2-574/3 | 2-574/3 |
21 NOVEMBER 2000
De dramatische gevolgen van de financiėle crises die sedert 1995 achtereenvolgens Mexico, Indonesiė, Maleisiė, de Filipijnen, Thailand en Braziliė hebben getroffen, hebben verschillende senatoren doen besluiten dat een aantal initiatieven zich opdringen om deze crises en de gevolgen ervan op derdewereldlanden te bestrijden. Gelet op het komende Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie, achtten zij de tijd rijp de regering ertoe aan te zetten een totaalplan voor te bereiden en dit op het Europese niveau te verdedigen.
Zo dienden de heren Morael en Maertens reeds op 15 december 1999 een voorstel van resolutie in over het invoeren van een minimumheffing op de speculatieve valutahandel (Stuk Senaat, nr. 2-235/1). Op 27 januari 2000 dienden de heren Mahoux c.s. een voorstel van resolutie in over het invoeren van een belasting op internationale kapitaalbewegingen (Stuk Senaat, nr. 2-314/1) en tenslotte dienden de heren Barbeaux en Dallemagne op 31 mei 2000 een voorstel van resolutie in betreffende de maatregelen die genomen moeten worden ter regulering van de mondiale kapitaalmarkt (Stuk Senaat, nr. 2-457/1).
Reeds tijdens de eerste besprekingen van deze voorstellen van resolutie was het duidelijk dat de draagwijdte ervan complex was en het antwoord niet zo eenduidig als op het eerste gezicht leek, ook al was iedereen het eens over de doelstelling, namelijk te komen tot een stabieler internationaal financieel stelsel. Meer bepaald werd de vraag gesteld of het invoeren van een heffing, al dan niet in de vorm van een vast percentage op het bedrag van de transacties in de wisselmarkten, de oplossing zou zijn en de destabiliserende speculatie zou doen afnemen.
Alvorens de bespreking ten gronde te voeren, besliste de commissie eerst een aantal deskundigen uit te nodigen. Deze hoorzittingen vonden plaats op 31 mei, 7 en 14 juni 2000 en zijn weergegeven in het Stuk Senaat nr. 2-235/12 van 20 juli 2000.
Na de deskundigen gehoord te hebben, heeft de werkgroep « Tobin-tax », voorgezeten door de heer De Grauwe, een voorstel van resolutie (zie bijlage) opgesteld dat, na de hierna weergegeven bespreking en amendering ervan in de werkgroep, door de meeste leden is aanvaard. De in de werkgroep geamendeerde tekst is op 10 november 2000 ingediend in de Senaat en op 21 november 2000 door de commissie besproken en aangenomen.
Een lid van de werkgroep was het helemaal niet eens met de naam van de werkgroep en vond deze eerder storend omdat hij de indruk zou wekken dat de werkgroep slechts een beperkte analyse beoogde, terwijl hij toch het probleem in een breder kader schetste. Dit lid stelde voor om noch in de resolutie noch in de toelichting te verwijzen naar de namen van de heren Tobin en Spahn.
Andere leden pleitten voor het behoud van de beide namen, vooral dan als historische referentie, ook al is het zo dat meer recente voorstellen tegemoet komen aan de tekortkomingen van de allereerste voorstellen.
De werkgroep besliste om in de toelichting de verwijzing naar het voorstel van de heer Tobin (een vast, maar relatief laag percentage op alle transacties heffen) en het voorstel van de heer Spahn (een variabel percentage, namelijk een lage belasting op « normale » transacties en een punitieve op de andere) te behouden, terwijl in de resolutie zelf dan niet meer naar de heren Tobin en Spahn wordt verwezen.
Een aantal leden meenden dat één van de verdiensten van de werkgroep is dat hij, vertrekkende vanuit een symbolisch voorstel, de zogenaamde Tobin-tax, de beperkingen van dit eerste voorstel heeft onderkend en heeft vastgesteld dat er inmiddels recentere studies zijn uitgevoerd die beter aan de ontwikkeling van de financiėle markten zijn aangepast. Enkele sprekers, tijdens de hoorzittingen, hebben aangetoond dat de Tobin-tax, gezien de periode waarin hij werd voorgesteld, een aantal problemen opriep. Andere onderzoeken hebben dan weer aangetoond dat een heffing mogelijk is.
De tweede verdienste van de werkgroep is dat hij erop gewezen heeft dat er niet enkel het probleem is van de heffing, maar ook van de stabilisering van de financiėle markten en de reglementering en dat er dus maatregelen genomen moeten worden ten opzichte van internationale financiėle instellingen.
Sommige leden waren van oordeel dat beide aspecten van de heffing in de verf moeten worden gezet : zowel de invloed van de heffing op de kortetermijnbewegingen als de fondsen die de heffing kan genereren.
Wat betreft de opdracht die aan de regering wordt gevraagd, was de werkgroep het erover eens dat hij een standpunt van de regering verwacht en niet de zoveelste studie over het onderwerp. Een heffing op internationale kapitaalbeweging is mogelijk. De vraag is of een dergelijke heffing wenselijk en/of opportuun is. Gelet op het feit dat de werkgroep het standpunt van de regering terzake nu nog niet kent, achtte zij het echter voorbarig om in de resolutie op te nemen dat de regering haar standpunt op internationaal vlak moet voorstellen en verdedigen. De werkgroep wenst dat de regering eerst het Parlement op de hoogte brengt, maar dan wel tijdig zodat er voldoende tijd blijft om in Kamer en Senaat erover te debatteren.
Enkele leden stelden voor om een concrete termijn te voorzien waarbinnen de regering klaar moet zijn met haar voorstel, doch dit werd niet weerhouden. Het is echter duidelijk dat het standpunt van de regering er zo vlug als mogelijk moet komen, zodat heel de procedure klaar is voor het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie.
Bepaalde leden vinden het belangrijk dat de resolutie vermeldt dat het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie en van de eurozone in 2001 een unieke kans vormt voor de regering. Bovendien spreekt Belgiė in het IMF niet enkel in zijn eigen naam, maar vertegenwoordigt het een aantal andere landen. Ook dit moet in de resolutie vermeld worden.
