genomen. Dat is jammer genoeg vaak niet het geval. De burger onderkent vaak niet voldoende de argumenten die tot een beslissing in deze of gene zin hebben geleid. Meestal is ook de rechtsgrond waarop de rechter zich heeft gebaseerd, te ingewikkeld om duidelijk door de burger te worden begrepen.
Inzake familiale conflicten, waar de emoties heel hoog oplaaien, is het voor de rechter nog veel moeilijker om een beslissing te nemen waarvan beide partijen de rechtvaardiging inzien. Om die reden wordt in het wetsvoorstel tot hervorming van het echtscheidingsrecht en de invoering van de foutloze echtscheiding, dat is ingediend door de volksvertegenwoordigers Coveliers, van der Hooft en Hove, voorzien in een actieve bemiddelingsrol voor de rechter, wanneer tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de gevolgen van de echtscheiding.
Een oplossing die beide partijen door onderhandelen bereiken, zullen ze immers veel gemakkelijker aanvaarden dan een oplossing die ex cathedra door de rechter wordt opgelegd.
Hetzelfde geldt uiteraard voor bemiddeling in familiezaken. Wanneer mensen die een relatie wensen te beëindigen, zich tot de rechter wenden om de gevolgen van die stap te regelen, loopt de opgelegde oplossing heel vaak mank en draagt ze bijna altijd de kiem van nieuwe conflicten in zich. Het wetontwerp is dus een goede zaak, want het geeft de partijen de kans zich met een rechterlijke beslissing te vereenzelvigen door zelf mee te werken aan de totstandkoming ervan. Ze begrijpen daardoor ook zeer goed de argumenten die tot de beslissing hebben geleid.
Bovendien maakt het wetsontwerp duidelijk dat het recht er is om oplossingen te vinden en niet om bestaande tegenstellingen tussen de mensen te verscherpen. Ook dat is een goede zaak. Het wetsontwerp sluit trouwens perfect aan bij het reeds vermelde VLD-voorstel tot hervorming van het echtscheidingsrecht en de invoering van de foutloze echtscheiding, dat binnenkort in de Kamer wordt besproken en waarvan we hopen dat het snel wet zal worden. Ook dit voorstel is een noodzakelijke stap om conflicten te vermijden en de moeilijke situaties van uit elkaar vallende gezinnen en relaties te ontmijnen.
Intussen kan onderhavig ontwerp op de volle steun van de VLD-fractie rekenen.
Mevrouw Kathy Lindekens (SP). - Aan wat onze collega's al hebben gezegd, zal ik nog enkele eigen accenten toevoegen.
Met het groeiend aantal echtscheidingen is de voorbije jaren langzaamaan de behoefte gegroeid aan bemiddeling voor scheidende partners die zelf geen uitweg uit hun conflicten kunnen of willen vinden. Vaak hebben ze kinderen en jammer genoeg behoren ook zij tot het `pakket' dat de ruziënde ouders moeten verdelen, met alle gevolgen van dien. Het is dus belangrijk zeer omzichtig te werk te gaan in een dergelijke bemiddeling.
Aangezien zowel advocaten en notarissen, in het raam van de federale wetgeving, als een aantal welzijnsinstellingen en bemiddelaars, met een erkenning van de gemeenschappen, aan scheidingsbemiddeling doen, was advies van de Raad van State noodzakelijk. Ons land mag dan zijn logica hebben, voor een gezin in moeilijkheden is het zeer moeilijk om een onderscheid te maken tussen de verschillende bemiddelaars en hun bevoegdheden. De Raad van State heeft eigenlijk bevestigd wat we al wisten: elke overheid kan binnen haar bevoegdheden haar eigen bemiddelaars aanstellen. Juridische bemiddeling wordt federaal geregeld, emotionele en psychische bemiddeling gebeurt op gemeenschapsniveau in het raam van de bijstand aan personen.