De rol van de particuliere sector moet worden benadrukt.
Uit de hoorzittingen is duidelijk gebleken dat meer informatie in de privé-sector (cf. uiteenzetting van de heer Lamfalussy) niet volstaat om crises te vermijden. De beslissingen van de particuliere sector zijn niet altijd rationele economische beslissingen, aangezien de sector weet dat hij de mogelijke negatieve gevolgen ervan niet zal dragen. De schuldeisers van de particuliere sector moeten worden betrokken bij zowel het voorkomen als het beheren van crisistoestanden.
Volgens een lid moeten dan zowel de publieke als de private financiėle instellingen vermeld worden, want ook publieke instellingen nemen soms al te grote risico's. Maar ook andere dan alleen financiėle instellingen zouden moeten geviseerd worden, zoals verzekeringsmaatschappijen. Een ander lid meent dat voor publieke crediteuren het vanzelfsprekend is dat zij verantwoordelijkheid nemen.
Zonder de term « moral hazard » expliciet in het voorstel van resolutie op te nemen, wordt gezegd dat financiėle instellingen, zowel publieke als private, al te dikwijls risico's hebben genomen waarvan de kost bij mislukking op de overheidssector wordt afgewenteld.
Een andere opmerking betreft de woorden « speculatieve en destabiliserende bewegingen ».
De werkgroep heeft zich niet over een definitie van speculatie gebogen, noch een bepaalde definitie ervan gehanteerd. Enkele leden hebben dan ook opgemerkt dat het gevolg van het feit dat « speculatie » niet juist gedefinieerd kan worden, is dat een eventuele belasting zowel de « normale » als de « abnormale » kapitaalbewegingen, dit is de stabiliserende en de destabiliserende, zou treffen.
Op de vraag of dan een onderscheid kan gemaakt worden tussen destabiliserende en stabiliserende speculatieve bewegingen, overwoog de werkgroep eerder het begrip « speculatieve » te vallen. Het begrip werd echter toch behouden en in de tekst werd de volgende zin opgenomen : « Ten eerste laat een dergelijke belasting niet toe destabiliserende speculatieve bewegingen te treffen zonder tegelijkertijd stabiliserende kapitaalbewegingen te ontmoedigen. »
Een derde punt van discussie betreft de directe controles op kapitaalbewegingen, die naast een belasting, misschien gepaster kunnen zijn.
Een lid verwijst naar de uiteenzetting van de heer Lamfalussy, die duidelijk gezegd heeft dat het grote probleem niet zozeer de kapitaaluitstroom is, maar vooral de massale toevloed van kapitaal naar een land. Daarom moet de toelichting rekening houden met beide, met name door de woorden snelle kapitaal-« bewegingen », wat verklaart waarom de antwoorden op een crisis niet altijd dezelfde zijn.
Een lid heeft in dit verband verwezen naar het voorbeeld van Maleisiė en ook Chili. In Chili ging het om een controle op binnenkomende kapitalen, terwijl het in Maleisiė ging om controles op uitgaande kapitaalbewegingen. In feite bestaan er een aantal mogelijke oplossingen waarvan de geschiktheid afhangt van de feitelijke toestand van het land in kwestie.
De werkgroep besliste eveneens te verwijzen naar de rol van de Bank voor Internationale Betalingen (BIB) in Basel die de supervisie en prudentiėle controle van het bankwezen uitoefent. Het ware aangewezen te vermelden dat de BIB een grotere rol kan spelen dan tot hiertoe het geval is.
De hoorzittingen hebben aangetoond dat een heffing op speculatieve transacties technisch mogelijk is. Er zijn lange discussies geweest over de vraag of deze heffing relevant en wenselijk is. De Tobin-tax als dusdanig kan immers niet veel veranderen wat het voorkomen van speculatieve crises of het stabiliseren van de wisselmarkten betreft. Misschien is de Spahn-tax beter geschikt om dat soort problemen op te lossen ?
Volgens een lid heeft alleen de heer Rodney Schmidt gezegd dat de heffing mogelijk is. Het lid is het niet eens met deze stelling omdat het niet correct is te beweren dat er controle is op de bewegingen van eurodollars door de FED (de Amerikaanse centrale bank). De eurodollars, bankrekeningen in Amerikaanse dollar die, in niet-Amerikaanse banken, op naam staan van niet-Amerikaanse klanten, worden namelijk niet door de Amerikaanse centrale bank gecontroleerd. Men mag bovendien niet vergeten dat de economie tegenwoordig steeds meer onder invloed van de dollar komt te staan, vooral in Zuid-Amerika.
Volgens het lid is er geen speculatie op wisseltransacties dollar/euro. Dat betekent dat een Tobin-tax op de dollar en op de euro in feite een soort invoerheffing zou zijn op alle producten die naar Amerika of naar Quito gaan. Een dergelijke heffing zou dus een stap achteruit betekenen wat de internationale handel betreft.
Voert men een dergelijke heffing in, dan zal de financiėle markt onmiddellijk nieuwe producten ontwikkelen waardoor het aantal transacties die belastbaar zijn volgens het systeem van de heer Schmidt, zullen dalen.
Een ander lid antwoordt dat het voor de eurodollars, bijvoorbeeld op een Zwitserse bankrekening, niet de Amerikaanse centrale bank is die verantwoordelijk is maar wel de Zwitserse nationale bank, waarbij dan het Zwitserse belastingsysteem in werking treedt.
Andere mensen hebben zich door de argumenten van de heer Schmidt laten overtuigen van de technische haalbaarheid, onder andere professor Dewatripont en zelfs professor Spahn die, tussen de hoorzitting in de Senaat en het colloquium in het Huis der Parlementsleden, zijn eigen redenering en analyse enigszins heeft aangepast. Voor het lid is het dus geen probleem om te stellen dat de taks technisch haalbaar is. Er moeten andere problemen in overweging worden genomen, zoals de derivaten. In de voorbije zes maanden is de haalbaarheid, naarmate de hoorzittingen vorderden, gestegen.
Voor een lid blijft de heffing in de praktijk ontoepasbaar, omdat de Verenigde Staten niet akkoord zullen gaan. Dat is een ander niveau van onhaalbaarheid.
De leden geven toe dat er inderdaad een probleem is wat de politieke haalbaarheid betreft, wat echter niet belet dat een dergelijke heffing technisch toepasbaar is. Of deze heffing ook wenselijk is, is een andere vraag. Er kunnen een heleboel ongewenste gevolgen aan verbonden zijn. Het argument dat men aanvoert tegen de toepasbaarheid is dat er 160 landen moeten zijn die de heffing toepassen. Indien een paar landen dit niet doen, wordt het systeem omzeilbaar.
Een lid benadrukt dat de werkgroep dan wel goed moet beseffen dat de regering de gevolgen van een dergelijke heffing zal moet bestuderen. Die gevolgen kunnen bijvoorbeeld inhouden dat heel Zuid-Amerika op commercieel vlak in handen van de Verenigde Staten valt.
De werkgroep beslist om op basis van de uiteenzetting van de heer Rodney Schmidt in de tekst het idee in te voegen dat het niet nodig is dat alle landen een dergelijke taks invoeren.
Wat de mogelijkheid betreft om het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie aan te grijpen, verwijst een lid naar een stemming die onlangs heeft plaatsgehad in de Franse Assemblée nationale, waaruit is gebleken dat de Franse kamerleden tegen een taks van het Tobin-type hebben gestemd. Een ander lid antwoordt dat de stemming in de Assemblée nationale heeft plaatsgehad tijdens een debat over een wetsontwerp inzake de begroting 2001, waar een paar kamerleden een taks van het Tobin-type hadden voorgesteld in een strikt nationale context. Het is normaal dat deze amendementen op de begrotingswet 2001 zijn verworpen. De Franse regering heeft geargumenteerd dat zij een dergelijke heffing onmogelijk op nationaal niveau kan invoeren. Geen enkele beurs of financiėle markt kan dat unilateraal invoeren. Dat moet ten minste op Europees niveau gebeuren.
Voor Belgiė valt hieruit te besluiten dat we geen unilaterale nationale maatregelen moeten normen, maar dat we de internationale mogelijkheden moeten aangrijpen, waarbij de Europese financiėle zone de minimumgrens vormt.
In het zesde lid van de toelichting, derde zin, struikelt een lid nog over het woord de « stabiliteit » van deze bewegingen. Er wordt afgesproken te spreken van de « volatiliteit » van de bewegingen die zal worden afgezwakt.
Over de vraag of in de resolutie de aspecten « regulering van de kapitaalstromen » en « genereren van inkomsten voor ontwikkelingsprojecten » al dan niet op gelijke voet moeten worden behandeld, ontspint zich een hele discussie (zie : infra). De werkgroep beslist de tekst van de resolutie te herzien en in het zesde lid, het gedeelte vanaf « Ten derde, ... » in een apart lid onder te brengen.
2.2.1. Punt 1
De werkgroep beslist om in dit punt uitdrukkelijk op te nemen dat gevraagd zal worden dat de regering gebruik zou gemaken van de kans die het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie biedt om initiatieven te nemen, zodat de verwijzing naar de intergouvernementele conferentie van 2001 in punt 2 kan wegvallen, alsmede het oorspronkelijke punt 5 van de resolutie dat voorzag dat een Europees totaalplan op de agenda van de Raad van ministers zou worden geplaatst.
Een lid vindt het nuttiger om het dubbele voorzitterschap te benadrukken, dit wil zeggen het voorzitterschap van de Europese Unie tijdens het tweede halfjaar van het jaar 2001 en het voorzitterschap van de eurozone tijdens het hele jaar 2001.
2.2.2. Punt 2
Een lid wijst erop dat een aantal deskundigen weigerachtig staan tegenover de Tobin-formule, de Spahn-formule en elke andere alternatieve formule, maar dat zoals gouverneur Quaden ook heeft onderstreept ondertussen wel accijns op tabak en op benzine worden geheven. Los van het bijna filosofische debat over hoe het onderscheid moet worden gemaakt tussen zuiver speculatieve en zuiver commerciėle transacties, zijn er geen economische redenen om heffingen op een reeks transacties uit te sluiten. Punt 2 kan dus beter als volgt worden geformuleerd : « 2. te onderzoeken welke de meest geschikte manier is om een heffing op internationale kapitaalstromen in te voeren ... ». Als men zich, zoals in het Europese Parlement en in de Assemblée nationale in Frankrijk, beperkt tot de vraag of zo'n heffing mogelijk en zelfs opportuun is, zou het debat wel eens heel snel afgelopen kunnen zijn.
Maar wat als de regering bij haar onderzoek naar de meest geschikte manieren om de heffing in te voeren tot de conclusie komt dat die er niet zijn ?
Een ander lid stelt voor de woorden « te onderzoeken of het mogelijk is » door de woorden « op basis van bestaande informatie in het algemeen en de hoorzittingen gehouden in de Senaat in het bijzonder een standpunt voor te bereiden inzake » (een heffing ...). Hij schrapt de woorden « in te voeren » en « zouden » en hij vervangt de woorden « het resultaat van deze studie voor te stellen » door de woorden « dat standpunt voorafgaand te bespreken in het Parlement en toe te lichten ».
Het komt erop neer dat de vraag naar een nieuwe studie vervangen wordt door een vraag naar een engagement van de regering door haar onmiddellijk de modaliteiten van de invoering van een dergelijke taks te laten bestuderen, met als bijkomende voorwaarde dat de resultaten met de leden van het Parlement worden besproken. Het is de bedoeling dat de regering komt met een standpunt, of ze in voorbereiding daarvan al dan niet een studie wil laten uitvoeren, is niet relevant.
Een lid is het niet eens met de volzin « de meest geschikte manieren te onderzoeken en een standpunt voor te bereiden ... », omdat dit impliceert dat het standpunt inhoudt dat de beste manieren bestaan. Tegelijkertijd beweert men dat het onderzoek naar deze beste manieren tot de conclusie kan leiden dat het invoeren van de heffing onmogelijk is, wat betekent dat de mogelijkheid toch moet worden onderzocht. Daarom stelt het lid voor te schrijven « de mogelijkheid te onderzoeken ». Om het debat over de manieren of de mogelijkheid te voorkomen, is spreker niet gekant tegen het voorstel om de regering te vragen een standpunt vast te stellen.