Theoretisch en institutioneel klopt dit als een bus, maar in de praktijk loopt een en ander door elkaar en is er niet altijd de duidelijkheid en eenvormigheid die de hulpzoekers - en laten we eerlijk zijn: ook de hulpverleners - nodig hebben. Dit probleem komen we ook op andere terreinen tegen, zoals de bijzondere jeugdzorg. Als hulpzoeker, hulpverlener, magistraat, lid van een comité of ook parlementslid word je, op de scheidingslijn tussen de bevoegdheden, wel eens van het kastje naar de muur gestuurd, omdat de verschillende wetten en decreten niet voldoende op elkaar zijn afgestemd. Anderhalf jaar geleden heeft het Vlaams Parlement, op aanbrengen van de commissie ad hoc over de bijzondere jeugdzorg, voorgesteld een parlementaire overleggroep op te richten waarin afgevaardigden van de verschillende assemblees in ons land zouden nagaan waar de blinde vlekken zijn, op welke punten mensen tussen wal en schip vallen. Zoals zo vaak, is de overleggroep er niet gekomen en dat blijf ik jammer vinden.
Er is alleszins een meer doorgedreven communicatie tussen de bevoegde ministers nodig dan degene die we in het verleden hebben gekend. Om de hulpzoekende echt goed te helpen, moeten de erkenningen, opleidingen en de eigenlijke bemiddeling op een degelijk gecoördineerde manier verlopen en moeten de federale overheid en de gemeenschappen daar een gemeenschappelijke visie over ontwikkelen. Daarin zullen allicht evenveel elementen zitten van juridische kennis als van psychologisch doorzicht en onderhandelingsvaardigheid.
Een tweede punt van bekommernis betreft de positie van de kinderen als betrokken partij in de scheiding. Ook zij gaan uit elkaar, ook al is dat voor hen meestal zonder ruzie en zonder dat ze over de scheiding zelf iets te zeggen hebben. Ze worden dikwijls niet als betrokken partij gezien. Toch kennen scheidende kinderen evenveel emoties, noden en verwachtingen als hun ouders. Het duidelijker laten horen van de stem van de kinderen, de slachtoffers van wat er tussen hun ouders is misgelopen, is een belangrijke opdracht voor de toekomst.
Met het in voege treden van deze wet zal er allicht een versnelling komen van de specialisatie van sommige aspecten van de bemiddeling. De situaties kunnen erg uiteenlopen: soms redetwist het scheidend koppel alleen over goederen, vaak zijn er alleen kinderen te verdelen. Als kinderen de inzet zijn van een hoogoplopende strijd, zou het goed zijn dat de zaak ook vanuit de meest kwetsbare partij bekeken wordt. Daarom precies is het zo belangrijk dat de commissie voor de Justitie zeer snel de problematiek van de positie van de kinderen bediscussieert. Daarbij gaat het niet alleen om de instelling van gespecialiseerde jeugdadvocaten die ook aan bemiddeling kunnen doen, maar ook om een grondige verbetering van het hoorrecht. De kwetsbaarheid van het kind en de zwakheid van diens positie in de echtscheidingsprocedure zijn problemen die in alle wetten over jeugd en over jeugdbescherming terugkomen. Dat komt onder meer doordat het kind meestal niet eens weet dat het kan worden gehoord, de procedure te ingewikkeld is, de leeftijdsdrempel vaak te hoog is en dies meer. Nochtans is het gekend dat kinderen die hun pijn niet kunnen verwoorden, omdat niemand naar hen wil of - door gebrek aan opleiding - kan luisteren, met hun problemen blijven zitten en later vaak in de bijzondere jeugdzorg terechtkomen. Daarom is het zo belangrijk dat we overal waar we een bijdrage kunnen leveren om dat te voorkomen, ook effectief ingrijpen.
Het verheugde me dan ook dat de minister in de commissie zijn medewerking beloofde aan een diepgaande discussie over deze problematiek.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik feliciteer mevrouw Kaçar voor het uitstekende verslag over de werkzaamheden van de Senaatscommissie voor de Justitie.