Volgens een ander lid kan een probleem onstaan als de regering, naar haar standpunt gevraagd, beweert dat deze heffing onmogelijk kan worden ingevoerd en bijgevolg niets onderneemt. Dat zou indruisen tegen de werkzaamheden van de commissie. Hij vindt het dus onvoldoende om gewoon te schrijven dat men een standpunt van de regering verwacht.
Het vorige lid antwoordt dat dit betekent dat men de commissie een standpunt toedicht. Hij kan niet aanvaarden dat men zou beweren dat de commissie heeft besloten dat de heffing mogelijk is zonder zich over de manier waarop te hebben gebogen. Hij heeft te vaak voorbeelden gezien van maatregelen die gevoelsmatig aantrekkelijk en intellectueel mogelijk waren, maar die in de praktijk toch niet werkten.
Het gebeurt in de politiek te vaak dat men maatregelen neemt die ingegeven zijn door mooie idealen of wensdromen, om daarna vast te stellen dat ze onmogelijk in de praktijk om te zetten zijn. En de publieke opinie ziet dan geen resultaten.
Een ander lid stelt voor om de formule « de invoering van een heffing te onderzoeken » te gebruiken, wat verder gaat dan alleen maar de mogelijkheid onderzoeken zonder op de resultaten vooruit te lopen en pas in een tweede fase de kwestie van de praktische werkwijze te bekijken.
Aangezien een lid deze mening niet deelt en vasthoudt aan het woord « mogelijk », beslist de werkgroep de zin te herschrijven als volgt : « te onderzoeken hoe het mogelijk zou zijn ».
De enen hopen dat de invoering mogelijk zal zijn en de anderen niet.
Op de vraag of het adjectief « variabel » bij het woord « heffing » kan worden gevoegd, antwoordt de werkgroep negatief om mogelijke pistes niet uit te sluiten. Stel dat de regering als oplossing een constante heffing voorstelt ?
De werkgroep beweert dus niet dat de Tobin-tax voor morgen is, noch dat Belgiė die heffing tijdens zijn voorzitterschap van 2001 zal realiseren. Toch moeten de commissieleden, elk met hun eigen overtuiging, streven naar zaken waarvan zij weten dat ze misschien niet hic en nunc verwezenlijkt kunnen worden, maar dat zij wel wenselijk zijn omdat zij deel uitmaken van een maatschappelijk ideaal dat iedereen deelt, tenminste wat de stabiliteit en de doorzichtigheid betreft.
Tevens beslist de werkgroep aan punt 2 toe te voegen dat de regering tijdig haar standpunt moet voorleggen aan het Parlement. De verwijzing naar « de Intergouvemementele Conferentie van 2001 » wordt geschrapt.
Enkele leden wensen expliciet een deadline op te nemen waarbinnen de regering met haar standpunt naar buiten moet treden, bijvoorbeeld voor het einde van het eerste trimester van 2001.
De werkgroep beslist om een deadline op te nemen in de zin van « voor de aanvang van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie », met de toevoeging « met het oog op een bespreking ervan in het Parlement ».
Een lid stipt aan dat de regering mocht zij akkoord gaan eerst bilaterale contacten met andere landen zal leggen vooraleer bij het Belgisch Parlement te komen.
Een lid is het niet eens met de vermenging van de twee doelstellingen van de belasting, zijnde enerzijds de stabiliteit van de financiėle stromen verzekeren en anderzijds inkomsten genereren voor de ontwikkeling van arme landen. Spreker wenst een splitsing van deze dubbele doelstelling en herinnert daarbij aan het principe van de universaliteit van de belastingen.
Volgens een ander lid zijn er twee soorten belastingen, regulerende belastingen en belastingen die inkomen genereren voor bepaalde doelstellingen van algemeen belang. Een Tobin-taks zou deze dubbele doelstelling kunnen hebben : een heffing die een invloed zal hebben op de destabiliserende geldstromen en een heffing die inkomen genereert voor een welbepaald doel.
Een lid is het hier helemaal niet mee eens en verwijst naar de hoorzittingen waar bijna uitsluitend gepraat werd over het probleem van werking van de internationale financiėle markten en niet over de verdeling van de inkomsten.
Volgens een senator was het niet de initiėle bedoeling van Tobin noch Spahn om inkomsten te generen voor de ontwikkeling van arme landen. Deze nobele doelstelling is daar pas achteraf aan toegevoegd.
Een ander lid onderstreept het belang van de dubbele doelstelling voor zijn fractie en wenst het uitdrukkelijk op te nemen in de resolutie. Daarbij stipt hij aan dat een vaste heffing altijd inkomsten zal genereren.
Volgens een ander lid was deze heffing oorspronkelijk voorgesteld in een poging om de internationale financiėle markt beter te beheren en te controleren. Het voorstel was een variabele heffing in te voeren omdat men dan streng gestraft wordt als de zaken uit de hand lopen. Dat bewijst dat de uiteindelijke doelstelling de stabiliteit van de internationale markten is. Deze stabiliteit is voor de ontwikkelingslanden van veel groter belang dan de subsidies die zij zullen krijgen bij de herverdeling van de heffing. Men moet dus de nadruk leggen op de stabiliteit van de internationale markten en beide doelstellingen niet op gelijke voet behandelen.
Op de vraag of bij voorbaat reeds de piste waarbij normalerwijze lage taksen worden geheven, doch in woelige periodes voor hogere taksen wordt geopteerd, wordt verlaten, is het antwoord negatief. Er wordt alleen gesteld dat het eerste doel stabilisatie is. De werkgroep spreekt zich niet uit over de manier waarop dit doel wordt bereikt. Als het door een heffing is die inkomsten genereert, dan zouden de opbrengsten van zo'n systeem gebruikt kunnen worden voor ontwikkelingshulp.
Om dit probleem op te lossen stelt de werkgroep voor het eerste deel van punt 2 als volgt te formuleren : men wil dat de regering onderzoekt hoe een heffing op de internationale kapitaalstromen kan worden ingevoerd, een heffing die tot doel zou hebben destabiliserende speculatieve bewegingen te voorkomen. Men voegt eraan toe dat de opbrengst van die belasting ook kan worden geļnvesteerd in de ontwikkeling van de arme landen. Op die manier worden de twee doelstellingen van elkaar losgekoppeld. Het eerste doel is stabilisering maar er zal een aanvullend effect zijn. Komt het niet tot stabilisering, dan zullen er toch opbrengsten zijn die steeds voor het goede doel gebruikt kunnen worden. Komt er wel een stabilisering, dan zullen de opbrengsten gering zijn en zal er weinig te verdelen zijn.
De werkgroep beslist de twee doelstellingen duidelijk te scheiden door ze in twee verschillende zinnen op te nemen waarbij wat betreft de opbrengst van de heffing, gestipuleerd wordt dat zij prioritair moet aangewend worden voor de ontwikkeling van de arme landen. Het moet duidelijk zijn dat de opbrengst die ontstaat in crisissituaties, ook moet aangewend worden daar waar de noden het hoogst zijn.
Er bestaat dus een spanning tussen de twee doelstellingen, die in feite altijd bestaat in het geval van een belasting die zowel regulerend wil zijn als inkomsten wil genereren. Een belasting die regulerend wil zijn, bijvoorbeeld een heffing op milieugoederen, heeft nooit als eerste doel het genereren van inkomsten. Als de belasting effectief is in het reguleren, dan zal die belasting weinig inkomsten genereren.
2.2.3. Punt 3
Dit punt betreft de transparantie en prudentiėle controle.
Volgens een lid zal een groot deel van de doelstellingen niet worden bereikt via deze heffingen. In eerste instantie zullen de bedragen die tijdens de hoorzittingen genoemd zijn, nooit worden ingezameld zelfs niet indien de heffing op een zo efficiėnt mogelijke wijze wordt ingevoerd en wel omdat de euro van kracht zal worden en een groot deel van de wisseltransacties intra-Europese transacties zijn. In tweede instantie zal die heffing automatisch leiden tot een duurdere invoer in de armste landen. Dat is een groot probleem. Bijgevolg geeft spreker de voorkeur aan de prudentiėle controle van de banken via de Bank voor Internationale Betalingen, de interne prudentiėle controles, enz. Dat is een veel praktischer en redelijkere methode om de doelstellingen te bereiken.
Een ander lid vraagt zich af of nog andere maatregelen genomen kunnen worden bovenop het feit dat het IMF zijn lidstaten aanzet tot het waarborgen van een grotere transparantie van hun bank- en financieel systeem en tot het aanscherpen van hun nationale regels inzake prudentiėle controle. Het IMF zou, indien men een grotere rol voor die instelling wil wegleggen, internationale normen moeten kunnen uitvaardigen waardoor zijn optreden aan een aantal voorwaarden wordt verbonden : ofwel wordt zijn hulp afhankelijk gemaakt van het respecteren van die regels, ofwel zal het IMF als supranationale overheid misschien financiėle sancties kunnen opleggen. Het IMF legt nu al in vele gevallen saneringsplannen op, vooral op sociaal gebied, alvorens hulp te verlenen aan een land in moeilijkheden.
Een lid is van mening dat gepreciseerd moet worden dat de concrete voorstellen die worden voorgelegd, de leden van het IMF er moeten toe aanzetten een grotere transparentie te garanderen in hun bank- en financieel systeem en hun nationale regels op het gebied van prudentiėle controle te verstrengen. Er moet een link zijn om te begrijpen dat deze voorstellen niet langer betrekking hebben op de heffing bedoeld in punt 2, maar wel degelijk op het IMF en op de regels inzake prudentiėle controle.
Een lid stelt voor hieraan toe te voegen dat een soortgelijke regulering en controle ook moeten worden ingevoerd op internationaal niveau ter voorkoming van financiėle criminaliteit, die eveneens destabiliserend werkt. Dit aspect wordt besproken in het Europees Parlement en komt aan bod in tal van OESO-verslagen. Het is dus niet overbodig hiervan melding te maken.
Hoewel verschillende leden het ermee eens zijn dat de financiėle criminaliteit met alle mogelijke middelen moet worden bestreden, zijn zij van mening dat niet al te veel overwegingen, hoe waardevol ook, aan deze resolutie moeten worden vastgeknoopt.
2.2.4. Punt 4
Gelet op hetgeen gezegd werd bij de toelichting, beslist de werkgroep om hier ook de verwijzing naar de particuliere sector op te nemen.
Indien privé-kredietverstrekkers weten dat zij geld dreigen te verliezen wanneer zij buitensporige risico's nemen, zouden er minder leningen zijn. De werkgroep is bijgevolg voorstander dat de privé-sector de gevolgen van zijn acties draagt.
Op verzoek van verschillende leden wordt onderstreept dat de particuliere sector moet betrokken worden zowel bij het voorkomen, als het beheren van financiėle crises en dat zij in dergelijke periodes haar verantwoordelijkheid moet nemen.
Wat betreft de rol van het IMF, is een spreker van oordeel dat de uitbreiding van de macht van het IMF gepaard moet gaan met een democratisering van de internationale instellingen. De parlementen en regeringen van de lidstaten moeten meer politieke controle kunnen uitoefenen op deze instellingen. Deze notie van democratisering moet in de resolutie worden opgenomen.
Een ander lid vraagt zich af of het wel realistisch is te spreken over de transparantie van het IMF, dat door het Parlement gecontroleerd moet worden, als zelfs de Europese Commissie niet door het Parlement gecontroleerd wordt. Het is onjuist het IMF te laten controleren door de nationale parlementen als het al moeilijk genoeg is om het IMF door de regeringen te laten controleren.