Het staat buiten kijf dat er nood is aan gezinsbemiddeling, zeker in bepaalde conflictgevallen waar het niet alleen gaat over de rechten en plichten van samenwonenden, man en vrouw, maar waar de kinderen vaak de inzet zijn. Voor de minister van Justitie is het echter altijd delicaat om dit probleem te benaderen omdat de gezinsbemiddeling geen impact mag hebben op het vertrouwen in de rechterlijke macht.
Tijdens het debat in de Senaat is duidelijk gebleken binnen welke krijtlijnen er in echtscheidingen en gezinsproblemen een beroep kan worden gedaan op gezinsbemiddeling. Een derde persoon moet op een cruciaal moment in de procedure een dialoog tussen de partijen tot stand proberen te brengen in plaats van de conflictsituatie te laten escaleren.
Le concept de la médiation en matière familiale, très répandu dans les pays anglo-saxons, n'est pas une nouveauté en Belgique. Les magistrats y ont régulièrement recours dans la mesure où elle permet de régler les différends familiaux de manière constructive, en substituant la concertation à la polémique. L'intervention d'un tiers neutre et indépendant - le médiateur - a pour but de faciliter, de structurer le dialogue entre les parties au conflit mais à la différence du juge, le médiateur n'impose pas sa décision.
L'institutionnalisation de la médiation a pour but d'apporter certaines garanties à ceux qui l'utiliseront et, à moyen terme, d'assurer un plus large recours à cette méthode de règlement de conflits familiaux.
Hier duikt er natuurlijk een moeilijkheid op die we onder ogen moeten durven zien. Daarom vond mevrouw De Schamphelaere het nodig een symbolische daad te stellen en haar amendement dat in de commissie al uitvoerig is besproken, opnieuw in te dienen.
In een land als België waar het principe van de scheiding der machten geldt, kunnen we moeilijk aan de rechterlijke macht een verplichting opleggen met betrekking tot de wijze waarop de bemiddeling moet gebeuren. In de praktijk stellen we vast dat de nieuwe generatie rechters door hun opleiding vaker gebruik maken van de mogelijkheid om gedurende de bemiddeling met de ouders de kinderen te horen. Over dat recht van het kind om gehoord te worden, zullen we zeker nog een debat moeten voeren, en de Senaat lijkt mij daarvoor als reflectiekamer de aangewezen plaats.
De Senaat mag er gerust in zijn dat ik de magistratuur zal wijzen op het bestaan van de nieuw goedgekeurde wet, zoals ik dat ook gedaan heb voor artikel 931 van het Burgerlijk Wetboek en zoals ik dat systematisch wil doen bij de totstandkoming van nieuwe technieken voor verhoren. Toen we vorige week de discussie hebben gevoerd over de audiovisuele opname van een verhoor van een minderjarige die slachtoffer of getuige is geweest van bepaalde feiten, heb ik me de bedenking gemaakt dat er voor de opleiding van magistraten nog heel wat moet worden gedaan en ik ben zeker bereid daaraan mee te werken.
Je dois également souligner que les différences qui existent entre ce projet et le texte transmis par la Chambre sont dues à la prise en considération, d'une part, de l'ensemble des remarques du Conseil d'État à l'exception de la question de la définition de la médiation et, d'autre part, des divers amendements qui ont été déposés au Sénat.
En ce qui concerne l'absence de définition, il faut garder à l'esprit que le concept de médiation est relativement neuf et qu'une période d'évaluation permettra de voir si une définition s'avère nécessaire. Des travaux sont d'ailleurs actuellement en cours à l'échelon européen.
L'intégration des différents amendements a notamment permis d'élargir le champ d'application de la loi, de mieux couvrir le médiateur par le secret professionnel et de permettre la prise en charge des frais de médiation dans le cadre de l'assistance judiciaire.
Enfin, ce projet de loi veille à une articulation harmonieuse entre le rôle que continuera à tenir le magistrat dans les conflits familiaux et celui qu'est appelé à jouer le médiateur.
Ik ben ervan overtuigd dat dit wetsontwerp straks zal worden goedgekeurd. Aangezien het geamendeerd werd zal het nadien door de Kamer verder worden afgehandeld.
-De algemene bespreking is gesloten.