De parlementen vragen het IMF te controleren is een illusie : de controle zou niet alleen inefficiėnt zijn, maar zou de werking van het IMF ook kunnen belemmeren. Het lid verzet zich dus tegen het opnemen in de resolutie van een bepaling die alleen op het IMF slaat. Dit voorstel van resolutie gaat immers over kapitaalstromen in de wereld. Een bepaling over de controle van het IMF hoort thuis in een voorstel van aanbeveling over de hervorming van het IMF. De werkgroep bepaalt zijn doelstelling, en die is dat het IMF zijn taken beter moet kunnen uitoefenen. Wat moet er gebeuren opdat het IMF dit zou kunnen ? Er zijn wellicht veel maatregelen nodig. De werkgroep heeft deze niet allemaal bestudeerd. In de resolutie één enkele maatregel opnemen heeft dus geen zin.
Wat betreft het idee om het IMF internationale normen te laten uitvaardigen, daarvoor is de BIB uiteraard beter geschikt (cf. Cook-ratio, enz.) Als we dit idee opnemen in de resolutie, moeten we misschien ook voorstellen doen om de positie van de BIB te verstevigen.
Daarom stelt de werkgroep een tekst voor die de mogelijkheid biedt de regulerende rol van het IMF te verstevigen. Deze regulering moet niet worden opgevat als regelgeving, maar als het van nabij volgen van de gebeurtenissen. Het maakt tenslotte niet uit hoe de controle georganiseerd wordt, als de wereld maar het gevoel heeft dat niet enkel de Verenigde Staten iets in de pap te brokkelen hebben bij het IMF.
De werkgroep beslist om te voorzien dat de rol van het IMF in tijden van crisis maximaal moet worden versterkt.
Een lid begrijpt de wens om de rol van het IMF bij crises te versterken en dus de toevoeging van het woord « maximaal ». Het probleem doet zich echter dagelijks voor. Het is dan ook lang voor een crisis nodig om maatregelen te nemen. Daarom moeten na de woorden « de rol van het IMF » de woorden « meer bepaald » (als lender of last resort) worden toegevoegd.
2.2.5. Punt 5
Gelet op hetgeen beslist werd bij punt 1, schrapt de werkgroep het punt 5.
2.2.6. Punt 6 (nieuw)
Een senator stelt voor een punt toe te voegen aan deze resolutie met het oog op de verspreiding ervan naar de Europese Commissie, de Europese Raad, het IMF en het secretariaat van de G7.
Ook een ander lid stelt voor om aan deze kwestie op nog andere fora aan te kaarten, zoals op de conferentie van de Verenigde Naties « Financing for Development » in 2001. Het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie zal Belgiė hiertoe de kans geven.
De werkgroep was het hier niet helemaal mee eens en besliste eerst het standpunt van de regering te horen alvorens werk te maken van de verspreiding van de tekst. Het op de Europese agenda plaatsen zal afhangen van de stellingname van de regering.
Als het parlement de regering aanmaant om voor het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie in het tweede semester van 2001 een voorstel uit te dokteren, dan veronderstelt ze ook dat die regering daar vervolgens ook iets mee zou willen doen als voorzitter van de Europese Unie (zie punt 1).
De prioriteit ligt wel op het Europese vlak. Op middellange of langere termijn kan ook een bijkomende agenda op andere fora toegevoegd worden.
Een lid merkt op dat hier misschien geen nadelen aan verbonden zijn, maar misschien wel bijkomende voorwaarden. Belgiė als land kan welk punt dan ook op de agenda van de Verenigde Naties zetten. Als Belgiė echter in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Europese Unie een punt op de agenda van de Verenigde Naties wil zetten, kan dit enkel als de partners daarmee akkoord gaan. Het Belgisch Parlement kan dus zijn regering niet vragen om, als voorzitter van de Unie, in naam van de hele Unie een punt op de agenda van de Verenigde Naties te plaatsen.
Er worden geen verdere vragen meer gesteld.
De heer Moens dient het amendement nr. 1 in dat tot doel heeft het opschrift aan te vullen als volgt : « en om middelen te genereren ter aanwending in ontwikkelingslanden ».
De auteur meent dat het opschrift van een resolutie minstens zo belangrijk is als de inhoud ervan. In de toelichting bij de resolutie wordt duidelijk de dubbele doelstelling onderstreept : het stabiliseren van destabiliserende internationale kapitaalstromen zodat crises op dat vlak kunnen voorkomen worden en het genereren van middelen die kunnen aangewend worden voor de ontwikkeling van arme landen.
Persoonlijk vindt spreker deze tweede doelstelling zelfs belangrijker dan de eerste en minstens zekerder. Daarom pleit hij ervoor ze beide op gelijke voet te behandelen en de titel aan te passen.
Enkele leden sluiten zich aan bij dit amendement, terwijl een ander lid de twee doelstellingen niet op gelijke voet ziet. Voor hem is het beter regelen van de destabiliserende kapitaalstromen veel essentiėler om de nieuwe groeilanden te beschermen. In de mate dat deze betere regeling inkomsten zou genereren, dan moeten deze wel aangewend worden voor de ontwikkelingsprojecten. Hij heeft evenwel geen bezwaar tegen de wijziging van de titel van het voorstel van resolutie.
Het moet duidelijk zijn dat het doel niet het genereren van inkomsten is, doch indien het mechanisme dat speculatieve kapitaalbewegingen zal verminderen, inkomsten genereert, dan moeten zij aangewend worden voor ontwikkelingsprojecten.
Een lid gelooft niet in de thesis van stabilisatie van internationale geldstromen. Voor hem is het opleggen van een belasting veel realistischer want een belasting genereert zeker inkomsten.
De heer Bodson dient de amendementen nrs. 2 tot en met 10 in (zie Stuk Senaat, nr. 2-574/2).
De auteur legt uit dat deze amendementen geen wijzigingen ten gronde betreffen, maar slechts taalkundige verbeteringen van de Franse tekst beogen.
Op de vraag of de inhoud van de resolutie wordt gewijzigd, antwoordt de auteur ontkennend.
Een lid is het hier niet mee eens en verwijst naar de amendementen nrs. 3, 5, f, en 8, a, b, c en d. In deze amendementen wordt voorgesteld om de voorwaardelijke wijs van het werkwoord te gebruiken, hetgeen een inhoudelijke wijziging is. Of de voorwaardelijke wijs alleen in de toelichting wordt voorgesteld en niet in de resolutie zelf, maakt geen verschil uit, aangezien de toelichting integraal deel uitmaakt van de resolutie en omdat de toelichting nodig is voor de interpretatie.
Een lid ziet geen wezenlijk verschil tussen de voorwaardelijke wijs en de toekomende tijd van het werkwoord. Trouwens, een resolutie drukt slechts een formele wens uit, zodat de voorwaardelijke wijs in ieder geval meer aangewezen is. Het gaat immers niet om een wettekst waarin het parlement inderdaad echt beslissingen treft.
Voor een ander lid wordt er toch meer dan een wens geuit, namelijk een formele vraag aan de regering vanuit het parlement.
Een lid wenst te weten of het enig verschil uitmaakt dat in de toelichting de voorwaardelijke wijs wordt gebruikt. Daarop antwoordt een ander lid bevestigend.
Wat betreft het amendement nr. 8, wordt punt e) teruggetrokken door de auteur.
De amendementen nrs. 2, 4, 5 (behalve punt f), 6, 7 en 10 geven geen aanleiding tot opmerkingen. Het gaat om taalkundige verbeteringen.
Het amendement nr. 9 geeft aanleiding tot betwisting.
Een lid ziet een tegenstelling tussen de Franse tekst die wordt voorgesteld en de bestaande Nederlandse tekst. De resolutie moet zowel in het Nederlands als in het Frans overeenstemmen. Hij geeft de voorkeur aan de bepaling dat de regering de meest geschikte manieren moet onderzoeken om deze heffing in te voeren.
Volgens een ander lid heeft de werkgroep na lange besprekingen besloten dat de regering moet nagaan hoe de heffing moet worden ingevoerd, dit wil zeggen de praktische werkwijze moet onderzoeken. Momenteel is de Nederlandse versie wat meer omfloerst, met name door de zinsnede « hoe het mogelijk zou zijn een heffing ... in te voeren ».
In dat geval geven bepaalde leden er de voorkeur aan de Nederlandse tekst aan de Franse tekst aan te passen.
Er wordt voorgesteld de Nederlandse tekst aan te passen aan de Franse als volgt : « vraagt de regering te onderzoeken hoe een heffing op internationale kapitaalstromen die tot doel heeft het vermijden van destabiliserende speculatieve bewegingen, kan ingevoerd worden ».
Volgens een lid moet het duidelijk zijn dat het onderzoeken van de manier waarop een heffing kan worden ingevoerd, ook tot de conclusie kan leiden dat deze taks niet kan worden ingevoerd.
De auteur trekt het amendement nr. 9 in.
Een volgende spreker meent dat ook expliciet moet vermeld worden dat of de heffing alleen in Belgiė dan wel op Europees niveau moet ingevoerd worden.
Als het op Europees niveau wordt beschouwd, dan kan het uitdrukkelijk worden opgenomen, door namelijk te vermelden in punt 2 : « te onderzoeken hoe het mogelijk is in Europees verband een heffing op internationale kapitaalstromen in te voeren ».
Volgens een ander lid zijn er 2 antwoorden op die vraag. In de toelichting wordt gesteld dat, op basis van de hoorzittingen, het mogelijk is dat één land alleen een heffing invoert. Dit is misschien niet slim; maar wel mogelijk.
Technisch gezien kan ook een beslissing op internationaal vlak worden genomen die alle landen dan afzonderlijk zullen moeten invoeren.
Omwille van de geldende regels in de Europese Unie, kan Belgiė wel niet alleen optreden. Het is daarentegen wel mogelijk dat de Unie een beslissing neemt, zonder dat de Verenigde Staten zich aansluiten. De vraag is dan of de verwachte resultaten zullen bereikt worden. Daarom voorziet de resolutie trouwens dat de regering een standpunt moet innemen en zeggen of het al dan niet realistisch is.
Een ander lid onderstreept dat de vraag toch wordt gesteld in het kader van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie. Er wordt nergens gevraagd dat Belgiė alleen optreedt.
Spreker pleit er voor om in punt 2 niet uitdrukkelijk op te nemen dat het in Europees verband moet opgelegd worden, want dit hypothekeert de uitkomst. Er wordt alleen gevraagd om misschien het Europees initiatief te nemen om een heffing op internationaal vlak aan te kaarten, hetgeen trouwens zinvoller zou zijn dan alleen op Europees niveau.
Een ander lid ziet nog een argument. Het gaat immers niet langer alleen over de zogenaamde Tobin-tax of een andere taks, maar ook over andere maatregelen die zouden kunnen getroffen worden om de volatiliteit van de markten te beheersen. Opdat een heffing zoals een Tobin-tax efficiėnt zou zijn, moet ze veralgemeend worden. Van andere technische mogelijkheden kan een land alleen gebruik maken, zonder de efficiėntie van de maatregel in gevaar te brengen.
Zo heeft Chili een taks geheven op de import van kapitaal dat binnen het jaar het land weer verliet. Op deze wijze werden de kapitalen in Chili gestabiliseerd, hetgeen een zeer efficiėnte maatregel is gebleken.
Het amendement nr. 1 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem.
Het amendement nr. 2 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Het amendement nr. 3 wordt verworpen met 6 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.
Het amendement nr. 4 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Het amendement nr. 5, a), b), c), d) en e), wordt met dezelfde eenparigheid aangenomen. Het amendement nr. 5, f), wordt verworpen met 6 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.
De amendementen nrs. 6 en 7 worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Het amendement nr. 8, a), b), c) en d), wordt verworpen door 6 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding. Het amendement nr. 8, e), wordt ingetrokken door de auteur.
Het amendement nr. 9 wordt ingetrokken door de auteur.
Het amendement nr. 10 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Het geamendeerde voorstel van resolutie wordt in zijn geheel aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, Mimi KESTELIJN. |
De voorzitter, Paul DE GRAUWE. |
Zie Stuk Senaat nr. 2-574/4
Voorstel van resolutie
ingediend door de werkgroep « Tobin-tax »
De internationale kapitaalstromen hebben gedurende de jongste decennia een enorme vlucht genomen. Dit fenomeen heeft tot gevolg gehad dat steeds meer landen een beroep hebben kunnen doen op de internationale kapitaalmarkten om hun ontwikkelingsproces te versnellen.
Deze internationalisering van de kapitaalmarkten heeft echter ook een aantal schaduwzijden, zoals onlangs werd duidelijk gemaakt tijdens de Aziatische schuldcrisis. De schaduwzijden hebben te maken met het feit dat kapitalen ook zeer snel het land kunnen verlaten en zo een financiėle crisis kunnen ontketenen die de landen in kwestie in een economische recessie storten.
De oorzaken van de recente schuldcrisissen zijn echter complex. Ze hebben niet alleen te maken met de grote mobiliteit van kapitalen, maar ook met onaangepast macro-economisch beleid, een gebrekkige supervisie en prudentiėle controle van het bankwezen en een gemis aan transparantie van de financiėle sector.
Om tot een stabieler internationaal financieel stelsel te komen zullen nieuwe vormen van controle op de nationale en internationale kapitaalmarkten moeten ingevoerd worden. Dit inzicht wordt reeds lang toegepast op het nationale vlak waar overheden de financiėle instellingen onderwerpen aan allerlei vormen van regulering en controle. Hetzelfde zal moeten gebeuren op het internationale vlak.
Een eerste vorm van controle heeft betrekking op de kapitaalbewegingen zelf. Het meest gekende voorstel in dit verband is de Tobin-taks. Deze legt een relatief kleine belasting op alle transacties in de wisselmarkten. De belasting is van die aard dat ze vooral de korte termijn kapitaalbewegingen ontmoedigt.
De uitgebreide hoorzittingen die door de Senaat over de effectiviteit van een dergelijke belasting werden georganiseerd, hebben tot een aantal conclusies geleid. Ten eerste laat een dergelijke belasting niet toe speculatieve en destabiliserende bewegingen te treffen zonder tegelijkertijd stabiliserende kapitaalbewegingen (hedging) te ontmoedigen. Het is daarom niet duidelijk dat een Tobin-taks de stabiliteit van deze bewegingen zal bevorderen. Ten tweede zal een Tobin-taks de specultanten die zich massaal terugtrekken uit een land niet tegenhouden. In dit verband werd de mening geopperd dat andere vormen van controle beter aangepast zijn, bijvoorbeeld de Spahn-taks of directe controles op kapitaalbewegingen zoals door Maleisiė werden ingevoerd. Ten derde, kan een kleine Tobin-taks wel aanzienlijke inkomsten genereren die zouden kunnen aangewend worden in ontwikkelingsprojecten.
Om tot een grotere stabiliteit van het internationaal financieel stelsel te komen zullen niet alleen de kapitaalbewegingen moeten beheerst worden. Er zal ook werk moeten gemaakt worden van een betere supervisie en prudentiėle controle van de financiėle en banksector in de nieuwe groeilanden, en van betere regels van corporate governance. De recente schuldcrisissen hebben immers duidelijk gemaakt dat financiėle instellingen in deze landen dikwijls al te grote risico's hebben ondernomen, zonder dat de nationale overheden hierop enige beperkingen plaatsten. Dikwijls werden investeringen gedaan zonder dat juiste informatie werd verschaft aan de beleggers.
Tenslotte zal de stabiliteit van het internationaal financieel stelsel slechts kunnen gegarandeerd worden indien de internationale monetaire instellingen, waaronder vooral het Internationaal Muntfonds (IMF), worden hervormd. Deze hervorming stelt zich vooral op twee domeinen. Ten eerste moet het IMF over de middelen beschikken om in tijden van crisissen haar rol van « lender of last resort » uit te voeren. Tijdens de laatste crisis was de afwezigheid van een dergelijke « lender of last resort » schrijnend. Ten tweede moet het IMF niet alleen de belangen van de crediteurlanden maar ook deze van de debiteurlanden beter behartigen. Tijdens de Aziatische schuldencrisis gaf het IMF al te nadrukkelijk de indruk dat haar interventies gedreven waren door de bekommernis om de Westerse banken te steunen, en veel minder gemotiveerd waren door de belangen van de debiteurlanden.
VOORSTEL VAN RESOLUTIE
De Senaat,
A. gelet op de dramatische gevolgen van de financiėle crises voor de ontwikkeling van de nieuwe groeilanden;
B. overwegende dat het bijgevolg noodzakelijk is om een betere controle op de nationale en internationale financiėle markten te waarborgen, zonder dat die maatregelen de economische en sociale ontwikkeling van de nieuwe groeilanden hinderen;
vraagt de regering :
1. initiatieven te nemen zowel op het niveau van de Europese Unie als op dat van het internationaal monetair en financieel comité van het IMF om een betere controle op de internationale financiėle stromen mogelijk te maken;
2. te onderzoeken of het mogelijk is een heffing op internationale kapitaalstromen in te voeren die tot doel heeft het vermijden van destabiliserende speculatieve bewegingen en het genereren van inkomsten die zouden kunnen aangewend worden voor de ontwikkeling van de arme landen; en het resultaat van deze studie voor te stellen tijdens de Intergouvernementele Conferentie van 2001;
3. concrete voorstellen voor te leggen op de eerstkomende vergadering van het internationaal monetair en financieel comité en van de algemene vergadering van het IMF, welke tot doel hebben alle landen die lid zijn van deze organisatie ertoe aan te zetten een grotere transparantie van hun bank- en financieel systeem te garanderen en hun nationale regels van prudentiėle controle te verstevigen;
4. concrete voorstellen te formuleren om de rol van het IMF als « lender of last resort » in tijden van crisis te versterken; maar tegelijk ook maatregelen te nemen die er toe moeten leiden dat het IMF op evenwichtige wijze de belangen van crediteur- en debiteurlanden behartigt;
5. op het Europese niveau te eisen dat een Europees totaalplan op de agenda van de Raad van ministers wordt geplaatst teneinde beslissingen in de bovenvermelde zin te kunnen nemen.